Opstandeling, Pion, Koning

Tekst
0
Recenzje
Przeczytaj fragment
Oznacz jako przeczytane
Czcionka:Mniejsze АаWiększe Aa

HOOFDSTUK ZES

Lucious was van de geur van brandende huizen gaan houden. Er was iets rustgevends aan, maar ook iets dat hem opwond bij het vooruitzicht van alles dat ging komen.

“Wacht ze op,” zei hij vanaf zijn plek op een groot strijdros.

Om hen heen spreidden zijn mannen zich uit om de huizen te omsingelen. Het waren nauwelijks huizen eigenlijk, niets meer dan krotten die zo armzalig waren dat het niet eens de moeite waard was om ze te plunderen. Misschien zouden ze later nog eens door het as ziften.

Maar nu was het tijd voor plezier.

Lucious zag beweging uit zijn ooghoeken toen de eerste mensen schreeuwend hun huizen uitrenden. Hij wees met zijn gehandschoende hand, en het zonlicht weerspiegelde op zijn gouden wapenrusting.

“Daar!”

Hij spoorde zijn paard al steigerend aan tot een galop, hief een speer en wierp hem naar één van de rennende figuren. Naast hem haalden zijn mannen de mannen en vrouwen in, hakkend en moordend. Hier en daar lieten ze er één leven, als ze dachten dat het de opbrengst op de slavenmarkt waard zou zijn.

Het afbranden van een dorp was, zo had Lucious ondervonden, een vorm van kunst. Het was belangrijk om niet blindelings het dorp te bestormen en alles maar in brand te steken. Dat was wat amateurs deden. Als je onvoorbereid naar binnen stormde, dan sloegen mensen op de vlucht. Als je huizen in de verkeerde volgorde verbrandde, dan bestond de kans dat er waardevolle spullen werden achtergelaten. Als je te veel ontsnappingsroutes openliet, dan waren de rijen met slaven waren korter dan ze moesten zijn.

Het belangrijkste was een goede voorbereiding. Hij had zijn mannen zich in een cordon voor het dorp laten opstellen, waarna hij in zijn oh zo opvallende wapenrusting naar binnen was gereden. Een aantal van de boeren waren gevlucht toen ze hem zagen, en Lucious had daarvan genoten. Het voelde goed om gevreesd te zijn. Het was ook terecht.

Nu waren ze bij de volgende fase, waar ze een aantal van de minst waardevolle huizen verbrandden. Van bovenaf, natuurlijk, door fakkels op het rieten dak te gooien. Mensen konden niet vluchten als je hun schuilplaatsen vanaf de grond in brand stak, en als ze niet vluchtten was er geen entertainment.

Later zou er tijd zijn voor een traditionele plundering, gevolgd door het martelen van degenen die vermoedelijk met de rebellen sympathiseerden, of zij die misschien kostbaarheden verborgen hielden. En daarna de executies, natuurlijk. Lucious glimlachte bij de gedachte. Normaal gesproken gebruikte hij ze alleen om een voorbeeld te geven. Maar vandaag zou zijn aanpak wat… grondiger zijn.

Hij betrapte zichzelf erop dat hij aan Stephania dacht terwijl hij door het dorp reed en zijn zwaard trok om links en rechts te hakken. Normaal gesproken zou hij niet zo goed hebben gereageerd op iemand die hem op die manier afwees. Als één van de jonge vrouwen in dit dorp het had gedaan, zou Lucious hen waarschijnlijk levend gevild hebben in plaats van hen naar de slavenkuilen te sturen.

Maar Stephania was anders. Het was niet alleen dat ze mooi en elegant was. Toen hij nog had gedacht dat dat alles was, had hij het idee om haar te laten knielen als een verheven huisdier gewoon vermakelijk gevonden.

Nu bleek dat ze meer om het lijf had, merkte Lucious dat zijn gevoelens veranderden. Ze was niet alleen het perfecte ornament voor een toekomstige koning; ze was iemand die begreep hoe de wereld in elkaar zat, en die bereid was om plannen te smeden om te krijgen wat ze wilde.

Dat was één van de redenen dat Lucious had besloten haar te laten gaan; hij genoot te veel van het spelletje tussen hen. Hij had haar in het nauw gedreven, en ze was bereid geweest om hem met zich mee naar beneden te sleuren. Hij vroeg zich af wat haar volgende zet zou zijn.

Hij werd uit zijn gedachten opgeschrikt door de aanblik van twee van zijn mannen die een gezin het mes op de keel hadden gezet: een dikke man, een oudere vrouw, en drie kinderen.

“Waarom ademen ze nog?” vroeg Lucious.

“Uwe hoogheid,” smeekte de man, “alstublieft. Mijn gezinsleden zijn altijd de meest trouwe onderdanen van uw vader geweest. We hebben niets te maken met de rebellen.”

“Dus je zegt dat ik het bij het verkeerde eind heb?” vroeg Lucious.

“We zijn trouw, uwe hoogheid. Alstublieft.”

Lucious hield zijn hoofd schuin. “Goed dan, omdat je zo trouw bent, zal ik ruimhartig zijn. Ik laat één van je kinderen leven. Ik laat jou zelfs kiezen welke. Sterker nog, ik beveel het je.”

“M-maar… we kunnen niet tussen onze kinderen kiezen,” zei de man.

Lucious wendde zich tot zijn mannen. “Zie je? Zelfs als ik bevelen geef gehoorzamen ze niet. Maak ze allemaal af, en verspil mijn tijd niet meer met dergelijke gevallen. Iedereen in dit dorp wordt gedood of tot slaaf gemaakt. Ik zeg het niet nog een keer.”

Hij reed weg, in de richting van meer brandende gebouwen, terwijl het geschreeuw achter hem oprees. Het was echt een mooie ochtend.

HOOFDSTUK ZEVEN

“Werk sneller, luie welpen!” riep de wachter, en Sartes kromp ineen bij de stekende pijn van de zweep die over zijn rug ging. Als hij had gekund, was hij het gevecht met de wachter aangegaan. Maar zonder wapen was het zelfmoord.

In plaats van een wapen had hij alleen een emmer. Hij was vastgeketend aan een andere gevangene, en er werd van hem verwacht dat hij de teer verzamelde en in grote vaten goot, zodat het gebruikt kon worden om boten en daken mee af te werken, om de gladste stenen mee op te vullen en muren waterdicht mee te maken. Het was hard werken, en het feit dat hij aan iemand anders was vastgeketend maakte het alleen maar lastiger.

De jongen waar ze hem aan hadden vastgeketend was niet veel groter dan Sartes en zag er nog veel dunner uit. Sartes wist nog niet hoe hij heette, want de wachters straften iedereen die teveel praatte. Ze waren waarschijnlijk bang dat ze een opstand aan het plotten waren, dacht Sartes. En kijkend naar een aantal van de mannen om hen heen, was dat misschien ook wel zo.

De teerputten waren de plek waar de slechtste mensen in Delos heen werden gestuurd, en dat was te zien. Er werd gevochten om eten, en over wie het sterkst was, hoewel niemand dat lang volhield. Als de wachters toekeken, hielden de mannen hun hoofden gebogen. Degenen die dat niet deden werden al snel geslagen of in de teer gegooid.

De jongen die aan Sartes was vastgeketend leek niet op de rest. Hij was broodmager en spichtig, en zag eruit alsof hij zou kunnen breken onder de inspanning van het werk. Zijn huid was smerig en bedekt met brandwonden van waar de teer hem had geraakt.

Er dreef een pluim van gas uit de kuil. Sartes slaagde erin zijn adem in te houden, maar zijn compagnon had niet zoveel geluk. Hij begon te hoesten en te proesten, en Sartes voelde het geruk aan de ketting terwijl hij hem zag struikelen. Hij begon te vallen.

Sartes hoefde niet na te denken. Hij liet zijn emmer vallen, dook naar voren en hoopte dat hij snel genoeg zou zijn. Hij voelde zijn vingers rond de arm van de jongen sluiten, zo dun dat Sartes vingers er helemaal omheen pasten, als een tweede boei.

De jongen tuimelde richting de teer en Sartes trok hem terug naar boven. Sartes kon de hitte voelen, en deinsde bijna terug toen hij zijn huid voelde branden. Maar hij bleef de jongen stevig vasthouden en liet hem niet los tot hij weer in veiligheid was.

De jongen hoestte en sputterde, maar leek te worstelen met zijn woorden.

“Het is goed,” verzekerde Sartes hem. “Je bent in orde. Stil maar.”

“Dank je,” zei hij. “Help… me… omhoog. De wachters—”

“Wat is hier aan de hand?” bulderde een wachter. Hij zette zijn woorden kracht bij met een zweepslag, die zorgde dat Sartes het uitschreeuwde. “Wat zijn jullie hier aan het luieren?”

“Het waren de dampen, heer,” zei Sartes. “Hij werd er even door overvallen.”

Dat leverde hem nog een zweepslag op. Sartes wilde dat hij een wapen had. Iets dat hij kon gebruiken om terug te vechten. Maar hij had alleen maar zijn emmer hier, en bovendien waren er veel te veel wachters. Natuurlijk zou Ceres wel een manier hebben gevonden om hen allemaal te verslaan met een emmer, en die gedachte deed hem glimlachen.

“Je spreekt pas als ik daar toestemming voor geef,” zei de soldaat. Hij gaf de jongen die Sartes had gered een trap. “Omhoog, jij. Als je niet kan werken hebben we niets aan je. Als we niets aan je hebben, kun je de teer in zoals de rest.”

“Hij kan staan,” zei Sartes, en hij hielp de andere jongen snel omhoog. “Kijk, hij is in orde. Het waren alleen de dampen.”

Deze keer vond hij het niet erg dat de soldaat hem sloeg, want dat betekende dat hij de andere jongen in ieder geval met rust liet.

“Terug aan het werk dan, allebei. Jullie hebben al genoeg tijd verspild.”

Ze gingen weer verder met het verzamelen van teer. Sartes deed zijn best om zoveel als hij kon te verzamelen, want de andere jongen was duidelijk niet sterk genoeg om veel te kunnen doen.

“Ik ben Sartes,” fluisterde hij terwijl hij de wachters in de gaten hield.

“Bryant,” fluisterde de andere jongen terug, al zag hij er nerveus uit. Sartes hoorde hem weer hoesten. “Dank je, je hebt mijn leven gered. Als ik die schuld ooit kan vereffenen, dan doe ik dat.”

Hij zweeg toen de wachters weer voorbijliepen.

“De dampen zijn slecht,” zei Sartes, deels ook om hem aan het praten te houden.

“Ze vreten je longen op,” antwoordde Bryant. “Er zijn zelfs wachters die eraan dood gaan.”

 

Hij zei het alsof het normaal was, maar Sartes vond het allesbehalve normaal.

Sartes bekeek de andere jongen. “Jij ziet er niet echt uit als een crimineel.”

Hij zag de blik van pijn in de ogen van de jongen. “Mijn familie… Prins Lucious kwam naar onze boerderij en stak hem in brand. Hij heeft mijn ouders vermoord. Hij heeft mijn zus meegenomen. Hij heeft mij hier zonder reden heen gestuurd.”

Het was een bekend verhaal voor Sartes. Lucious was kwaadaardig. Hij greep elke kans aan om ellende te creëren. Hij scheurde gezinnen uit elkaar omdat hij dat kon.

“Waarom zoek je geen rechtvaardigheid?” suggereerde Sartes. Hij bleef teer uit de put scheppen om te zorgen dat de wachters niet in de buurt zouden komen.

De andere jongen keek hem aan alsof hij gestoord was. “Hoe zou ik dat moeten doen? Ik ben maar in mijn eentje.”

“Het verzet is veel meer dan één persoon,” merkte Sartes op.

“Alsof het hen iets kan schelen wat er met mij zal gebeuren,” antwoordde Bryant. “Ze weten niet eens dat we hier zijn.”

“Dan moeten we naar ze toe gaan,” fluisterde Sartes terug.

Sartes zag paniek in de ogen van de jongen.

“Dat kan niet. Als je zelfs maar over ontsnappen praat, hangen de wachters ons boven de teer en laten ze ons stukje bij beetje zakken. Ik heb het gezien. Ze zullen ons doden.”

“En wat zal er gebeuren als we hier blijven?” wilde Sartes weten. “Als je vandaag aan één van de anderen was vastgeketend, wat denk je dat er dan gebeurt zou zijn?”

Bryant schudde zijn hoofd. “Maar er zijn teerputten, en wachters, en ik weet zeker dat er valstrikken zijn. De andere gevangenen zullen ook niet helpen.”

“Maar je denkt er nu wel over na, of niet?” zei Sartes. “Ja, er zitten risico’s aan verbonden, maar die zijn beter dan zeker weten dat je doodgaat.”

“Hoe zouden we het voor elkaar moeten krijgen?” vroeg Bryant. “Ze houden ons ’s nachts in de kooien, en we zijn de hele dag aan elkaar vastgeketend.”

Daar had Sartes in elk geval een antwoord op. “Dan ontsnappen we samen. We wachten op het juiste moment. Vertrouw me, ik weet het één en ander over slechte situaties ontvluchten.”

Hij zei niet dat dit lastiger zou zijn dan alles waar hij ooit mee te maken had gehad, en hij liet zijn nieuwe vriend niet weten hoe slecht hun kansen waren. Hij wilde Bryant niet nog banger maken dan hij al was, maar ze moesten wel weg.

Als ze hier nog langer bleven, wist hij, zouden ze het niet overleven.

HOOFDSTUK ACHT

Thanos voelde zich gespannen als een dier dat op het punt stond te vluchten terwijl hij tussen het trio gevangenen richting de vesting van het eiland liep. Hij betrapte zichzelf erop dat hij bij elke stap zocht naar een ontsnappingsroute. Maar op het open terrein, met de bogen van zijn gijzelnemers gespannen, vond hij er geen.

“Wel zo verstandig,” zei Elsius achter hem. “Ik wil niet beweren dat je beter af bent als je doet wat we zeggen, maar je zult langer leven. Je kunt op dit eiland nergens heen behalve naar de Verlatenen, en als je dat probeert jaag ik je op.”

“Misschien moet ik het dan maar snel doen,” zei Thanos. Hij probeerde zijn verrassing over het feit dat de andere man zijn intenties had doorzien te verhullen. “Een pijl in de rug kan zo erg niet zijn.”

“Niet erger dan een zwaard,” zei Elsius. “Oh ja, zelfs hier hebben we erover gehoord. De cipiers brengen ons nieuws wanneer ze ons nieuwelingen brengen. Maar geloof me, als ik je opjaag zal je geen snelle dood te wachten staan. Doorlopen nu, gevangene.”

Thanos deed wat hij zei, maar hij wist dat hij niet in de vesting terecht kon komen. Als dat gebeurde zou hij nooit meer daglicht zien. De beste tijd om te ontsnappen was altijd vroeg, als je de kracht er nog voor had. Dus bleef Thanos om zich heen kijken. Hij trachtte het terrein te beoordelen, zijn moment in te schatten.

“Het zal niet werken,” zei Elsius. “Ik weet hoe mannen in elkaar zitten. Ik weet wat ze zullen doen. Het is ongelofelijk wat je over mensen kunt leren terwijl je ze in stukken snijdt. Ik denk dat je dan echt in hun ziel kunt kijken.”

“Weet je wat ik denk?” vroeg Thanos.

“Vertel het eens. Ik weet zeker dat je belediging mijn dag zal maken. En de jouwe zal verpesten.”

“Ik denk dat je een lafaard bent,” zei Thanos. “Ik heb over je misdaden gehoord. Je hebt een paar mensen vermoord die niet in staat waren om terug te vechten. Je hebt een tijdje een bende boeven geleid die voor je vochten. Je bent zielig.”

Thanos hoorde gelach achter zich.

“Oh, is dat alles?” zei Elsius. “Ik voel me beledigd. Wat probeerde je te doen, me dichterbij lokken zodat je kon aanvallen? Denk je nu echt dat ik zo dom ben? Jullie twee, hou hem vast. Prins Thanos, als je beweegt, krijg je een pijl op een zeer pijnlijke plek.”

Thanos voelde de handen van de twee cipiers zich rond zijn armen sluiten en hem stevig op zijn plek houden. Het waren sterke mannen, duidelijk gewend aan de omgang met opstandige gevangenen. Thanos voelde hoe hij werd omgedraaid, en toen stond hij oog in oog met Elsius. Die hield zijn boog perfect recht, klaar om te vuren.

Precies zoals Thanos had gehoopt.

Thanos verzette zich tegen de cipiers die hem vasthielden, en hij hoorde Elsius lachen.

“Zeg niet dat ik je niet gewaarschuwd heb.”

Hij hoorde de twang van de boogpees, maar in tegenstelling tot wat ze dachten probeerde Thanos niet om los te breken. Hij draaide om zijn as en sleurde één van de wachters in de baan van de pijl. Hij voelde de schok door het lichaam van de man gaan terwijl er een pijlpunt door zijn borst naar buiten kwam.

Thanos voelde de greep van de man verslappen toen de cipier naar de pijl graaide, en hij aarzelde geen seconde. Hij beukte tegen de andere cipier aan, griste een mes van zijn riem en duwde hem tegen Elsius aan. Ze raakten verstrikt in elkaars wapens, en hij greep de boog van de stervende wachter, en zoveel mogelijk pijlen.

Thanos rende zigzaggend over gebroken rotsen richting de dichtstbijzijnde schuilplaats. Het feit dat hij richting de bomen rende in plaats van richting zijn boot redde nu waarschijnlijk zijn leven.

“Daar is niets behalve de Verlatenen!” schreeuwde Elsius hem na.

Thanos dook toen een pijl vlak langs zijn hoofd suisde. Hij voelde dat hij dichtbij genoeg was om zijn haar te doen opwaaien. De killer die op hem joeg was veel te goed.

Thanos vuurde terug maar keek nauwelijks. Als hij lang genoeg zou stoppen om goed te richten, zou hij zonder twijfel gedood worden door één van de pijlen die langs hem heen suisden. Of erger, hij zou dusdanig gewond raken dat Elsius hem zou kunnen inhalen en hem alsnog naar de vesting mee zou kunnen sleuren.

Thanos dook achter een rots en hoorde er een pijl van af stuiteren. Hij vuurde weer, rende, pauzeerde. Zijn instinct liet hem wachten terwijl er weer een pijl voorbij suisde.

Nu rende hij weer, sprintend naar de bomen. Hij probeerde zijn vlucht onvoorspelbaar te maken, maar concentreerde zich vooral op snelheid. Hoe sneller hij tussen de bomen kon komen, hoe beter. Hij vuurde nog een pijl af zonder te kijken, stapte instinctief opzij terwijl een ander pijl hem miste, en gooide zichzelf achter de dichtstbijzijnde boom, precies toen een pijlpunt zich door de stam boorde.

Thanos pauzeerde even en luisterde. Boven het harde kloppen van zijn hart hoorde hij Elsius bevelen roepen.

“Ga meer cipiers halen,” commandeerde hij. “Ik zal zelf achter onze prins aangaan.”

Thanos begon tussen de bomen door te sluipen. Hij wist dat hij nu zoveel mogelijk afstand moest afleggen, voor er nog meer gewapende cipiers achter hem aan zouden komen. Als ze met genoeg waren, zouden ze hem makkelijk kunnen omsingelen. En dan zou hij niet kunnen ontsnappen, hoe goed hij ook vocht. Maar hij moest nog altijd voorzichtig zijn. Hij kon Elsius ergens achter zich horen, tussen het ritselen van de bladeren en het incidentele breken van takken. De oudere man had zijn boog nog steeds bij zich, en hij had al bewezen hoe gewillig hij was om hem te gebruiken.

“Ik weet dat je me kunt horen,” zei Elsius achter hem. Zijn toon was ontspannen, alsof het de gewoonste zaak in de wereld was om zo te praten tegen een man die hij probeerde te vermoorden. “Je zult ongetwijfeld gejaagd hebben, als prins zijnde.”

Thanos gaf geen antwoord.

“Oh, ik weet het,” zei Elsius. “Je wilt je locatie niet verraden. Je wil verborgen blijven, en je hoopt dat je me voor kunt blijven. Dat probeerden de mensen die ik vroeger stalkte ook. Bij hen lukte het ook niet.”

Er kwam een pijl tussen de bomen door die Thanos op een haar na miste. Hij vuurde terug en zette het op een rennen.

“Dat lijkt er meer op,” antwoordde Elsius. “Zorg dat de Verlatenen je niet te pakken krijgen. Voor mij zijn ze bang. Jij… jij bent slechts een prooi.”

Thanos negeerde hem en rende verder. Hij nam willekeurige bochten tot hij zeker wist dat er voldoende afstand zat tussen hem en zijn achtervolger.

Hij stopte even. Hij kon Elsius niet meer horen. Wat hij echter wel hoorde was het geluid van iemand die tegen zichzelf vloekte, half woedend, half huilend. Voorzichtig liep hij naar voren. Hij vertrouwde het niet. Hij vertrouwde niemand hier.

Hij kwam bij de rand van een kleine open plek. Daar zag hij tot zijn schok een vrouw ondersteboven aan haar enkel hangen, die vast zat in een strik. Haar donkere haar was vastgebonden in een vlecht en bungelde over de grond. Ze droeg de ruwe kniebroek en tuniek van een zeeman, vastgebonden met een sjerp. Ze vloekte in elk geval als een zeeman terwijl ze probeerde zichzelf los te maken, zonder enig waarneembaar succes.

Thanos’ instinct zei hem dat dit deel was van een grotere valstrik. Misschien was het opzet, een list om hem te vertragen. In ieder geval zou het gevloek van de vrouw snel de aandacht van de Verlatenen trekken.

Toch kon hij haar niet zo laten hangen. Thanos liep de open plek op en haalde zijn mes tevoorschijn.

“Wie ben je?” wilde de vrouw weten. “Blijf weg, jij geiten-lastigvallend Verlatenen tuig! Als ik mijn zwaard had—”

“Ik denk dat je beter je mond kunt houden voordat alle gevangenen als vliegen op deze plek afkomen,” zei Thanos terwijl hij haar bevrijdde. “Ik ben Thanos.”

“Felene,” antwoordde de vrouw. “Wat doe je hier, Thanos?”

“Vluchten van mannen die me proberen te vermoorden, en proberen om terug te keren naar mijn boot,” zei Thanos. Hij kreeg een idee, en hij begon de strik opnieuw te spannen.

“Je hebt een boot?” zei Felene. Thanos merkte dat ze op afstand bleef. “Een manier om van deze godvergeten rots af te komen? Ik ga met je mee.”

Thanos schudde zijn hoofd. “Je wil niet bij me in de buurt blijven. De mensen die me achtervolgen zullen spoedig hier zijn.”

“Kan niet erger zijn dan wat ik tot dusver heb meegemaakt.”

Weer schudde Thanos zijn hoofd. “Het spijt me, maar ik ken je niet. Je kunt om allerlei redenen op dit eiland zitten. Voor hetzelfde geld steek je me in mijn rug zodra je de kans krijgt.”

De vrouw zag eruit alsof ze hem wilde tegenspreken, maar een geluid uit het bos deed haar opkijken als een geschrokken hert, en ze sprintte dieper het bos in.

Thanos volgde haar voorbeeld en glipte weer tussen de bomen door. Hij zag Elsius de open plek oplopen, zijn boog gespannen. Thanos reikte naar de boog die hij had meegenomen, maar besefte dat hij geen pijlen meer had. Zonder een andere optie kwam hij achter de boom vandaan.

“Ik had gedacht dat je wel een betere prooi zou zijn,” zei Elsius.

“Kom dichterbij, en je zult erachter komen hoe gevaarlijk ik kan zijn,” antwoordde Thanos.

“Oh, zo werkt dit niet,” antwoordde Elsius, maar hij deed toch een stap naar voren.

Thanos hoorde de knak toen de strik dichtsloeg, en zag Elsius omhoog getrokken worden. Pijlen vielen uit zijn pijlkoker. Thanos griste ze van de grond en haastte zich weer het bos in. Hij kon de anderen al horen naderen; Verlatenen of cipiers, het deed er niet toe.

Thanos haastte zich tussen de bomen door. Nu hij niet meer werd gevolg, kon hij eindelijk richting zijn boot gaan. Hij dacht dat hij figuren tussen de bladeren door zag, en achter zich hoorde Thanos een schreeuw die alleen maar van Elsius af kon komen.

Eén van de Verlatenen verscheen ineens vanuit de bomen vlakbij Thanos en dook op hem af. Thanos had kunnen weten dat hij ze niet allemaal kon ontlopen. De man zwaaide met een bijl die gemaakt leek te zijn van de beenderen van een dode vijand. Thanos stapte in de cirkel van de zwaai en stak hem neer. Hij duwde hem weg en rende door.

 

Hij kon er nu meer horen. Hun strijdkreten galmden tussen de bomen door. Hij kwam op een open plek en zag een groep van Elsius’ cipiers vanaf de andere kant naderen. Thanos’ hart ging hevig tekeer toen achter hem een groep van zeker twaalf figuren in gefragmenteerde wapenrustingen het bos uit raasden. Thanos ging naar rechts, ontweek een aanvallende figuur, en bleef rennen terwijl de twee groepen met elkaar in botsing kwamen.

Sommigen bleven hem achtervolgen, maar Thanos zag de meesten het gevecht met de andere groep aangaan. Hij zag de Verlatenen als een golf tegen de cipiers aan slaan. De Verlatenen waren woeste vechters, maar de cipiers uit de vesting hadden echte wapenrustingen en betere wapens. Thanos betwijfelde of ze een kans hadden om te winnen, en hij wist niet zeker of hij dat wilde.

Hij dartelde over de rotsen van het eiland en probeerde zijn weg terug naar zijn boot te vinden. Als hij het zou halen… wel, het zou lastig worden als de smokkelaars hem verraden hadden, maar hij zou een manier vinden om van het eiland af te komen.

Het meest lastige was om zijn weg te vinden. Als hij terug was gegaan via de route die hij op de heenweg had genomen en gewoon zijn eigen sporen terug had gevolgd, was het makkelijk te vinden geweest. Maar dan had hij de mannen die hem opjoegen niet kunnen ontlopen. Thanos durfde ook niet te stoppen, ondanks het feit dat de geluiden van de achtervolging waren getransformeerd in de geluiden van een gevecht.

Hij dacht dat hij het begin van het pad herkende dat naar het strand leidde, en hij haastte zich verder terwijl hij zijn ogen openhield voor mogelijke overvallers. Er leek niemand te zijn. Nog een klein stukje verder en hij zou bij zijn boot zijn, en dan—

Hij ging de bocht om naar het strand en hield abrupt halt. Daar stond één van de Verlatenen, een enorme en gespierde man. Hij stond over Thanos’ boot gebogen, of wat ervan over was. Terwijl Thanos toekeek zag hij hoe de gevangene met zijn zwaard op de boot inhakte alsof het een lucifer was. De laatste planken verbrijzelden.

Thanos’ hart viel.

Nu was er geen uitweg meer.

To koniec darmowego fragmentu. Czy chcesz czytać dalej?