Za darmo

De Zwervers van het Groote Leger: Historisch verhaal uit het tijdperk 1810-1813

Tekst
0
Recenzje
iOSAndroidWindows Phone
Gdzie wysłać link do aplikacji?
Nie zamykaj tego okna, dopóki nie wprowadzisz kodu na urządzeniu mobilnym
Ponów próbęLink został wysłany

Na prośbę właściciela praw autorskich ta książka nie jest dostępna do pobrania jako plik.

Można ją jednak przeczytać w naszych aplikacjach mobilnych (nawet bez połączenia z internetem) oraz online w witrynie LitRes.

Oznacz jako przeczytane
Czcionka:Mniejsze АаWiększe Aa

Elfde Hoofdstuk

Eenige dagen achtereen bleef de brand voortwoeden. Toen verminderde hij, uit gebrek aan voedsel. Den 20sten trok Napoleon naar het Kremlin terug, dat een bataljon zijner garde had weten te behouden.

De bivakken, welke de Keizer op zijn weg naar Moscou doorreed, leverden een zonderling gezicht op. Te midden van een dikke, koude modder vlamden groote vuren, gevoed door mahoniehouten meubels, vergulde deuren en vensters. Daar omheen zag men, naast van vochtig stroo gemaakte bedden, slechts armelijk beschut door enkele planken, de soldaten en hun officieren, geheel met slijk bedekt en zwart geworden door den rook, doch zittend in kostbare leuningstoelen of liggend op met zijde bekleede divans. Aan hun voeten lagen, uitgespreid of opeengehoopt, de fijnste cachemiren sjaals, rijke Perzische weefsels, de zeldzaamste pelzen van Siberië. Hun eten gebruikten zij uit zilveren schotels en borden, maar het bestond slechts uit een zwart baksel, onder de asch bereid, en een lap half geroosterd, bloederig paardevleesch; 't was overal de zonderlingste vereeniging van overvloed en gebrek, van rijkdom en morsigheid, van weelde en ellende!

Tusschen die bivakken en de stad ontmoette men groote scharen van soldaten, die zwoegend hun buit voortsleepten, of hun roof door ongelukkige Russen lieten torsen, die zij als lastdieren voor zich uitdreven; want de brand deed bijna twintig duizend inwoners voor den dag komen, welke tot dien tijd in de onmetelijke stad onopgemerkt waren gebleven.

Toen de Keizer de stad zelf binnen kwam, vond hij van het groote Moscou slechts weinige verspreide huizen over, en de brandlucht overal was ondragelijk. De loop der straten bleek alleen nog maar kenbaar aan groote hoopen asch en puin en, van afstand tot afstand, half omvergestorte stukken muur of pilaren. Schier heel het leger was roovend en plunderend door de stad verspreid. Napoleon vond zich herhaaldelijk in zijn voortgang belemmerd door een lange reeks van stroopers, uittrekkend op buit of er mee terugkeerend; door oproerige benden van soldaten, zich opeenhoopend voor de keldergaten en voor de deuren der paleizen, om die open te breken, eer de vlammen ze bereikten.

Overal ook was de weg versperd door kostbare meubelen, welke men uit de ramen geworpen had om ze aan den brand te onttrekken en die men nochtans, ter wille van een anderen buit, daar onverschillig had laten liggen. Pleinen en legerplaatsen bleken in markten herschapen, waar een ieder het overbodige tegen het noodzakelijke kwam verruilen. Daar werden de zeldzaamste voorwerpen, door hun bezitters niet gewaardeerd, voor een spotprijs verkocht; andere, die een bedriegelijk voorkomen hadden, daarentegen ver boven de waarde overgenomen. Overal zag men soldaten, die op balen met koopwaren zaten, in het midden der uitgezochtste wijnen en likeuren, welke zij tegen een stuk brood zouden willen verruilen. Door afmatting en dronkenschap overmeesterd vielen er verscheidene dicht bij de vlammen neer, door welke zij bereikt en verbrand werden.

Onder zulke omstandigheden kwam Napoleon Moscou weer binnen. Hij liet de stad aan de plundering over, hopend dat zijn over de puinen verspreid leger deze niet vruchteloos doorzoeken zou. Toen hij echter vernam, dat zelfs de oude garde ook al aan het plunderen was geslagen, dat de Russische boeren, die men den voorraad welken zij aanbrachten ruim betaalde om er meer te lokken, door zijn soldaten beroofd werden; toen hij hoorde, dat de verschillende corpsen elkander de overblijfselen van Moscou met geweld begonnen te betwisten; dat eindelijk al de nog overgebleven hulpbronnen door de onregelmatige plundering verloren gingen; gaf hij gestrenge orders. Maar het was te laat; de boeren kwamen niet terug en vele levensmiddelen waren nutteloos verspild.

Na zijn terugkomst in het Kremlin was Napoleon's eerste werk, er een vast bestuur op te richten; hij benoemde een gouverneur en stedelijke overheidspersonen en gaf bevel, om er zich van leeftocht voor den winter te voorzien. Reusachtige voorraden wijn en levensmiddelen van allerlei aard, meel en pekelvleesch werden door de zorg der korpscommandanten in het Kremlin of in magazijnen bijeengebracht. Ook in het onderhoud der troepen werd behoorlijk voorzien, terwijl door een krachtig optreden orde en krijgstucht weer spoedig bijkans volkomen waren teruggekeerd. Om aan Europa den indruk te geven, dat in Rusland alles naar wensch ging, schonk de Keizer aan een te Moscou achter gebleven troep Fransche comedianten zelfs verlof, voorstellingen te geven en voor de costumes gebruik te maken van de gevonden goederen. De troep maakte goede zaken; die voorstellingen werden door de soldaten druk bezocht.

Inmiddels verwachtte de Keizer, in den vreeselijksten waan, dag op dag boden uit Sint-Petersburg, die hem den vrede zouden komen afsmeeken, althans tot onderhandelingen uitnoodigen. Want schoon het verbrande Moscou geen waarde meer voor hem bezat, en hij het hachelijke van zijn toestand zeer wel inzag, schrikte hij voor een achterwaartsche beweging. Alles achtte hij verloren, wanneer hij voor de oogen van het verbaasde Europa terugtrok, alles gewónnen, zoo hij Alexander in volharding overtreffen kon.

Middelerwijl verdubbelde Napoleon de zorg voor zijn troepen. Zooveel doenlijk werden zij in Moscou zelf onder dak gebracht. De officieren van Jakob Stargardt's regiment hadden reeds dadelijk twee andere huizen betrokken, en na al de doorgestane ellende leefden zij daar over het algemeen zeer tevreden.

Iederen dag trok moeder Jane met haar wagen op levensmiddelen uit. Vergezeld van een der officieren met enkele manschappen reed zij dan naar het midden der stad en kocht van de soldaten de eetwaren welke zij geplunderd hadden. Op deze manier kregen zij wijn, suiker, thee en nog tal van andere artikelen. Vleesch en brood werden dagelijksch uitgedeeld en daar in de moestuinen volop groenten werden gevonden, kon de marketentster steeds een vrij goeden maaltijd bereiden.

Over niets werd door moeder Jane en haar zoon zoo dikwijls gesproken als over Willem's geheimzinnige waarschuwing,—het eenige levensteeken dat zij sedert van hem vernomen hadden—; en voorts, over den naderenden winter. Het scheen toch, dat men dien in het afgebrande Moscou zou doorbrengen. En nu hoorden zij wel, dat er groote magazijnen van granen, brandewijn en lakens in handen der Franschen waren gevallen, doch de juiste maatregelen voor een winter-campagne werden niet genomen. De lakens bleven in de magazijnen en aan de officieren en soldaten werd geen uitdeeling van een goede winterkleeding gedaan. Onder die omstandigheden besloten de marketentster en haar zoon, zichzelf zooveel mogelijk tegen de zoo geduchte Russische koude intijds te voorzien.

In verband hiermee ging Jakob herhaaldelijk er op uit, om nu dit, dan dat aan te koopen.

In de nabijheid van het Kremlin hielden namelijk de soldaten der garde een markt van geplunderde zaken. Zoo kocht hij daar op zekeren dag twee bonten mutsen met lange pelsooren voor slechts één franc per stuk; een ander maal twee pelzen voor tien francs samen; daarentegen moest men er tot honderd francs voor een paar nieuwe laarzen geven.

Op een dier tochten had hij bijna het leven verloren. In de laatste weken van het verblijf der Franschen te Moscou was het plunderen strenger dan ooit verboden, ten gevolge waarvan er eenig vertier op de straten kwam. Nu wilde het toeval dat Jakob, door een afgelegen straat naar zijn kwartier terug rijdend, een soldaat van een der Duitsche contingenten met een Russische vrouw zag worstelen. De ellendeling had haar met geweld de oorbellen uitgetrokken, zoodat het arme schepsel bloedde over het geheele gezicht. Op het oogenblik dat Jakob naderde, wilde de kerel haar de amulet, die alle Russen dragen, van de borst afrukken. Deze amuletten, van goud, zilver of ook wel van papier, zijn door de Kerk gezegende voorwerpen, die men het vermogen toekent om den drager of de draagster te beschermen. Begrijpelijk was het dus, dat de Russin zich tegen dezen roof met wanhoop en woede verdedigde.

Verontwaardigd steeg Jakob van zijn paard en beval den kerel, alles wat hij haar ontstolen had, aan de vrouw terug te geven. Morrend voldeed de soldaat hier aan en Jakob wachtte nog eenigen tijd, om de Russin in de gelegenheid te stellen te ontvluchten.

Toen steeg hij weer op en vervolgde stapvoets zijn weg. Maar nog geen twintig passen verder hoorde hij een schot vallen in zijn onmiddellijke nabijheid. Verrast omziende bemerkte hij, dat die schelm van een soldaat, uit wraak dat hij zijn roof had moeten afstaan, op hem geschoten had. Woedend trok hij zijn degen en stormde op den deugniet los, die echter in een leegstaand huis de vlucht nam.

Jakob wendde nu den teugel en reed in bedaarden stap weer voort. Zoo veel mogelijk toch werd zijn paard door hem ontzien, want wijl steeds grooter gebrek aan fourage begon te komen, had het arme dier in de laatste dagen weinig meer dan het dakstroo van een boerenwoning tusschen de kiezen gehad. Wat men tot onderhoud der paarden in de stad zelf had gevonden, was reeds opgebruikt en nu moesten de omliggende dorpen daarin voorzien. Men kon echter geen toevoer aanbrengen, noch fourageeren, zonder te vechten. Daarenboven zwierven groote troepen kozakken rond, die aan de flanken allerlei nadeelen toebrachten. Op den weg naar Moshaisk werden zelfs honderd en vijftig dragonders van de garde overrompeld en hun opperhoofd gevangen genomen. Ook hadden zij reeds twee aanzienlijke transporten opgelicht: het eene door de achteloosheid, het andere door de lafhartigheid van den aanvoerder. Elken morgen moesten de soldaten van de ruiterij het voedsel voor den avond en den volgenden morgen ver weg gaan zoeken. En daar de omstreken van Moscou en van Winkowo hoe langer hoe minder levensmiddelen opleverden, moesten zij die weldra op 4 à 6 uur afstand vandaan halen. Zoowel de menschen als de paarden keerden uitgeput terug—àls zij nog terug keerden; want elke maat haver, elke bundel fourage werd hun betwist. Men moest ze geregeld den vijand ontweldigen. Het waren aanhoudende overrompelingen, gevechten, verliezen.

 

Ook de boeren werden lastig. Diegenen onder hen, welke uit winstbejag met eenige levensmiddelen naar de Fransche legerplaatsen waagden te gaan, straften zij met den dood. Anderen staken hun eigen dorpen in brand om er de fourageurs uit te verjagen en aan de kozakken over te leveren. Murat zelfs, die bij de dagelijksche schermutselingen de helft van het overschot zijner ruiterij had zien verloren gaan, begon eindelijk ongerust te worden.

En steeds nog bleef keizer Alexander zwijgen.

Napoleon werd hoe langer hoe onrustiger. In zijn toorn deed hij de kerken van het Kremlin berooven van al wat tot zegeteekenen van het Groote Leger kon verstrekken. Ook het reusachtige gouden kruis op den toren van Iwan den Grooten moest er worden afgenomen om er het hôtel des Invalides te Parijs mee te versieren. Het kostte enorm veel inspanning, om dat kolossale gedenkstuk naar beneden te krijgen, aan welks bezit het Russische volk het heil van 't rijk hechtte.

Hoewel Napoleon toenmaals reeds zeer goed begreep, dat een langer verblijf in Moscou voor hem ondoenlijk was, bleef hij zijn besluit om heen te gaan nochtans uitstellen van den eenen dag in den anderen. Hij gevoelde, ja wist, dat hij de kracht van zijn strategisch kunnen had uitgeput, dat hij een grens had bereikt, die niet kon overschreden worden zonder gevaar voor vernietiging; dat hij niet verder in Rusland doordringen, niet tegen St. Petersburg oprukken, een nieuw doel zich stellen kon, omdat zijn leger hiertoe te zwak was geworden, te veel had geleden.

Daar begon eensklaps de eerste sneeuw te vallen. Van dit oogenblik dacht hij slechts aan den aftocht, al wilde hij er ook den naam niet van uitspreken, geen bevel geven, dat dien stellig aankondigde.

„Het leger moet zich over twintig dagen in zijn winterkwartieren bevinden,” gelastte hij. „Men dient te zorgen voor het vervoer der gekwetsten.”

Er was gebrek aan paarden voor zijn grof geschut, dat voortaan te talrijk was voor zulk een verminderd leger; men ried hem aan, een gedeelte van zijn kanonnen in Moscou te laten.

„Neen,” stoof hij op, „de vijand zou er zich een gedenkteeken van oprichten. Alles moet worden meegevoerd!”

Hij gaf, in dat woeste land, bevel tot het aankoopen van twintig duizend paarden en wilde, dat men zich voor twee maanden van fourage zou voorzien op een grond, waar de verste en gevaarlijkste tochten nauwelijks voldoende bleken om zich gedurende één dag te voeden.

Ondertusschen verzamelde Napoleon zijn legercorpsen; de monsteringen, welke hij in het Kremlin hield, werden menigvuldiger; hij rangschikte al de van paarden beroofde ruiters in bataljons en liet al de vervoerbare gekwetsten naar Mohaisk brengen.

Nog te midden van deze voorbereidselen dwong de vijand hem reeds tot handelen, want den 18den October greep deze Murats linkervleugel onverhoeds met overmacht aan en wierp hem met een geweldig verlies in Noordelijke richting terug.

Thans was Napoleons besluit terstond genomen. Het gansche leger ontving bevel, zich den volgenden morgen buiten Moscou aan den weg naar Kaluga te verzamelen.

In den avond van dienzelfden dag en gedurende heel den nacht trok het zonder ophouden Moscou uit. In die colonne van honderdveertig duizend menschen en omstreeks vijftig duizend paarden van allerlei soort, herkende men aan de krijgslieden, die, gepakt en gewapend, met meer dan vijfhonderd en vijftig stukken geschut en twee duizend artilleriewagens vooruittrokken, nog het Groote Leger van weleer. Maar de rest geleek meer op een bende Tartaren, die van een goed geslaagden rooftocht huiswaarts keerden.

Het was een samenmengsel van kalessen, kruitwagens, prachtige rijtuigen en karren van allerlei soort, beladen met zegeteekenen van Russische, Turksche en Perzische standaards, alsook het reusachtige kruis van den Heiligen Iwan met al de kostbaarheden, welke men uit de stad der Czaren geroofd had. Lieden van allerlei volken, zonder wapenen; bedienden die verschillende talen spraken; Fransche neringdoenden met hun vrouwen en kinderen; gepreste Russische boeren wier paarden een gedeelte van den buit moesten dragen of voortsleepen; komedianten; heel die bonte karavaan zonder regelmaat en orde, deed aan een zwervend volk der oudheid denken. Eén enkele stoute aanval der kozakken—en deze gansche nasleep van het leger viel in hun handen.

Ondanks de breedte van den weg en het geschreeuw van zijn escorte, had de Keizer moeite om door die zonderlinge menigte heen te komen. Toen hem dit eindelijk gelukt was, ging hij op den ouden weg naar Kaluga voort. Tegen den middag op het kasteel Krasnopasra aankomend, beval hij eensklaps, dat zijn leger den nieuwen weg zou gaan, dien het na drie marschen langs ongebaande wegen bereikte. Maar niet zonder moeite en gevaar; want een zware regen maakte dien weg schier onbegaanbaar. Door deze manoeuvre echter misleidde hij Kutusof, die hem op den ouden weg afwachtte en dien hij nu in één dagmarsch voorbijtrekken kon, om vóór hem te Kaluga te zijn.

Den 23sten October bereikte de Keizer het geheel verlaten stadje Borowsk, waar hij, vertrouwende dat Kutusof achter hem was, een zorgeloozen en gerusten nacht doorbracht.

Den volgenden dag werd prins Eugenius bij Malo-Jaroslawitz slaags met een gedeelte van Kutusofs armee en behaalde een bloedige overwinning: zij kostte Napoleon niet minder dan vierduizend man en zeven generaals.

Ook het huzaren-regiment van Jakob Stargardt had aan den veldslag deelgenomen. Na den moorddadigen slag bij Borodino slechts zeer onvoldoende aangevuld, had het in de herhaalde gevechten en schermutselingen rondom Moscou nog weer tal van manschappen verloren; thans was dit overschot tot op de helft geslonken.

Toen de Russen afgetrokken waren, reden Stargardt en de oude Ros in draf naar de plaats terug, waar hun escadron het hevigst had gevochten. Daar stegen zij af en zochten er tusschen de tallooze dooden en gewonden.

„Wáár heb je den wachtmeester zien vallen?” vroeg Jakob Stargardt aan zijn oppasser.

„'t Moet niet ver van deze plaats wezen,” zei Ros.

„Zàg je hem vallen?”

„Ik zag, dat hij een officier een houw gaf; meteen kreeg zijn paard een slag, waardoor het begon te steigeren… Op dat oogenblik schoot een Russische dragonder zijn pistool af, vlak langs mijn oor, en wachtmeester Vermaat kreeg het schot in zijn borst. Hij stak zijn armen in de lucht en viel achterover; en het paard viel op hem.”

„Dus weet je niet zeker, of hij werkelijk dood is?”

„Hm!.... zèker,—neen, zeker kan ik het niet zeggen… Maar 't is toch wel waarschijnlijk, ritmeester:—ik heb nog een paar keer naar hem gekeken, maar geen lid zag ik hem verroeren… Zoowáár,—daar zie ik hem liggen!”

Tusschen doode paarden en gesneuvelde ruiters lag Reinier Vermaat, het hoofd rustend op den schouder van een gesneuvelden Franschman, die dwars over het lijk van een Rus gevallen was. Reinier scheen te sluimeren; zijn oogen waren half gesloten, heel zijn houding was die van een man, die na een zware vermoeienis was ingeslapen; zijn opengerukte dolman en vest, waardoor het van bloed doorweekte hemd zichtbaar werd, weersprak echter droevig die schijnbaar kalme rust.

„Zoo heeft hij niet gelegen,” zei Ros. Onwillekeurig sprak hij fluisterend, als vreesde hij, den wachtmeester te zullen wekken. „Hij lag met zijn gezicht naar den grond.”

„Dan is er wellicht nog leven in,” zei Jakob Stargardt.

Hij knielde bij den gewonde neer.

Reinier opende de oogen, en staarde zijn ritmeester vlak in 't gezicht.

„Laat mij sterven!” zei hij met zwakke stem, „en vervolg mij niet tot aan mijn dood!”

„Je zult niet sterven, Vermaat,” antwoordde Jakob Stargardt, zijn klamme hand grijpend, die geheel bebloed was;—„je zult niet sterven; we zullen doen wat we maar kunnen om je te laten genezen.”

„Waarom ben je me komen opzoeken?” vroeg de gekwetste, terwijl zijn oogen zich langzaam weer sloten.

„Omdat ik het niet kon verdragen dat iemand die berouw voelde, wellicht de eeuwigheid kon ingaan, zonder in de gelegenheid te zijn, dat berouw te bekennen.”

„Ik heb geen berouw!” antwoordde Reinier somber.

„Dat heb je wèl, Vermaat,—mij dunkt dat moet je hebben. Ik heb je nooit eenig kwaad gedaan; ik heb je rechtvaardig behandeld,—en toch heb je nu eenmaal jezelf opgedrongen, dat je mij haten moest.—Kom, laat ons weer vrienden zijn.—Er is te veel goeds in je—je bent veel te verstandig om je gemoed door haat te laten vergiftigen.”

Reinier draaide zich om en streek met zijn mouw over de oogen.

„Drommels!” pruttelde hij, „die wond schijnt ook al op mijn oogen te werken.”

De gekwetste zweeg, maar liet zijn hand in die van zijn vijand.

„Zou je op een paard kunnen zitten, als je wat ondersteund werd?” vroeg Stargardt nu.

„Ik weet het niet,” antwoordde Reinier week.

„We moeten het maar eens probeeren,” zei Jakob, „Maar eerst wil ik zoo goed mogelijk je wonden zien te verbinden.”

Hij ging naar zijn paard, rukte het chabrak los en haalde uit een der holsters een rol linnen: Moeder Jane had hem geleerd, dat hij dit altijd bij zich diende te hebben.

Reinier Vermaat bleek een schot in de borst te hebben; het bloed vloeide nog langzaam uit de wond. Jakob, bijgestaan door zijn oppasser, verbond de kwetsuur zoo goed hij kon, om het bloed te stelpen. Toen werd de gekwetste voorzichtig op Ros zijn paard getild, dat door den oppasser bij den teugel geleid werd. Stargardt ging naast Reinier rijden, om hem te ondersteunen.

Op den wagen van moeder Jane werd daarop den gewonde zoo goed mogelijk een ligplaats ingeruimd. Daarop kwam een der chirurgijns hem van den Russischen kogel bevrijden en vervolgens verbinden.

Den volgenden dag ging Jakob Stargardt den gekwetste zoo gauw mogelijk bezoeken. Hij lag stil voor zich uit te kijken.

„Ik heb goeie berichten,” zeide de ritmeester,—„de chirurgijn staat er voor in, dat je geneest; maar—je moet je rustig houden! Ook heb ik ander mooi nieuws voor je: Je bent tot ritmeester bevorderd.”

Reinier had geen enkele beweging gemaakt; hij sloot zijn oogen, maar twee dikke tranen rolden langzaam over zijn verbleekte wangen neer.

„Ik zie,” zei Stargardt, „dat ik je alleen moet laten; je bent wat van streek,—dat deugt niet voor je.”

Hij wilde weggaan, maar Vermaat greep zijn hand.

„Vergeef me,” zei hij met een weeke stem, „ik heb je beleedigd en miskend;—ik had gezworen mij niet door je edelmoedigheid te laten vermurwen, maar je hebt overwonnen. Je hebt je verschrikkelijk gewroken.”

Inne książki tego autora