Za darmo

De Geest van China

Tekst
Autor:
0
Recenzje
iOSAndroidWindows Phone
Gdzie wysłać link do aplikacji?
Nie zamykaj tego okna, dopóki nie wprowadzisz kodu na urządzeniu mobilnym
Ponów próbęLink został wysłany

Na prośbę właściciela praw autorskich ta książka nie jest dostępna do pobrania jako plik.

Można ją jednak przeczytać w naszych aplikacjach mobilnych (nawet bez połączenia z internetem) oraz online w witrynie LitRes.

Oznacz jako przeczytane
Czcionka:Mniejsze АаWiększe Aa

Hieruit volgt al dat de Chineesche geschreven taal een ideaal voertuig is voor filosofie. De ontoereikendheid van het woord om begrippen zuiver uit te drukken, waarover o.a. door lady Welby zulk een mooi boek is geschreven6 wordt lang niet zoo gevoeld in de Chineesche taal, waarin gedachten als ’t ware symbolisch geteekend kunnen worden.

Voor een Chineesch literator is het ondenkbaar dat de Chineesche filosofie ooit op eenige andere wijze kan uitgedrukt worden dan door Chineesche schriftteekens. Men begrijpt ook, al het bovenstaande lezend, hoe moeilijk – somtijds zelfs onmogelijk – de vertaling is van de ideografische en symbolische Chineesche taal in eene alphabetische Europeesche. Vandaar, dat de vertalingen van verschillende, zelfs van eerste rangs Europeesche sinologen van één en denzelfden tekst zoo hemelsbreed kunnen verschillen. Ziehier b.v. één tekst uit de „Tao Teh King”, vertaald door twee Europeesche vertalers:

„Daarvan komt het dat de Wijze altijd op het rechte Pad gaat en zich nooit verwijdert van de rust en den ernst” (Stanislas Julien).

„Daarom verlaat de Wijze mensch, zelfs al reist hij maar een dag, zijn bagagewagens niet, zoodat, als een mooi gezicht zich voor hem uitspreidt, hij even rust en dan zijn reis voortzet”. (G. G. Alexander).

De hoofdzaak bij eene vertaling is: het in direct contact komen met den geest, en den gedachtengang van den schrijver.

Het klinkt vreemd, maar tóch is het zoo: de onzichtbare gedachten van den schrijver zijn van meer belang er bij dan de zichtbare schriftteekens zelven.

De uiterste eenvoud van den stijl der Chineesche filosofie is oorzaak geweest, dat de meest eenvoudige teksten dikwijls niet begrepen zijn, en er allerlei breedsprakige, pompeuze vertalingen gekomen zijn, waarin de oorspronkelijke gedachte verdronk. De Amerikaansche geleerde Samuel Johnson7 zegt terecht: „Het is een groote fout, deze schrift-teekens, zooals zij (in Europeesche vertalingen) in alphabetische zinnen omgezet zijn, verantwoordelijk te stellen voor een pompeuze taal, geheel tegenovergesteld aan den genius van het Chineesch, welks specialiteit is gekuischte en zelfs elliptische uitdrukking. De Chineesche stijl is niet alleen een product van de practische kwaliteiten van den nationalen geest, maar volgt direct uit de natuur der schriftteekens, wier betrekking tot elkander in groote mate moet geleverd worden door over-en-weêr begrijpen, als de conversatie van vrienden.”

Het korte, gecondenseerde, geconcentreerde, oer-eenvoudige, als van gedachten, die na véél zuivering en geestelijke filtreering bezonken zijn in kern-vorm, is de karakteristiek van den Chineeschen klassieken stijl, waarin de Chineesche filosofie zich uitte.

Zooals ik reeds zeide, wordt het onveranderlijke Chineesche schrift, overal hetzelfde, in verschillende deelen van China verschillend uitgesproken.

Uit al het hierboven duidelijk gemaakte zal de lezer begrijpen dat de Chineezen niet een alphabetisch volk zijn maar een groot ras van ideographen, hun nadrukkelijke expressie vloeit naar vormen in stede van naar klanken. Hun geschreven taal is, zooals Samuel Johnson in zijn boek „China” eens terecht opmerkte, het symbool van generaliseerende en synthetische kwaliteiten van geest, zooals alphabetische talen van een analytischen geest getuigen. Ook in de Chineesche filosofie zal men dien synthetischen geest als kenmerk terugvinden.

De afwezigheid van natuurlijke relatie tusschen teeken en geluid, en de voortdurende symbolische afbeelding maken het Chineesche ideologische schrift een geschikt medium van omgang tusschen Aziatische rassen. Niet verbonden aan eenig speciaal vocalisme, heeft het niet alleen één algemeen schrift geleverd voor al de zoozeer verschillende dialecten van China zelf, maar heeft het Korea, Japan, Anam en Mantsjoerije van uniforme teekens voorzien voor hun toch zoozeer verschillende spraakvormen. Deze aangepastheid voor over en weer begrijpen en verkeer is een teeken van universeelheid, zooals Samuel Johnson terecht opmerkt, dat reeds op zichzelf de zoogenaamde isolatie van China altijd heeft tegengesproken. De rigide, onveranderlijke Chineesche ideografische karakters zijn, in de ras-grenzen, even unifieerend als een natuurproces. Feitelijk is de geschreven Chineesche taal voor honderden millioenen Chineezen, Koreanen, Japanners enz. als een soort Volapuk of Esperanto, waarin zij elkaars gedachten kunnen lezen en inwisselen. De Rosny, in de „Archives Paléographiques” heeft eens in allen ernst de Chineesche geschreven taal als geschikt voor een universeele wereld-taal aanbevolen. Ik ken geen Koreaansch b.v. en geen Japansch, maar zou met een ontwikkelden Koreaner of Japanner, op papier Chineesch schrijvend, van gedachten kunnen wisselen. Jammer alleen dat de groote moeilijkheid om al die duizenden Chineesche karakters of schriftteekens te leeren, de verspreiding van zoo’n universeele wereld-taal in den weg staat.

Men mag de Chineesche geschreven taal moeilijk vinden – en zij is dit zonder twijfel – maar zij is de schoonste taal der wereld. Geen wonder, dat nergens de eerbied voor de taal zoo groot is als in China.

Zóó als de Hebreeër niet op papier wilde treden, omdat misschien de naam „Jehovah” er op geschreven kon zijn, zóó is voor den Chinees elk geschreven woord heilig. Een geletterde Chinees zal een beschreven vod papier oprapen en in een der urnen deponeeren, die daarvoor in de straten aanwezig zijn. Op deze urnen staat meestal geschreven: „Hebt eerbied voor beschreven papier.”

Evenals de Noorsche runen dat waren, zijn vele Chineesche karakters – b.v. die voor geluk, lang leven, en anderen – heilig, en de schriftteekens worden „de oogen van den Wijze” genoemd. Een goed kenner van China heeft eens gezegd: „China is één groot open boek”. Bijna alles wordt met karakters bedrukt. Muren, deuren, pilaren dragen gelukaanbrengende motto’s en spreuken. Aan de muren der huizen hangen rollen, in kakemono-vorm, in paren, met correspondeerende spreuken of wijze woorden er op, in sierlijk getrokken karakters. Rotsen zelfs, vooral bij tempels, zijn er mede beschreven. Mantels en gewaden worden niet alleen gedragen, maar ook gelezen, geornamenteerd als zij zijn met karakters. Op een huisdeur van een literator zag ik eens in stijlvolle karakters: „Moge ik zoo geleerd worden dat ik 10000 boekdeelen in mijn gedachten heb.” Veelvuldig las ik in China boven een deurpost de schoone woorden: „Door de Literatuur wordt een volk groot”.

In Peking zag ik alle boeken der Chineesche klassieken in steenen tafelen van massief graniet gegrift, in de „Hal der Klassieken”.

Waaiers, kopjes, borden, schotels, op al deze dingen worden meestal spreuken of klassieke teksten of verzen geteekend. Het dragen van sommige karakters op het lijf – b.v. het karakter „shau”, eeuwigdurend, lang leven – heeft het karakter van het dragen van een amulet.

Voorwerpen om mede te schrijven zijn in China volmaakt tot in de perfectie. Typografie werd voor ruim 1500 jaar in China uitgevonden, er bestaan uitgebreide, oude werken over het maken van inkt, en folio’s verhandelingen over de structuur en het stijlvol trekken der karakters. Door de uitvinding van het drukken en van goed materiaal om druk te verspreiden, overtrof China verre Rome, dat nog gebonden was aan het gebruik der palimpsesten, waardoor véél is verloren moeten gaan.

Ik moet hier nog even bij vermelden, dat, zooals Raphaël Petrucci terecht opgemerkt heeft8, oorspronkelijk het schrijven – en dit beteekent iets anders dan schrijven in ’t Westen, want het wil zeggen: teekenen – van Chineesche karakters, als ’t ware eene magische handeling was. Het primitieve idee er van was namelijk, dat de teekening een mysterieus leven verleent aan het afbeeldsel van ’t geteekende voorwerp. Teekenen was dus in zekeren zin eene mystieke creatie. Alle kunst, niet alleen teekenen, maar ook schilderen, en plastiek, heeft oorspronkelijk een magisch karakter.

Portret van Confucius.

(door den Japanschen schilder Kano Masanobu. gest. 1490)


Het eigenaardige wezen der Chineesche schriftteekens geeft aan de Chineesche poëzie nog eene aparte schoonheids-bekoring, die westersche poëzie niet heeft. De Europeesche letters zijn namelijk op zichzelf doode dingen, de Chineesche schriftteekens hebben een aparte aesthetische en symbolische schoonheid. Zooals Hans Bethge terecht zegt.9. „Diese Dichtung wendet sich an Ohr und Auge in gleicher Weise”. Bij ons, in ’t Westen, is het alleen het oor, dat poëzie opneemt, in China is het ook het oog, daar de schriftteekens, in welke zij is uitgedrukt, op zich zelf teekeningen zijn. Vooral wanneer de poëzie niet gedrukt, maar door den dichter met eigen hand geschreven is, komt deze aparte schoonheid naar voren. Ieder groot dichter in China was ook een groot teekenaar van schriftteekens, zooals hij ook meestal een groot schilder was. In de sierlijke omtrekken zijn karakters vol lichte en soepele toetsen, met plotselinge halten en bevallige bochten, stijgende accenten en langzamerhand wegkwijnende lijnen, openbaarde zich de ziel van den dichter-teekenaar. De ornamentale Chineesche schriftteekens, door een dichter neergeteekend in zijn poëzie, bevatten somtijds zijn innigste intimiteiten.

 

Geen wonder, dat in China het schrijfgereedschap aangeduid wordt met de uitdrukking: „sz’ pao” d.i. „de vier kostbaarheden”, n.l. het penseel, het inktstaafje, de inktsteen (om de inkt op te wrijven), en het papier.

En inderdaad zijn het dan ook deze vier kostbaarheden, waardoor de Geest van China zich op het schoonste heeft geuit.

CONFUCIUS

(Kh’ oeng-Foe-Tsz’)

Meer dan twee duizend jaren geleden is het, dat zijn lichaam gestorven is, maar nog altijd leeft de geest van Confucius in iedere Chineesche woning.

Kort voor zijn dood, toen hij zich ziek voelde worden, zeide hij tot zijn discipel Tsz’ Koeng: „De groote berg valt in puin. De stutbalk breekt. De Wijze sterft weg als een plant”, maar dit doelde slechts op zijn stoffelijk omhulsel, waarin zijn groote geest tijdelijk op aarde woonde.

Zijn geest, die onsterfelijk is, heeft sedert over geheel China getrild, en er is geen Geest van China denkbaar zonder den Geest van Confucius.

„Mijn Leer is een Eenheid, die Alles samenhoudt,” zeide hij eens tot zijn leerling Ts’an. Het is die Synthese, die het groote gebouw van godsdienst, filosofie, literatuur, wetenschap en staatkunde van China bij elkaar heeft gehouden, in kosmische Eenheid.

Er is eigenlijk niets in het leven der Chineezen, waarin de geest van Confucius zich niet openbaart. Geen enkele gewichtige handeling, geen enkele familie-, liefde-, of vriendschapsband, geen enkele literaire of filosofische arbeid, geen enkele godsdienstige of wijsgeerige gedachte, geen enkele beleefdheids-ceremonie, geen enkele maatschappelijke orde, geen enkel levens-ding van de Chineezen is eigenlijk denkbaar, waarbij de geest van Confucius hun niet beïnvloedt.

Wèl zeer terecht schreef de Chineesche literator Cheng Chang Loo in 1909 in een Engelsch blad:

„In China hebben wij gedurende de laatste 2500 jaar gewerkt op het geaccumuleerde kapitaal van onze voorvaderen, wier illustere herinneringen en onsterfelijke volmakingen voor ons zijn bewaard door de vooruitziendheid en de wijsheid van onzen grooten Wijze Confucius. Zonder Confucius zou het Verre Oosten – China, Korea, Annam en zelfs het nu machtige Japan – gezonken zijn in de diepten van barbarisme”.

Al ware het alléén reeds om de twee door hem, honderden jaren vóór zijn grooten mede-Leeraar der menschheid, Jezus Christus uitgesproken gulden woorden:

„Alle menschen binnen de vier zeeën zijn broeders”

en

„Wat gij niet wilt dat aan U zelven gedaan wordt, doe dat aan anderen niet”

zou hij reeds den titel verdiend hebben, die boven den inbouw van den tempel van Confucius in Peking staat:

Wan Shi Sh’ Piao

(„Het Voorbeeld der Meesters van Tienduizend Eeuwen”)

en die de groote, literaire keizer Khang Hsi, de keizerlijke literator-filosoof, met eigen penseel heeft neergeschreven.

De geest van Confucius heeft geleefd, en leeft nog altijd, in het penseel van iederen Chineeschen literator, en in de geheele, hooge Literatuur van China is het die geest geweest, die de Schoonheid er in deed stralen.

Het eerste werk van de voornaamste literaire revolutionnairen van 1911–1912 was, om over het geheele land redevoeringen en voordrachten te houden, om de leer van Confucius duidelijk te maken, zooals is voorgeschreven in een der heilige Vier Boeken, de „Ta Hioh”, de Groote Leering. Mijn vriend Dr. Lim Boon King zond mij, in ’t begin van 1912, eene kleine serie Confucianistische teksten, door hem opgesteld, die het onderwerp zouden vormen zijner „yen shwoh” (voordrachten, ten doel hebbend, de nieuwe maatschappij op den grondslag van Confucius’ leer op te trekken.)

Ik begin daarom de filosofie van China, waarin China’s Geest leeft, te behandelen met de leer van China’s populairste Wijze K’hoeng Foe Tsz’. Gelatinizeerd is deze naam Kh’oeng Foe Tsz’, die beteekent den Meester Kh’oeng, Confucius geworden.

Confucius werd, volgens geloofwaardige commentators, geboren in ’t jaar 552 v. C., doch door China’s grooten historieschrijver Sz’ Ma Ch’ien is abusievelijk het jaar 551 v. C. opgegeven.

Om een denkbeeld te hebben van den tijd, waarin Confucius leefde, moeten wij ons het China in die periode vooral niet denken als het China van de laatste eeuwen. Het was een geheel ander China, waarin alles, tot haardracht en kleeding toe, anders was dan nu.

De Chineesche geschiedenis verliest zich in de verre Oudheid. De precieze datum van het begin dier geschiedenis is onbekend, maar het is zeker, dat China als eene natie reeds 6000 jaar bestaat. De eerste legendaire keizer, Pao Hsi of Fu Hsi, leefde 2402 jaar vóór de geboorte van Confucius, alzoo omstreeks 2953–2839 v. C. Het was gedurende de z.g. Chow-dynastie (1022–255 v. C.) dat de Chineesche oude beschaving tot haar volle ontwikkeling kwam. Confucianisme, de nieuwe godsdienst of juister misschien: de nieuwe filosofie van Confucius, was daarom niet de godsdienst van een primitief volk, maar van een volk met hooge, door eeuwen heen ontwikkelde beschaving.

Tijdens Confucius’ leven was de Chow-dynastie al aan het vervallen, de keizers waren practisch al zonder werkelijke macht, en China leefde in een verval-tijdperk van feudalisme. Iedere feudale staat was eigenlijk een onafhankelijke natie, iedere vorst van zulk een natie vocht om de oppermacht en de macht van die feudale vorsten was eigenlijk grooter dan die van een keizer. Gedurende Confucius’ tijd was de macht van die vorsten alweer gaandeweg in de handen van eenige adellijke families gevallen en heerschte er een soort oligarchie. Wanorde was door de regeerende klasse over het geheele rijk gebracht, terwijl het volk, niet genoeg ontwikkeld om voor zich zelf te zorgen, geheel verwaarloosd werd. Toch bestond er een midden-klasse, die zich zelf had opgevoed, en ontwikkeld genoeg was voor nieuwe ideeën. Die midden-klasse was het product van een reeds eeuwenoude beschaving. En, ondanks die oligarchie, en die verwarring had iedereen vrijheid van beweging en van spreken, zooals Dr. Chen Huan Cheng terecht opmerkt.

In 522 werd Confucius geboren in den staat Loe, den staat van den hertog van Chow, ongeveer in ’t tegenwoordige Shantung. Loe was het centrum der toenmalige Chineesche beschaving. In militaire kracht was het de mindere van de oudere staten, maar in kunst, literatuur, filosofie en moraliteit de meerdere. Confucius’ vader was een hoog ambtenaar, zooiets als bij ons in een groote residentiestad een burgemeester. Confucius’ familienaam was K’oeng, zijn persoonlijke naam Ch’iu, en zijn puberteits-naam Chung Ni (een Chinees krijgt bij zijn puberteit een nieuwen naam). Later werd hij meestal met den eerenaam Meester, Leeraar aangeduid, in ’t Chineesch Foe Tsz’, dus Kh’oeng de Meester, d.i. Kh’oeng Foe Tsz’.

Ik zal in dit hoofdstuk niet te lang over het leven van Confucius uitweiden, méér over zijn werken. Bijzonderheden over zijn leven kan men o.a. vinden in mijn 15 jaar geleden bij van Kampen uitgegeven werk: De Chineesche Filosofie, toegelicht voor niet-sinologen. Deel I Confucius, waarnaar ik hierbij verwijs.

Ik volsta hier dus met te zeggen, dat hij, diep getroffen door de verwarring en ontaarding, die in zijn tijd in China heerschten, zijn leven lang werkte en streed, om door rede en wijsheid de regeering en het volk te hervormen. Op 52-jarigen leeftijd, na allerlei teleurstellingen en wederwaardigheden, werd hij magistraat van de stad Chung Tu in den staat Loe. Zijn administratie en rechtspraak waren zóó rechtvaardig, dat de vorsten der naburige staten haar als model namen. Toen hij 53 jaar was werd hij benoemd tot Minister van Binnenlandsche Zaken, en later van Justitie, en toen hij 56 was, tot Eersten Minister. Zijn moreele invloed werd zóó groot, en de door hem aangebrachte hervormingen zóó verreikend, dat de naburige staten jaloersch werden, en vreesden dat de staat Loe hen allen zou overvleugelen. De vorst van den naburigen staat Ch’i zond toen, echt Oostersch, tachtig van de mooiste meisjes, die maar te vinden waren, met een geschenk van 120 prachtige paarden naar hertog Ting van den staat Loe, om deze van de wijs te brengen en van Confucius te vervreemden.

De wijsheid moest toen wijken voor de schoonheid, de hertog en zijn hof dachten om niets meer dan om de mooie vrouwen, het volk, dat onder Confucius’ regeering zoo sterk en trouw en kuisch was geworden, begon door dit voorbeeld te ontaarden, en Confucius kon niets anders doen dan den staat verlaten, waar de zinnelijke schoonheid de wijsheid verdrongen had.

Van toen af werd zijn leven, als dat van Dante, één zwerftocht buiten zijn vaderland. Hij zwierf door al de feudale staten van China, waar hij overal zijn diensten aanbood tot hervorming van regeering en volk, nù eens tijdelijk aangenomen, en later weer afgewezen, voortdurend uitgestooten, en zelfs nu en dan gevangen genomen. Zijn vele reizen waren echter óók eenigszins in den geest van zendingswerk. Overal verspreidde hij zijn leer, kreeg discipelen, en stichtte scholen van zijn levensleer. Op het laatst had hij wel drieduizend discipelen. Na veertien jaar verguisd in den vreemde te hebben gezworven, werd hij door zijn geboorte-staat Loe teruggeroepen, maar kreeg daar toch geen ambt meer. Hij was toen 69 jaar. Confucius was, als zoo vele groote mannen, niet bestemd om zijn eigen onmiddellijke tijden te dienen, maar om de eeuwen van de toekomst te beïnvloeden.

Al vroeger, toen hij 48 jaar was, had hij de oude heilige geschriften van China, overgeleverd door eeuwenlange beschaving, verzameld, herzien en toegelicht.

Ik moet hier zeggen, dat China in Confucius’ tijd heilige boeken bezat, die werden geacht, door hoogere geestelijke machten geïnspireerd te zijn, evenals gedacht wordt van onze Heilige Schrift. Deze geschriften werden genaamd King (in ’t Peking-Mandarijnsch: Ching.) Confucius wordt door de Chineezen geacht een door hoogere macht gezondene en aangewezene te zijn geweest, om goddelijke wijsheid te verkondigen en ook om die Heilige Geschriften, de King’s, te ordenen en te regelen, zoodat zij, in den door hem geordenden vorm, zouden bewaard blijven. De Chineesche geleerde Chen Huan Chang in zijn onlangs, door de Columbia-University uitgegeven werk „The Economic Principles of Confucius and his School” zegt dat het woord King door de Europeesche sinologie „mistranslated” (verkeerd vertaald) is met: Classics, Klassieken. Prof. Legge, een groot sinoloog, maar als zendeling bevooroordeeld, spreekt voortdurend van de door hem vertaalde Kings als van Chinese Classics. De juiste vertaling is volgens Dr. Chen: Chineesche Heilige Schriften, een soort Chineesche Bijbels dus. Bijbel, zegt hij, ware de rechte vertaling voor King, en wordt ook als zoodanig gebruikt door moderne hedendaagsche Confucianisten. Of dit juist is zou ik echter niet durven verzekeren.

Deze Chineesche Kings nu, zooals zij thans bewaard zijn, zijn gedeeltelijk eigen werk van Confucius, al bevatten zij wijsbegeerte, poëzie en geschiedenis van de vroegste eeuwen af.

Er waren oorspronkelijk 6 van die Chineesche Heilige Schriften, waarvan er één, die der Muziek, in de Han-dynastie (ongeveer 85 n. C.) verloren is gegaan, zoodat er nu nog 5 over zijn, door Confucius verzameld, geredigeerd, en ook gedeeltelijk geschreven.

De eerste is de Shi King, of Bijbel der Poëzie. Hij bevat 305 Gedichten en Odes die door verschillende dichters eeuwen vóór Confucius geschreven zijn, maar door Confucius volgens zijn eigen principes uitgegeven. Zeer mooi is door Confucius het wezen van dezen King en ook het wezen der Poëzie gekarakteriseerd toen hij eens tot zijn discipelen zeide: „De Shi King heeft 300 stukken, maar alles kan worden vervat in één zin: Hebt géén lage gedachten.”

De tweede is de Shoe-King, de Bijbel der Geschiedenis, die de geschiedenis bevat van China, vanaf 2357 j. v. C.–621 v. C. De documenten hiervoor zijn geschreven door verschillende auteurs, maar door Confucius uitgegeven. Geheele, belangrijke hoofdstukken ervan, herkenbaar aan hun zelfden, van de anderen verschillenden stijl worden door bevoegde Chineesche geleerden aan Confucius zelf toegeschreven.

 

De derde is de Li Ki of de Annalen van den Ritus en het Decorum. Hij bevat alweder zéér oude geschriften, over zeden en gewoonten, maar verzameld en geredigeerd door Confucius.

De vierde is de Yih King, de Bijbel der Transformaties, beter en juister: de Bijbel der Evolutie, het diepzinnigste boek der Chineesche filosofie. Ofschoon hier de acht triagrammen van keizer Foe Hsi (2953–2839 v. C.) de grondslag van zijn en ook de daaruit afgeleide 64 hexagrammen van Wen Wang, is volgens sommige Chineesche geleerden het grootste deel tekst van Confucius. Confucius heeft eens gezegd dat hij een overleveraar en geen maker was. Hij heeft dan ook zéér veel oude wijsheid die reeds bekend was overgeleverd. Maar overigens moet dit gezegde betracht worden als eene uiting van de bekende Chineesche bescheidenheid. Confucius heeft niet enkel overgeleverd, maar ook zeer veel zelf gemaakt.

De vijfde is de z.g. Ts’oen Ts’ioe (lett: Lente en Herfst), een boek, dat geheel en al door Confucius geschreven is, het éénige geheel van hèm alléén. Het bevat de geschiedenis van China van 722–481 v. C. Om dit boek te kunnen vervaardigen, zond Confucius 14 zijner leerlingen uit om de heilige geschriften van 120 volken voor hem te halen en deze te bestudeeren, aldus Dr. Chen Huan Chang.

Ik heb vroeger, o.a. toen ik, nu 15 jaar geleden, mijn Hollandsch werk over Confucius uitgaf, gedacht, dat dit boek Ts’oen Ts’ioe een exclusief geschiedkundig karakter had, en daarom van niet zooveel beteekenis was voor zijn filosofie. Dit is ook het oordeel van de meeste Europeesche sinologen. Sedert echter hebben Chineesche geleerde vrienden mij er op gewezen, dat dit niet juist is. Het zou n.l. niet zuiver historisch van karakter zijn, volgens hun oordeel. Zooals Dr. Chen Huan Chang er van zegt: „De woorden, uit de geschiedenis aangehaald, zijn slechts de beelden, waarmede Confucius zijn principes illustreert”. „Ik zou mijn ideeën als pure theorieën willen verkondigen”, zeide Confucius er zelf van, „maar het is dieper, waarder, helderder, glanzender, ze te representeeren door de daden van menschen”. Hij critizeert er de keizers in, verlaagt er de vorsten in, valt de hooge ambtenaren aan en vestigt zijn ideale koninkrijk, een republiek op aarde door de Ts’oen Ts’ioe. Confucius was dus, als trouwens alle groote mannen, een revolutionnair. Confucius heeft zelfs gezegd: (zie de Loen Yü): „Het is alleen de Ts’oen Ts’ioe die mij bekend zal maken bij de menschen, en ’t is alleen de Ts’oen Ts’ioe die zal maken dat de menschen mij veroordeelen.”

Van de 5 daar zooeven door mij opgenoemde boeken zijn de Yih King de Bijbel der Evolutie, en de Ts’oen Ts’ioe de voornaamste, volgens sommige Chineesche geleerden.

De Yih King is deductief, beginnende met abstracte principes en voortgaande tot hun practische toepassing; de Ts’oen Ts’ioe is inductief, en komt door de analyse van feiten uit de historie tot algemeene theorieën.

Voor degenen onder mijn lezers, die mijn in 1898 verschenen boekje over Confucius mochten gelezen hebben, zou ik er hier gaarne even op wijzen, dat het mij nù zéér spijt, daarin niet meer van deze twee Chineesche Kings te hebben gezegd, die zoo veel van Confucius zelf en zijn godsdienstige wijsbegeerte bevatten. Ik schaam mij niet te zeggen, dat ik in de 16 jaar, die na de publiceering van dat werkje verloopen zijn, wat dieper in de Chineesche filosofie ben doorgedrongen, en er wat méér van geleerd heb. Ik ben dan ook bezig aan een vollediger werk er over, waarin ik het vroeger te weinig gegevene hoop in te halen.

Bij zijn terugkomst in Loe, toen hij 69 jaar oud was, voltooide hij de Yih King, en hij was 72, toen hij de Ts’oen Ts’ioe schreef. In 479 v. C. stierf hij 74 jaar oud, 8 jaar vóór de geboorte van Socrates.

Ik heb Confucius’ leven hier maar even zéér beknopt behandeld, omdat ik liever gauw op zijn leer wilde neerkomen.

Wat wij van Confucius’ Wijsheid over hebben is (behalve wat ik zooeven aanhaalde, de Ts’oen Ts’ioe en de bewerking der 5 Kings) alles overlevering zijner discipelen, dus niet door hem zelf geschreven werk. Deze overleveringen, werken van discipelen over Confucius en zijn leer, de Choeng10 Yoeng, de Ta Hioh en de Loen Yü worden, met de werken van den filosoof Mêng Tsz’ of Mencius, de z.g. Sz’ Shoe d.i. Vier Boeken genoemd, naast de vijf Kings de literaire en filosofische schatten van China.

Ik zal nu beginnen met de Choeng Yoeng, door Confucius’ kleinzoon K’oeng Kei geschreven, die gewoonlijk bij zijn studeernaam Tsz’ Sz’ wordt genoemd. De Choeng Yoeng is de zuivere, overgeleverde leer van Confucius, door Tsz’ Sz, zijn kleinzoon en discipel, uit den mond van den Wijze opgeteekend, omdat hij vreesde, dat ze anders wellicht later verkeerd zou worden overgebracht. Confucius’ discipelen waren gewoon, belangrijke woorden van hun Meester op tabletten aan te teekenen om ze te onthouden.

Ik zal den eersten tekst geheel opschrijven om een idee te geven van den uitersten eenvoud en kortheid van Chineesche filosofie.

(van boven naar beneden te lezen, van rechts naar links, te beginnen met kolom A)11




Dit zijn in ’t geheel maar 15 schriftteekens of karakters, maar er zijn geheele boekdeelen te schrijven, en die zijn dan ook geschreven, over de uitlegging van dezen tekst.

Nu is ’t gemakkelijk om, zooals wel eens enkele sinologen gedaan hebben, voor ieder der Chineesche karakters een equivalent te nemen in een Europeesche taal, en er dan een paar Europeesche zinnen van te maken. Ik moet er echter nog eens op wijzen dat een Chineesche tekst niet is een representatie van woorden, maar een opeenvolging van ideeën en dat de combinatie van die symbolen niet is een representatie van wat de schrijver wilde zeggen, maar vooral van wat hij denkt. Een woordelijke versie is daarom onmogelijk.

Prof. Legge, de groote, erkende sinoloog van de Chinese Classics heeft den eersten zin vertaald met:

„What Heaven has conferred is called the Nature” (wat de Hemel heeft verleend wordt genaamd de Natuur). En hij zegt er in een commentaar bij: „By Sing of Nature is to be understood the Nature of Man”. (Onder Sing of natuur is te verstaan de Natuur van den Mensch).

Er zit echter véél meer aan vast, en ik zeg dit, behalve uit eigen overtuiging, op gezag van Chineesche geleerden. Wij moeten dus dezen tekst eens wat nader beschouwen. Ten eerste: Wat wordt hier bedoeld met Hemel?

In de alleroudste Chineesche godsdienst en geschiedenisboeken lezen wij van één, alleroppersten God, oneindig en in-zich-zelf bestaande, die genaamd werd Shang Ti letterlijk vertaald met: Opperste Macht of Heer. (In de Bijbelvertaling is God dan ook met dit Shang Ti vertaald). Voor dit abstracte begrip Shang Ti is later een meer concreet, Th’ien, de Hemel, in de plaats gekomen. Trouwens, ook wij spreken dikwijls in volkstaal van de Hemel, waar wij God bedoelen. Shang Ti en Th’ien zijn daarom in de oude Chineesche Heilige Schriften één en hetzelfde, het eerste alleen abstracter, het tweede wat concreter uitgedrukt. De alleroudste Chineesche godsdienst spreekt niet van goden of afgoden, maar van één Opperwezen, Shang Ti, later ook wel Th’ien, Hemel, genaamd.

Het karakter Ti bestaat uit een combinatie van twee, waarvan het eene: Boven, en het andere: Doordringen beteekent, dus: het Opperste dat alles doordringt.

Het woord „ming” is samengesteld, ideografisch, uit „mond”, en „bevelen” of „ordonneeren”, en beteekent niet alleen bevel, order, maar ook het bevel zelf, het z.g. mandaat, en ook: de wil, die het bevel gaf. Zoo wordt de Regeering beschouwd te zijn als een mandaat, bevel van den Hemel, en ook dat, wat van den Hemel verkregen is bij Hemelsche beschikking. Al deze beteekenissen te zamen liggen opgesloten in ’t karakter ming, en het is onmogelijk, die met een Hollandsch woord weer te geven. Omschrijvend, zou het hier zijn: „Dat, wat de Hemel, beschikt heeft, te bevelen en te verleenen, en ook dàt, wat van den Hemel verleend is krachtens deze beschikking”. Meer vrij-Europeesch: dat wat de Hemelsche Wijsheid geordonneerd heeft dat zoo zij. (Het karakter Chü duidt een soort genitief aan, hier meer dat wat.) Dit nu, wordt genaamd, Sing, een karakter, samengesteld uit hart, en geboren worden. Dus geboren zijn van het hart. Dit karakter hart beteekent in ’t Chineesch ook geest, mind, niet alleen ’t physieke hart. We moeten nu den zin niet letter-alphabetisch, maar symbolisch lezen, zooals alle Chineesche filosofie. We zien, hier, ideografisch gelezen, staan: dat, wat de Hemel beschikt, bevolen heeft en ook: dat, wat van den Hemel krachtens die beschikking ontvangen is, heet (wei) „hart geboren”.

In de Europeesche, alphabetische taal moeten die symbolen worden omschreven, die in ’t Chineesch niet gespeld in letters en geconstrueerd in zinnen, maar gedacht worden en als gedachten ideografisch voorgesteld. De Chineesche tekst wordt daardoor als ’t ware op een ander gebied overgebracht, want hij is meer op gedachte-gebied dan op taal-gebied.

6Language and Significs, by Lady Welby.
7Zie zijn „Oriental Religions, and their relation to Universal Religion. China”.
8In zijn „Kie Tseu Yuan Houa Tchouan” Leiden E. J. Brill.
9Hans Bethge: „Die Chinesische Flöte”. Leipzig. Insel-Verlag.
10Uit te spreken „Tsoeng”.
11Zie bladz. 30.