Za darmo

Een Zoektocht Van Helden

Tekst
Z serii: De Tovenaarsring #1
0
Recenzje
Oznacz jako przeczytane
Een Zoektocht Van Helden
Een Zoektocht Van Helden
Darmowy audiobook
Czyta Jeroen Kramer
Szczegóły
Czcionka:Mniejsze АаWiększe Aa

HOOFDSTUK ZEVEN

Gareth haastte zich door het Koninklijk Hof, gekleed in zijn beste Koninklijke gewaden, en duwde zich een weg door de massa’s mensen die uit alle richtingen binnenstromen om zijn zusters huwelijk bij te wonen. Hij was ziedend. Hij was nog steeds kwaad over de ontmoeting met zijn vader. Hoe was het mogelijk dat hij werd overgeslagen? Hoe kon zijn vader hem nu niet als erfgenaam kiezen? Het sloeg nergens op. Hij was de eerstgeboren rechtmatige zoon. Dat was hoe het altijd was geweest. Hij had altijd, al vanaf zijn geboorte, aangenomen dat hij op een dag zou regeren—hij had nooit een reden gehad om anders te denken.

Het was onredelijk. Hem overslaan ten behoeve van een jongere zuster—een meisje! Als het nieuws naar buiten zou kwam, zou hij het mikpunt van spot zijn. Terwijl hij liep, voelde het alsof hij een grote klap had gekregen en hij wist niet hoe hij op adem moest komen.

Hij baande zich een weg door de menigte, richting de huwelijksceremonie van zijn oudere zuster. Hij keek rond en zag de vele gekleurde gewaden, de eindeloze stromen van mensen uit alle provincies. Hij haatte het om zo dicht bij burgers te zijn. Dit was één van de weinige momenten waar de armen zich konden mengen met de rijken, en het enige moment waarop die wilden uit het Oostelijk Koninkrijk, uit de overkant van de Hooglanden, ook werden toegelaten. Gareth kon nog steeds nauwelijks bevatten dat zijn zuster met een van hen zou trouwen. Het was een gewiekste politieke zet van zijn vader, een zielige poging om vrede te sluiten tussen de twee koninkrijken.

Wat nog vreemder was, was dat zijn zuster dit wezen nog leek te mogen ook. Gareth snapte niet waarom. Haar kennende was het niet de man die ze mocht, maar de titel, de kans om koningin van haar eigen provincie te worden. Ze zou haar verdiende loon krijgen: het waren allemaal wilden, daar aan de andere kant van de Hooglanden. Wat Gareth betreft misten hij zijn beleefdheid, zijn verfijndheid, zijn wereldwijsheid. Het was niet zijn probleem. Als zijn zuster maar gelukkig was, laat haar dan maar uitgehuwelijkt worden. Het was slechts één zuster minder die niet meer tussen hem en de troon in zou staan. Sterker nog, hoe verder weg ze was, hoe beter.

Niet dat het nog zou uitmaken. Na vandaag zou hij nooit koning worden. Nu zou hij worden verbannen als slechts een anonieme prins in zijn vaders koninkrijk. Hij had geen weg naar macht; hij was verdoemd tot een middelmatig leventje.

Zijn vader had hem onderschat—dat had hij altijd al gedaan. Zijn vader beschouwde zichzelf als een politiek gewiekste man—maar Gareth was nog veel gewiekster, altijd al geweest. Om een voorbeeld te noemen: zijn vader beschouwde zichzelf als een meesterlijke politicus, door Luanda met een McCloud te laten trouwen. Maar Gareth keek veel verder vooruit dan zijn vader, en kon de gevolgen al overzien. Hij wist waar dit toe zou leiden.

Uiteindelijk zou dit huwelijk de McClouds niet bevredigen, het zou hen meer macht geven. Het waren brute mensen, dus ze zouden dit vredesoffer niet als teken van kracht, maar als teken van zwakheid zien. Zij gaven niets om een band tussen de families, en zodra zijn zuster was meegenomen, zouden ze een aanval plannen. Gareth wist het zeker. Het was allemaal een list. Hij had getracht het zijn vader te vertellen, maar die weigerde te luisteren.

Niet dat het hem nog wat aanging. Hij was nu tenslotte gewoon een prins, niet meer dan een spaak in het wiel van het koninkrijk. Gareth kookte bij de gedachte, en op dat moment haatte hij zijn vader met een haat die hij nog nooit had gevoeld. Terwijl hij zich een weg door de massa baande, stelde hij zich voor hoe hij wraak zou kunnen nemen, hoe hij toch het koningschap in handen zou kunnen krijgen. Hij kon dit niet zomaar over zich heen laten komen, dat was zeker. Hij kon het koningschap niet naar zijn jongere zuster laten gaan.

“Daar ben je,” sprak een stem.

Het was Firth, die naast hem kwam lopen. Hij had een brede grijns op zijn gezicht, die zijn perfecte tanden liet zien. Hij was achttien, lang, slank, met een hoge stem, een gladde huid en blozende wangen. Firth was zijn minnaar. Gareth was normaal gesproken blij hem te zien, maar hij was nu niet in de stemming.

“Volgens mij ontloop je me al de hele dag,” zei Firth, terwijl hij een arm in de zijnde haakte.

Gareth schudde zijn arm onmiddellijk van zich af, en keek om zich heen of niemand hen had gezien.

“Ben je niet goed bij je hoofd?” siste hij afstraffend. “Haak nooit publiekelijk je arm in de mijne. Nooit.”

Firth keek naar de grond, zijn hoofd rood van schaamte. “Het spijt me,” zei hij. “Ik dacht niet na.”

“Dat klopt, dat deed je niet. Doe het nog eens en ik hoef je niet meer te zien,” zei hij kwaad.

Firth werd nog roder, en leek oprecht spijt te hebben. “Het spijt me,” zei hij.

Gareth keek nogmaals om zich heen, wist zeker dat niemand hen had gezien, en voelde zich wat beter.

“Wat zijn de praatjes onder het volk?” vroeg Gareth. Hij wilde het onderwerp veranderen, zijn duistere gedachten van zich afschudden.

Firth leek onmiddellijk vrolijker en zijn glimlach verscheen weer op zijn gezicht.

“Iedereen wacht op het grote moment. Ze wachten allemaal op de aankondiging dat jij tot erfgenaam wordt benoemd.”

Gareth’s gezicht betrok. Firth keek hem onderzoekend aan.

“Ben je dat niet?” vroeg Firth, sceptisch.

Gareth kleurde rood terwijl hij liep, en ontweek Firth’s blik.

“Nee.”

Firth snakte naar adem.

“Hij heeft me overgeslagen. Kun je het je voorstellen? Voor mijn zuster. Mijn jongere zuster.”

Nu betrok Firth’s gezicht ook. Hij keek verbaasd.

“Dat is onmogelijk,” zei hij. “Jij bent eerstgeboren. Zij is een vrouw. Het is niet mogelijk,” herhaalde hij.

Gareth keek hem met een ijskoude blik aan. “Ik lieg niet.”

Ze liepen een tijdje zwijgend verder, en terwijl het nog drukker werd om hen heen, keek Gareth om zich heen en begon hij alles in zich op te nemen. Het Koninklijk Hof was compleet volgestouwd—er moesten duizenden mensen zijn binnengestroomd, uit elke mogelijke ingang. Ze schuifelden richting het met zorg bewerkte trouwpodium, waar ten minste duizend van de mooiste stoelen omheen waren geplaatst, met dikke, met rood fluweel bedekte kussens en gouden frames. Een leger van bedienden liep door de gangpaden, wees mensen naar hun plaatsen, en bracht drankjes.

Aan weerszijden van het eindeloos lange gangpad, dat bestrooid was met bloemen, zaten de twee families—de MacGils en de McClouds—de grens scherp afgebakend. Er waren honderden aan elke kant, elk gekleed in hun beste gewaden, de MacGils in het dieppaars van hun clan, de McClouds in hun oranje. Wat Gareth betreft konden de twee clans er niet meer verschillend uit zien: hoewel beiden rijkelijk gekleed waren, voelde het alsof de McClouds zich alleen maar hadden verkleed, alsof ze deden alsof. Het waren bruten onder hun kleren—hij zag het aan hun gezichtsuitdrukkingen, aan de manier waarop ze bewogen en tegen elkaar aan stootten, aan de manier waarop ze veels te luid lachten. Er zat iets bij hen onder de oppervlakte dat Koninklijke kleding niet kon verbergen. Hij koesterde wrok over het feit dat zij nu binnen hun poorten waren. Hij hekelde dit hele huwelijk. Het was slechts de zoveelste stomme beslissing van zijn vader.

Als Gareth koning was geweest, had hij een ander plan uitgevoerd: hij had ook dit huwelijk georganiseerd. Maar dan zou hij gewacht hebben tot laat in de avond, wanneer de McClouds doordrenkt waren met alcohol. Hij zou de deuren naar de hal hebben geblokkeerd en hen allemaal in een groot vuur hebben verbrand, hen allemaal hebben gedood met één simpele actie.

“Bruten,” zei Firth, terwijl hij zijn ogen over de andere kant van het gangpad liet glijden. “Ik kan nauwelijks geloven dat je vader ze binnen heeft gelaten.”

“De spelen zullen heel interessant worden,” zei Gareth. “Hij nodigt onze vijanden uit, en organiseert vervolgens toernooien. Is dat geen recept voor schermutselingen?”

“Denk je?” vroeg Firth. “Een strijd? Hier? Met al deze soldaten? Op haar huwelijksdag?”

Gareth haalde zijn schouders op. Hij zag de McClouds overal voor in.

“De eer van een huwelijksdag betekent niets voor hen.”

“Maar we hebben hier duizenden soldaten.”

“Zij ook.”

Gareth draaide zich om en zag een lange rij soldaten—MacGils en McClounds—opgelijnd staan aan weerszijden van de kantelen. Hij wist dat ze nooit zoveel soldaten zouden hebben meegebracht als ze geen schermutselingen verwachtten. Ondanks de gelegenheid, ondanks de mooie kleren, ondanks de weelde van het hele gebeuren, de eindeloze banketten met voedsel, de zomerse zonnewende, de bloemen—ondanks alles hing er een enorme spanning in de lucht. Iedereen was gespannen—Gareth zag het aan de manier waarop ze hun schouders optrokken en hun ellebogen naar buiten hielden. Niemand vertrouwde elkaar.

Misschien zou hij geluk hebben, dacht Gareth, en zou één van hen zijn vader in het hart steken. Dan zou hij misschien toch nog koning kunnen worden.

“Ik veronderstel dat we niet bij elkaar kunnen zitten,” zei Firth terwijl ze de zitplaatsen naderden. Er klink teleurstelling in zijn stem.

Gareth wierp hem een minachtende blik toe. “Hoe dom ben je?” spuwde hij giftig.

Hij begon zich serieus af te vragen of het wel een goed idee was geweest om deze staljongen als zijn minnaar te kiezen. Als hij niet snel over zijn onnozele gedrag heen kwam, zou hen beiden nog verraden.

Firth keek vol schaamte naar beneden.

“Ik zie je na afloop, in de stallen. Ga nu,” zei hij, en hij gaf hem een klein duwtje. Firth verdween in de menigte.

 

Plotseling voelde Gareth een ijzige hand om zijn arm. Zijn hart sloeg een slag over, terwijl hij zich afvroeg of hij betrapt was; maar toen voelde hij de lange nagels en de dunne vingers in zijn huid, en hij herkende de greep van zijn vrouw. Helena.

“Breng me vandaag niet in vernedering,” siste ze. Haar stem was doordrenkt met haat.

Hij draaide zich om en bekeek haar: ze zag er prachtig uit. Ze droeg een lange, witte satijnen jurk, haar haar was hoog opgestoken, ze droeg haar mooiste diamanten ketting, en haar gezicht was opgemaakt. Met een objectieve blik kon Gareth zien dat ze mooi was, zo mooi als op de dag dat hij met haar trouwde. Maar hij voelde zich nog steeds niet tot haar aangetrokken. Het was weer een idee van zijn vader geweest, om te proberen hem uit zijn natuur te trouwen. Maar het enige dat hij eruit had gekregen was een voortdurend chagrijnige metgezel—en meer speculaties over zijn ware lusten.

“Het is de huwelijksdag van je zuster,” berispte ze hem. “Je kunt je op zijn minst gedragen alsof we een stel zijn.”

Ze haakte één arm door de zijne en ze liepen naar een gereserveerd gedeelte, dat was afgeschermd met een fluwelen touw. Twee Koninklijke wachters lieten en door en ze voegden zich bij de rest van de Koninklijke familie, aan het begin van het gangpad.

Er werd op een trompet geblazen en langzaam werd de menigte stil. Een zachte muziek klonk uit de klavecimbel, en er werden meer bloemen over het gangpad gestrooid. De Koninklijke stoet liep over het gangpad, stellen arm in arm. Helena hield Gareth stevig vast, en hij begon met haar het gangpad af te lopen.

Gareth voelde zich nog opvallender en vreemder dan ooit. Hij wist nauwelijks hoe hij deze liefde echt moest laten lijken. Hij voelde honderden ogen op hen branden, en het voelde alsof ze hem allemaal aan het evalueren waren, ondanks het feit dat hij wist dat dit niet het geval was. Het gangpad kon hem niet kort genoeg zijn; hij kon niet wachten om het einde te bereiken, naast zijn zuster aan het altaar te staan, en dit allemaal achter zich te hebben. Hij kon tevens niet stoppen met denken over de ontmoeting met zijn vader: hij vroeg zich af of deze toeschouwers het nieuws al gehoord hadden.

“Ik heb vandaag slecht nieuws gekregen,” fluisterde hij naar Helena, terwijl ze het einde van het gangpad bereikten.

“Dacht je dat ik dat nog niet wist?” beet ze hem toe.

Hij draaide zich om en keek haar verrast aan.

Ze keek hem minachtend aan. “Ik heb zo mijn spionnen,” zei ze.

Hij kneep zijn ogen toe en wilde haar pijn doen. Hoe kon ze zo nonchalant zijn?

“Als ik geen koning ben, zul jij nooit koningin worden,” zei hij.

“Ik verwachtte nooit koningin te worden,” antwoordde ze.

Dat veraste hem nog meer.

“Ik verwachtte nooit dat hij jou tot erfgenaam zou benoemen,” voegde ze toe. “Waarom zou hij. Je bent geen leider. Je bent een minnaar. Maar niet mijn minnaar.”

Gareth voelde zijn gezicht rood aanlopen.

“En jij niet de mijne,” zei hij tegen haar.

Nu was het haar beurt om rood te worden. Hij was niet de enige die een geheime minnaar had. Gareth had zelf ook spionnen, die hem vertelden van haar avontuurtjes. Hij had haar er tot dusver mee weg laten komen—zolang zij het stilhield en hem met rust liet.

“Het is niet alsof je me een keus hebt gegeven,” antwoordde ze. “Moest ik de rest van mijn leven celibaat blijven?”

“Je wist wie ik was,” antwoordde hij. “Toch koos je ervoor om met me te trouwen. Je koos macht, geen liefde. Doe niet alsof je dat niet wist.”

“Ons huwelijk was gearrangeerd,” zei ze. “Ik heb nergens voor gekozen.”

“Maar je protesteerde niet,” antwoordde hij.

Gareth had vandaag niet de energie om een discussie met haar aan te gaan. Ze was een handig rekwisiet, een marionet. Hij kon haar tolereren, en ze kon zo nu en dan bruikbaar zijn—zolang ze hem niet teveel op zijn zenuwen werkte.

Met opperste cynisme keek Gareth toe hoe iedereen zich omdraaide om te zien hoe zijn oudste zuster over het gangpad begeleid werd door zijn vader. Wat een arrogantie—hij had zelfs het lef om verdriet te veinzen. Hij veegde een traan weg terwijl hij met haar naar het altaar liep. Wat een acteur. Maar in Gareth’s ogen was hij slechts een stuntelende dwaas. Hij kon zich niet voorstellen dat zijn vader oprecht verdriet voelde nu hij zijn dochter uithuwelijkte. Ze werd gewoon voor de wolven gegooid daar in het koninkrijk van de McClouds. Gareth voelde evenveel minachting voor Luanda, die van het hele spektakel leek te genieten. Het leek naar niets te kunnen schelen dat ze aan mindere mensen werd uitgehuwelijkt. Zij wilde ook macht. Koelbloedig. Berekend. Wat dat betreft leek zij, van al zijn broers en zusters, het meest op hem. Hij kon zich in haar inleven, hoewel ze nooit erg veel om elkaar hadden gegeven.

Gareth verplaatste zijn gewicht van zijn ene voet op zijn andere. Hij was ongeduldig en wilde dat het voorbij zou zijn.

Hij liet de ceremonie over zich heen komen. Argon die de leiding nam over de zegeningen, de spreuken reciteerde, de rituelen uitvoerde. Het was allemaal een schijnvertoning, en hij werd er ziek van. Het was slechts de verbintenis van twee families, puur om politieke redenen. Waarom konden ze het beestje niet gewoon bij zijn naam noemen?

Snel genoeg, dank de hemel, was het voorbij. Er rees een gejuich op uit de menigte terwijl de twee kusten. Er werd op een hoorn geblazen, en de perfect gestructureerde bruiloft loste op in een gecontroleerde chaos. De Koninklijke familie liep terug over het gangpad, naar de receptieruimte.

Zelfs Gareth, cynisch als hij was, was onder de indruk van de setting: zijn vader had geen kosten gespaard deze keer. Voor hen strekten zich vele tafels, banketten en wijnvaten uit, en een eindeloze reeks aan geroosterde varkens, schapen en lammeren.

Achter hen bereidde men zich al volop voor op het grote evenement: de spelen. Er werden doelwitten opgesteld voor het stenen werpen, het speren werpen, het boogschieten—en in het midden van dat alles, het steekspel veld. De menigte verzamelde zich er al omheen.

De mensen gingen uiteen voor de ridders aan beide zijden. Voor de MacGils was Kendrick de eerste die deelnam. Bedekt door zijn bepantsering zat hij op zijn paard, gevolgd door tientallen van de Zilveren. Maar het was niet tot Erec arriveerde, apart van de anderen, op zijn witte paard, dat de menigte zweeg van ontzag. Hij was als een magneet voor aandacht: zelfs Helena leunde naar voren, en Gareth merkte haar lust voor hem op, net als bij de andere vrouwen.

“Hij heeft bijna de leeftijd bereikt, en toch is hij niet getrouwd. Elke vrouw in het koninkrijk zou met hem trouwen. Waarom kies hij geen van ons uit?”

“En wat kan jou dat schelen?” vroeg Gareth. Ondanks zichzelf voelde hij zich jaloers. Hij wilde ook daar zijn, in harnas, op een paard, en in zijn vaders naam aan de steekspelen deelnemen. Maar hij was geen krijger. En iedereen wist het.

Helena negeerde hem en wuifde met haar hand. “Jij bent geen man,” zei ze spottend. “Jij begrijpt deze dingen niet.”

Gareth bloosde. Hij wilde haar op haar plek zetten, maar dit was niet de tijd. In plaats daarvan vergezelde hij haar terwijl ze plaatsnam op de tribune, bij de anderen, om naar de festiviteiten te kijken. Deze dag ging van kwaad tot erger, en Gareth had een vreemd gevoel in zijn maag. Het zou een hele lange dag worden, een dag van eindeloze rivaliteit, van praalvertoon, van uiterlijk vertoon. Van mannen die elkaar verwondden of doodden. Een dag waar hij volledig van werd buitengesloten. Een dag die voor alles stond dat hij haatte.

Terwijl hij daar zat, begon hij te peinzen. Stilzwijgend wenste hij dat de festiviteiten zich zouden ontwikkelen tot een enorme strijd, dat voor hem bloed zou worden vergoten, dat alles wat goed was aan deze plek vernietigd zou worden, in stukken gescheurd.

Op een zekere dag zou hij zijn zin krijgen. Op een zekere dag zou hij koning zijn. Op een zekere dag.

HOOFDSTUK ACHT

Thor deed zijn best om Erec’s schildknaap bij te houden. Hij baande zich haastig een weg door de menigte. Sinds de arena was het een wervelstorm geweest, en hij kon nauwelijks verwerken wat er allemaal om hem heen gebeurde. Van binnen trilde hij nog steeds. Hij kon haast niet geloven dat hij geaccepteerd was bij de Krijgsmacht, en dat hij tot tweede schildknaap van Erec was benoemd.

“Ik zei nog, jongen—bijbenen!” beet Feithgold hem toe.

Thor vond het verschrikkelijk dat hij nu “jongen” werd genoemd, zeker omdat de schildknaap nauwelijks een paar jaar ouder was dan hijzelf. Feithgold dook de menigte in, bijna alsof hij Thor kwijt wilde raken.

“Is het altijd zo druk hier?” riep Thor, terwijl hij probeerde Feithgold bij te houden.

“Natuurlijk niet!” schreeuwde Feithgold terug. “Vandaag is niet alleen de zomerse zonnewende, de langste dag van het jaar, maar ook de dag die de koning koos voor de bruiloft van zijn dochter—en de enige dag in de geschiedenis dat we onze poorten hebben opengesteld voor de McClouds. Het is hier nog nooit zo druk geweest als nu. Het is ongehoord. Ik had dit niet verwacht! Ik vrees dat we te laat zullen komen!” zei hij gehaast, terwijl hij door de mensenmassa beende.

“Waar gaan we heen?” vroeg Thor.

“We gaan doen wat elke goede schildknaap doet: onze ridder helpen zich voor te bereiden!”

“Voorbereiden op wat?” drong Thor aan, bijna buiten adem. Het werd elke minuut heter, en hij veegde het zweet van zijn voorhoofd.

“Het Koninklijke steekspel!”

Eindelijk bereikten ze de rand van de menigte en ze stopten voor een wachter van de koning, die Feithgold herkende en de anderen gebaarde hen door te laten.

Ze doken onder een touw door en stapten een open plek op, weg van de massa’s. Thor kon het nauwelijks geloven. Daar, vlak voor hen, lagen de steekspel velden. Achter de touwen stonden hordes toeschouwers, en op de onverharde wegen stonden enorme strijdpaarden—de grootsten die Thor ooit had gezien—bereden door ridders in harnassen. Tussen de Zilveren bevonden zich ridders uit alle hoeken van de twee koninkrijken, uit elke provincie, sommigen in zwarte harnassen, anderen in witte, met helmen op hun hoofd en wapens in elke denkbare vorm en maat. Het leek of de hele wereld op deze steekspel velden was afgekomen.

Er waren al enkele wedstrijden bezig, met ridders uit plaatsen die Thor niet herkende, die elkaar aanvielen. Hun lansen en schilden rinkelden tegen elkaar, altijd gevolgd door een kort gejuich van de menigte. Nu hij zo dichtbij stond, kon Thor de kracht en de snelheid van de paarden en het geluid dat de wapens maakten nauwelijks bevatten. Het was een dodelijke kunst.

“Het lijkt nauwelijks nog een sport!” zei Thor tegen Feithgold terwijl hij hem langs de rijstroken volgde.

“Dat is het ook niet,” schreeuwde Feithgold terug in een poging het kabaal kan botsende lansen te overstemmen. “Het is een serieuze aangelegenheid, gemaskeerd als een spel. Mensen sterven hier, iedere dag. Het is een strijd. Degenen die ongedeerd het veld verlaten hebben geluk. Er zijn er maar weinig.”

Thor keek op terwijl twee ridders elkaar aanvielen en op volle snelheid op elkaar aanreden. Er was een verschrikkelijke botsing van metaal op metaal, waarna één van hen van zijn paard afvloog en op zijn rug terecht kwam, slechts enkele meters bij Thor vandaan.

Het publiek hield de adem in. De ridder bewoog niet, en Thor zag een stuk van een houten spies tussen zijn ribben uitsteken. Het had zijn harnas doorboord. Hij gilde het uit van de pijn en het bloed stroomde uit zijn mond. Verschillende schildknapen renden naar hem toe om hem bij te staan en sleepten hem van het veld. De winnende ridder paradeerde langzaam rond, en hief zijn lans op het ritme van het gejuich.

Thor was verbaasd. Hij had zich niet voorgesteld dat de sport zo dodelijk was.

“Wat die jongens net deden—dat is nu jouw taak,” zei Feithgold. “Jij bent nu schildknaap. Tweede schildknaap, om precies te zijn.”

Hij stopte en kwam dicht bij hem staan—zo dichtbij dat Thor zijn slechte adem kon ruiken.

“En vergeet het niet. Ik doe wat Erec zegt. En jij doet wat ik zeg. Jouw taak is om mij te assisteren. Begrijp je dat?”

Thor knikte en probeerde het allemaal in zich op te nemen. Hij had het zich in zijn hoofd allemaal heel anders voorgesteld, en hij wist nog steeds niet precies wat er nu allemaal met hem ging gebeuren. Hij kon voelen dat Feithgold zich bedreigd door hem voelde, en hij had het idee dat hij een vijand had gemaakt.

 

“Het is niet mijn bedoeling om tussen jou en Erec te komen,” zei Thor.

Feithgold lachte spottend.

“Je zou me niet kunnen belemmeren, jongen, al zou je het proberen. Blijf gewoon uit mijn weg en doe wat ik je zeg.”

Met die woorden draaide Feithgold zich om en haastte zich langs kronkelende paden achter de touwen. Thor volgende zo goed als hij kon, en al snel stond hij in een doolhof van stallen. Hij liep een smalle hal door. Overal om hem heen stonden strijdpaarden, met schildknapen die zich nerveus om hen bekommerden.

Feithgold ging hoek om en hoek om en hield uiteindelijk stand voor een gigantisch, geweldig paard. Thor snakte naar adem. Hij kon nauwelijks geloven dat iets dat zo groot en mooi was, echt kon zijn, laat staan dat het achter een hek gehouden kon worden. Het zag eruit alsof het klaar was voor de strijd.

“Warkfin,” zei Feithgold. “Erec’s paard. Of één van hen—degene die hij prefereert voor het steekspel. Geen gemakkelijk beest om te temmen. Maar het is Erec gelukt. Doe het hek open,” beviel Feithgold.

Thor keek hem verward aan, en keek toen weer naar het hek, in een poging uit te vinden hoe het werkte. Hij deed een stap naar voren, trok aan een pin tussen de latten, en er gebeurde niets. Hij trok harder en hij gaf mee en hij zwaaide zachtjes het houten hek open.

Op dat moment hinnikte Warkfin en gaf een trap tegen het hout. Hij kwam daarbij net tegen het topje van Thor’s vinger aan. Thor rukte zijn hand terug.

Feithgold lachte.

“Daarom liet ik jou hem openmaken. De volgende keer moet het sneller, jongen. Warkfin wacht op niemand. Zeker niet op jou.”

Thor was ziedend; Feithgold werkte hem nu al op zijn zenuwen, en hij wist niet hoelang hij dit nog zou trekken.

Snel opende hij de houten poorten, en dit keer wist hij tijdig uit de weg te stappen van de benen van het paard.

“Zal ik hem eruit halen?” vroeg Thor trillend. Hij stond niet echt te popelen om de teugels vast te houden terwijl Warkfin trapte en zwaaide.

“Natuurlijk niet,” zei Feithgold. “Dat is mijn taak. Jouw taak is hem te voeren—wanneer ik je dat vertel. En om zijn stal uit te mesten.”

Feithgold greep Warkfin’s teugels en leidde hem langs de stallen. Thor slikte en keek. Dit was niet de initiatie die hij in gedachten had gehad. Hij wist dat hij ergens moest beginnen, maar dit was vernederend. Hij had zich oorlog en glorie en strijd voorgesteld, training en competitie met jongens van zijn eigen leeftijd. Hij had zichzelf nooit als wachtende knecht gezien. Hij begon zich af te vragen of hij wel de juiste beslissing had genomen.

Uiteindelijk lieten ze de donkere stallen achter zich en stapten weer in het felle daglicht, op de steekspel velden. Thor kneep met zijn ogen, en werd even overmand door de duizenden mensen die de ridders toejuichten terwijl zij op elkaar in beukten. Hij had nog nooit zo’n gekletter van metaal gehoord, en de aarde trilde van de pas van de paarden.

Er waren zich tientallen ridders en schildknapen aan het voorbereiden. Schildknapen poetsten het harnas van hun ridder, smeerden wapens in, controleerden zadels en straps en wapens terwijl de ridders hun rossen bestegen en wachten tot hun namen genoemd werden.

“Elmalkin!” riep de omroeper.

Een ridder uit een provincie die Thor niet herkende, een brede man in een rood harnas, galoppeerde door de poort. Thor wist nog net op tijd uit de weg te springen. Hij reedt over de smalle rijstrook, en zijn lans veegde langs het schild van zijn tegenstander. Ze kletterden, en de lans van de andere ridder haalde uit. Elmalkin vloog door de lucht en landde op zijn rug. Het publiek juichte.

Elmalkin raapte zichzelf onmiddellijk bijeen, sprong op en tolde rond. Hij reikte zijn hand uit naar zijn schildknaap, die naast Thor stond.

“Mijn scepter!” riep de ridder.

De schildknaap naast Thor kwam in actie, greep een scepter van het wapenrek en sprintte richting het midden van de rijstrook. Hij rende naar Elmalkin, maar de andere ridder had een cirkel gereden en viel nu weer aan. Op het moment dat de schildknaap hem bereikte en de scepter in de hand van zijn meester duwde, kwam de andere ridder aangedenderd. De schildknaap bereikte Elmalkin niet op tijd: de andere ridder bracht zijn lans naar beneden—zijn lans schampte het hoofd van de schildknaap. Verduft van de klap draaide hij om zijn as en viel, met zijn gezicht naar beneden, in het stof.

Hij bewoog niet. Thor zag, zelfs van waar hij stond, bloed uit zijn hoofd gutsen. Er ontstond een plas in het stof.

Thor slikte.

“Het is geen mooi gezicht, hé?”

Thor draaide zich om en zag Feithgold naast hem staan.

“Maak jezelf hard, jongen. Dit is strijd. En we zitten er midden in.”

De menigte werd plotseling stil. Het grootste steekspel veld werd geopend. Thor rook de anticipatie in de lucht, terwijl alle andere steekspellen stopten. Aan de ene kant kwam Kendrick naar buiten, op zijn paard, met zijn lans in zijn hand.

Aan de andere kant, tegenover hem, kwam een ridder naar buiten in het distinctieve harnas van de McClouds.

“MacGils versus McClouds,” fluisterde Feithgold tegen Thor. “We zijn al duizend jaar in oorlog. En ik betwijfel ten zeerste of deze wedstrijd daar een eind aan zal maken.”

Beide ridders deden hun vizier naar beneden. Er klonk een hoorn, en met een schreeuw vielen de twee elkaar aan. Thor was verbaasd over hoe snel ze gingen, en enkele momenten later botsten ze met zoveel kabaal dat Thor op het punt stond zijn oren met zijn handen te bedekken. Het publiek hield de adem in terwijl beide vechters van hun paarden vielen.

Ze sprongen op en gooiden hun helmen af. Hun schildknapen renden naar hen toe en gaven hen zwaarden. De twee ridders vochten met alles wat ze hadden. Thor was betoverd terwijl hij toekeek hoe Kendrick zijn zwaard hanteerde: het was een schitterend gezicht. Maar de McCloud was ook een goede vechter. Ze gingen van voor naar achteren en putten elkaar volledig uit. Geen van hen weigerde op te geven.

Uiteindelijk raakten hun zwaarden elkaar in een hevige botsing, en ze stootten elkaars zwaard uit de hand. De schildknapen renden naar hen toe, met de scepters in de hand, maar zodra Kendrick naar zijn scepter reikte, rende de schildknaap van de McClouds van achteren op hem af en raakte hem met zijn eigen wapen op zijn rug. De klap deed hem, tot verschrikking van het publiek, op de grond vallen.

De McCloud ridder vond zijn zwaard terug, stapte naar voren en hield hem tegen Kendrick’s keel aan. Hij lag tegen de grond. Kendrick had geen keus.

“Ik geef toe!” riep hij.

Er ging een zegevierend gejuich door de menigte McClouds—en een schreeuw van woede kwam van de MacGils af.

“Hij speelde vals!” schreeuwden ze.

“Hij speelde vals! Hij speelde vals!” echoden de boze kreten.

De horde werd bozer en bozer, en al snel waren er zoveel protesten dat de horde zich begon te verspreiden, en beide kanten—de MacGils en de McClouds—begonnen te voet op elkaar af te komen.

“Dit gaat niet goed,” zei Feithgold tegen Thor, terwijl ze vanaf de zijkant toekeken.

Een paar seconden later barstte het uit: er werden stoten uitgedeeld, en het werd een enorme ruzie. Het was chaos. Mannen zwaaiden wild om zich heen, grepen elkaar vast, duwden elkaar tegen de grond. De menigte werd groter en het dreigde uit te lopen in een volledige oorlog.

Een hoorn klonk en wachters van beide zijden marcheerden naar binnen. Ze slaagden erin om de menigte uit elkaar te trekken. Een andere, luidere hoorn klonk en er viel een stilte terwijl Koning MacGil opstond uit zijn troon.

“Er zullen vandaag geen schermutselingen plaatsvinden!” riep hij in zijn Koninklijke stem. “Niet op deze feestelijke dag! En niet in mijn hof!”