Za darmo

Het Leven der Dieren: Hoofdstuk 7: De Pluviervogels

Tekst
Autor:
0
Recenzje
iOSAndroidWindows Phone
Gdzie wysłać link do aplikacji?
Nie zamykaj tego okna, dopóki nie wprowadzisz kodu na urządzeniu mobilnym
Ponów próbęLink został wysłany

Na prośbę właściciela praw autorskich ta książka nie jest dostępna do pobrania jako plik.

Można ją jednak przeczytać w naszych aplikacjach mobilnych (nawet bez połączenia z internetem) oraz online w witrynie LitRes.

Oznacz jako przeczytane
Czcionka:Mniejsze АаWiększe Aa

Als het eigenlijke vaderland van den Griel moet men beschouwen de landen van Zuid-Europa, Noord-Afrika en Middel-Azië, waarin echte woestenijen of althans steppe-achtige gewesten voorkomen. In alle landen om de Middellandsche Zee, in Syrië, Perzië, Arabië, Indië enz. komt hij in grooten getale voor. In Hongarije, Oostenrijk en Duitschland ontbreekt hij evenmin, bovendien ontmoet men hem in Nederland, Groot-Britannië, Denemarken en het zuiden van Zweden. Bij ons komt hij van Mei tot October tamelijk zelden voor; hij werd broedend gevonden in de duinen van Noord- en Zuid-Holland en op de duinachtige heidevelden bij Oirschot in Noordbrabant; ook op de eilanden werd hij waargenomen. Op den trek bezoekt hij gaarne heidegronden. In Zuid-Europa vindt hij bijna overal woonplaatsen.

De Griel houdt van de eenzaamheid, bekommert zich nagenoeg niet om zijne soortgenooten en geeft zich nog minder met andere wezens af. Over dag merkt men hem slechts zelden op, meestal niet anders dan toevallig, want hij heeft den mensch, die zijn standplaats nadert, veel eerder gezien dan deze hem. Als hij zich op een uitgestrekte effene vlakte zonder beschuttend struikgewas bevindt, drukt hij zich plat op den bodem neer en maakt zich daardoor, dank zij zijn aardkleurig vederenkleed, bijna onzichtbaar. Als de nacht aanbreekt, wordt hij roerig, rent en vliegt onrustig heen en weer, laat zijn sterk fluitende, op grooten afstand hoorbare stem weerklinken, verheft zich spelenderwijs zonder inspanning tot op een betrekkelijk aanzienlijke hoogte en vertoont sterke toeren op het gebied der vliegkunst, die men van hem niet verwacht zou hebben.

Wormen, Insecten in allerlei ontwikkelingstoestanden, Slakken en andere Weekdieren, Kikvorschen, Hagedissen en Muizen zijn het wild, waarop de Griel jacht maakt; eieren en jonge vogeltjes, die het nest nog niet kunnen verlaten, worden waarschijnlijk eveneens door hem begeerd. De Veldmuizen, die hij als een Kat beloert, weet hij loopend zeer geschikt te vangen; na den buit door een krachtigen snavelhouw buiten gevecht gesteld te hebben, grijpt hij hem met den snavel aan, stoot hem herhaaldelijk tegen den grond, waardoor alle beenderen breken en verzwelgt vervolgens het letterlijk verpletterde slachtoffer. Ook de Insecten worden vóór het doorslikken gedood. Tot bevordering van de spijsvertering dienen de tevens ingeslikte, grove zandkorrels.

In het einde van April vindt men in een kuiltje in ’t zand, 3 of 4 eieren; deze zijn ongeveer zoo groot als hoendereieren en op bruin groenachtig-gelen grond met grijze stippen en olijfbruine vlekjes en schrapjes geteekend. Het wijfje broedt, het mannetje houdt bij het nest de wacht. Na ongeveer 16 dagen komen de jongen uit; reeds den volgenden dag verlaten zij het nest en gaan onder toezicht van hun moeder voedsel zoeken.