Za darmo

Een Zoektocht Van Helden

Tekst
Z serii: De Tovenaarsring #1
0
Recenzje
Oznacz jako przeczytane
Een Zoektocht Van Helden
Een Zoektocht Van Helden
Darmowy audiobook
Czyta Jeroen Kramer
Szczegóły
Czcionka:Mniejsze АаWiększe Aa

HOOFDSTUK ZES

Thor sprintte over het uitgestrekte veld van de arena. Hij rende zo hard als hij kon. Vlak achter hem kon hij de voetstappen van de gardetroepen van de Koning horen. Vloekend en tierend achtervolgden ze hem over het hete, stoffige veld. Voor hem stonden de leden—en nieuwe rekruten—van de Krijgsmacht, tientallen jongens, net als hij, maar ouder en sterker. Ze trainden en werden getest in diverse formaties. Sommigen gooiden speren, anderen oefenden hun grip op de lans. Ze mikten op veraf gelegen doelwitten, en misten slechts zelden. Dit waren zijn tegenstanders, en ze leken geducht.

Tussen hen bevonden zich tientallen echte ridders, leden van de Zilveren, die vanuit een grote semicirkel de actie gadesloegen. Beoordelend. Besluitend wie zou blijven en wie er naar huis gestuurd zou worden.

Thor wist dat hij zichzelf moest bewijzen, dat hij deze mannen moest imponeren. Binnen enkele seconden zouden de wachters hem ingehaald hebben, en als hij ook maar de kleinste kans had om een indruk achter te laten, moest het nu gebeuren. Maar hoe? Zijn hersenen werkten op volle toeren terwijl hij over de binnenplaats vloog, vastberaden om niet weggestuurd te worden.

Terwijl Thor over het veld raasde, begonnen anderen hem op te merken. Sommigen van de rekruten stopten waar ze mee bezig waren en draaiden zich om; sommige ridders ook. Binnen enkele momenten voelde Thor hoe alle aandacht op hem werd gericht. Ze keken verbijsterd, en hij realiseerde zich dat ze zich moesten afvragen wie hij was, en waarom hij over hun veld rende, met drie leden van de Koninklijke garde achter hem aan. Dit was niet de indruk die hij had willen achterlaten. Hij had er zijn hele leven van gedroomd om zich bij de Krijgsmacht aan te sluiten, maar dit was niet hoe hij het zich had voorgesteld.

Terwijl Thor rende, zich afvragend wat hij moest doen, werd zijn plan van aanpak voor hem bepaald. Eén van de rekruten, een grote jongen, besloot de anderen te imponeren door Thor te stoppen. Hij was lang, gespierd en bijna twee keer zo groot als Thor. Hij hief zijn houten zwaard om Thor de weg te versperren. Thor zag dat hij vastbesloten was om hem tegen te houden, om hem voor schut te zetten voor de anderen, en zo een streepje voor te krijgen op de andere rekruten.

Dit maakte Thor furieus. Thor had zelf geen appeltje te schillen met deze jongen, en het was niet zijn gevecht. Maar hij maakte het zelf zijn gevecht, alleen maar voor zijn eigen gewin.

Terwijl hij dichterbij kwam, kon Thor nauwelijks geloven hoe groot deze jongen was: hij torende boven hem uit, met een dreigende blik in zijn ogen en lange lokken dik, zwart haar over zijn voorhoofd, en de grootste, meest vierkante kaken die Thor ooit had gezien. Hij had geen idee hoe hij het tegen deze jongen op moest nemen.

De jongen viel hem aan met zijn houten zwaard, en Thor wist dat hij knock-out zou gaan als hij niet snel handelde.

Thor’s reflexen namen over. Instinctief haalde hij zijn slinger tevoorschijn, haalde uit, en wierp een steen naar de hand van de jongen. De steen vond zonder moeite zijn doelwit, en stootte het zwaard uit zijn hand, net toen de jongen wilde uithalen. Het zwaard vloog door de lucht en de jongen, schreeuwend, greep zijn hand vast.

Thor verspilde geen tijd. Hij maakte gebruik van het moment, nam een sprong en plantte zijn voeten midden op de borstkas van de jongen. Maar de jongen was zo enorm, het was net alsof hij een eikenboom probeerde te schoppen. De jongen struikelde een halve meter achteruit, terwijl Thor bij zijn voeten neerkwam. Dit voorspelt niet veel goeds, dacht Thor, terwijl zijn oren suisden.

Thor probeerde overeind te komen, maar de jongen was hem voor: hij reikte naar beneden, greep Thor bij zijn rug, en gooide hem, met zijn gezicht naar beneden, in het stof.

Een groepje jongens verzamelde zich joelend in een cirkel om hem heen. Thor werd rood, hij was vernederd.

Thor probeerde op te staan, maar de jongen was te snel. Hij zat al boven op hem en hield hem naar beneden. Voor Thor het wist, was het gevecht veranderd in een worsteling, en het gewicht van de jongen was enorm.

Thor hoorde het gesmoorde geschreeuw van de andere rekruten terwijl ze zich bij de cirkel voegden, schreeuwend, verlangend naar bloed. De jongen keek dreigend op hem neer; hij stak zijn duimen uit, en bracht ze naar beneden. Hij ging voor zijn ogen. Thor kon het niet geloven: het leek erop dat deze jongen hem echt pijn wilde doen. Wilde hij echt zo graag een streepje voor op de rest hebben?

Op de allerlaatste seconde rolde Thor zijn hoofd uit de weg, en de handen van de jongen kwamen met een klap in het zand terecht. Thor maakte van de gelegenheid gebruik om onder hem weg te rollen.

Thor sprong op en wendde zich tot de jongen, die inmiddels ook was opgestaan. De jongen haalde uit naar Thor’s gezicht, en Thor dook op het laatste moment naar beneden; hij voelde de luchtstroom langs zijn gezicht gaan, en hij besefte dat als hij was geraakt, zijn kaak gebroken was geweest. Thor reikte omhoog en stompte de jongen in zijn maag—maar het leek niets uit te halen: het was alsof hij een boom stompte.

Voor Thor kon reageren, had de jongen zijn elleboog in zijn gezicht geplant.

Thor struikelde naar achteren, duizelig door de klap. Het voelde alsof hij was geraakt door een hamer, en zijn oren suisden.

Terwijl Thor naar adem snakte, viel de jongen weer aan. Dit keer raakte hij hem hard in zijn borst. Thor vloog naar achteren en smakte met zijn rug tegen de grond. De andere jongens juichten.

Thor, duizelig, begon rechtop te zitten, maar op dat moment viel de jongen weer aan en sloeg hem hard in het gezicht; weer viel hij plat op zijn rug—en hij kon niet meer opstaan.

Daar lag Thor. In de verte hoorde hij het geschreeuw van de anderen. Hij voelde het zoute bloed uit zijn neus stromen, de zwelling op zijn gezicht. Hij kreunde van de pijn. Hij keek op en zag hoe de grote jongen zich omdraaide en terug liep naar zijn vrienden, om zijn overwinning te vieren. Thor wilde opgeven. Deze jongen was enorm, tegen hem vechten was zinloos, en hij kon niet meer verdragen. Maar iets in hem zei hem dat hij niet kon verliezen. Niet voor al deze mensen.

Geef niet op. Sta op. Sta op!

Thor wist zijn kracht bij elkaar te rapen: kreunend rolde hij om en ging op handen en knieën zitten, en toen, langzaam, stond hij op. Hij wendde zich tot de jongen, bloedend, zijn ogen gezwollen, bijna niet in staat om iets te zien, hijgend, en hij hief zijn vuisten in de lucht.

De grote jongen draaide zich om en staarde Thor aan. Hij schudde zijn hoofd.

“Je had moeten blijven liggen, jongen,” dreigde hij, terwijl hij weer op Thor af begon te komen.

“GENOEG!” riep een stem. “Elden, terug!”

Een ridder kwam tussen hen in staan. Hij hield zijn palm opgeheven en verbood Elden dichter bij Thor te komen. De menigte werd stil, en ze keken allemaal naar de ridder: dit was duidelijk een man die gerespecteerd werd.

Thor keek op, met ontzag voor de ridder: hij was lang, met brede schouders, een vierkante kaak, bruin, netjes geknipt haar, ergens in de twintig. Thor mocht hem onmiddellijk. Zijn eersteklas harnas, een maliënkolder van gepolijst zilver, was bedekt met Koninklijke markeringen: het valkembleem van de MacGil familie. Thor’s keel werd droog: hij stond voor een lid van de Koninklijke familie. Hij kon het nauwelijks geloven.

“Verklaar jezelf, jongen,” zei hij tegen Thor. “Waarom ben je onuitgenodigd onze arena binnengerend?”

Voor Thor kon antwoorden, braken de drie leden van de Koninklijke garde door de cirkel heen. De hoofdwachter wees hijgend naar Thor.

“Hij negeerde onze bevelen!” riep de wachter. “Ik ga hem vastketenen en ik neem hem mee naar de kerker van de Koning!”

“Ik heb niets verkeerd gedaan!” protesteerde Thor.

“Is dat zo?” riep de wachter. “Onuitgenodigd op het landgoed van de Koning verschijnen?”

“Ik wilde alleen maar een kans!” riep Thor, en hij wendde zich tot de ridder voor hem, het lid van de Koninklijke familie. “Ik wilde alleen maar een kans om me bij de Krijgsmacht aan te sluiten!”

“Dit trainingsveld is alleen voor genodigden, jongen,” klonk een norse stem.

Er stapte een krijger de cirkel in. Hij was rond de vijftig, breed en gezet, met een kaal hoofd, een korte baard en een litteken dat over zijn neus liep. Hij zag eruit alsof hij al zijn hele leven een professionele soldaat was—en aan de markeringen op zijn harnas en de gouden pin op zijn borst te zien, was hij de commandant.

Thor’s hart ging sneller slaan: een generaal.

“Ik was niet uitgenodigd, heer,” zei Thor. “Dat is waar. Maar ik heb er mijn hele leven van gedroomd om hier te zijn. Alles dat ik vraag is een kans om u te laten zien wat ik kan. Ik ben net zo goed als elk van deze rekruten. Geeft u me een kans om het te bewijzen. Alstublieft. Me bij de Krijgsmacht aansluiten is mijn grootste droom.”

“Dit slagveld is niet voor dromers, jongen,” antwoordde hij nors. “Het is voor vechters. Er zijn geen uitzonderingen op onze regels: rekruten worden gekozen.”

De generaal knikte, en de gardetroepen benaderden Thor, boeien in de hand.

Plotseling stapte de ridder, het lid van de Koninklijke familie, naar voren. Hij hield zijn hand omhoog en blokkeerde de wachter.

“Misschien kan er zo nu en dan een uitzondering worden gemaakt,” zei hij.

De wachter keek in ontsteltenis naar hem op. Hij wilde duidelijk tegen hem in gaan, maar moest zijn mond houden uit eerbied voor een lid van de Koninklijke familie.

“Ik bewonder je levenskracht, jongen,” vervolgende de ridder. “Voor we je wegsturen, wil ik graag zien wat je kunt.”

 

“Maar Kendrick, de regels—” begon de generaal, duidelijk ontevreden.

“De Koninklijke familie bepaald de regels,” antwoordde Kendrick vastberaden, “en de Krijgsmacht antwoord aan de Koninklijke familie.”

“Wij leggen verantwoording af aan uw vader, de Koning—niet aan u,” repliceerde de generaal koppig.

De spanning was voelbaar. Thor kon nauwelijks geloven wat hij in gang had gezet.

“Ik ken mijn vader, en ik weet wat hij zou willen. Hij zou deze jongen een kans willen geven. En dat is wat we zullen doen.”

Na enkele gespannen momenten gaf de generaal eindelijk toe.

Kendrick wendde zich tot Thor en keek hem diep aan met zijn bruine, intense ogen. Hij had het gezicht van een prins, maar ook dat van een krijger.

“Ik zal je één kans geven,” zei hij tegen Thor. “Laten we eens zien of je dat doelwit kunt raken.”

Hij gebaarde naar een stapel hooibalen, aan de andere kant van het veld, met een kleine, rode markering in het midden. Er staken meerdere speren in het hooi, maar geen in de rode markering.

“Als je kunt doen wat geen van deze jongens konden—als je dat doelwit vanaf hier kunt raken—dan mag je je bij ons voegen.”

De ridder stapte opzij, en Thor kon alle ogen op zich voelen.

Hij ontdekte een rek met speren en bekeek ze zorgvuldig. Nog nooit had hij speren van een dergelijke kwaliteit gezien. Ze waren gemaakt van solide eikenhout, in het beste leer gewikkeld. Zijn hart bonsde toen hij naar voren stapte, en hij met de rug van zijn hand het bloed van zijn neus veegde. Hij was nog nooit in zijn leven zo nerveus geweest. Het was overduidelijk dat hij een vrijwel onmogelijke taak had gekregen. Maar hij moest het proberen. Thor koos een speer, niet te lang en niet te kort. Hij woog de speer in zijn hand—hij was zwaar, substantieel. Niet zoals de speren die hij thuis gebruikte. Maar het voelde ook goed. Hij dacht dat misschien, heel misschien, hij zijn doelwit zou kunnen vinden. Tenslotte was speren werpen zijn beste vaardigheid, naast het werpen van stenen, en de vele dagen van zwerven door de wildernis hadden hem tal van doelwitten geboden. Hij had zijn doelwitten altijd kunnen raken, zelfs wanneer het zijn broers niet lukte.

Thor sloot zijn ogen en haalde diep adem. Als hij miste, zou hij door de gardetroepen gevangen worden genomen en in de gevangenis worden gestopt—en zijn kansen om zich bij de Krijgsmacht aan te sluiten zouden voorgoed verkeken zijn. Dit ene moment was allesbepalend.

Hij bad tot God met alles dat hij had.

Zonder te twijfelen opende Thor zijn ogen, nam twee stappen naar voren, haalde uit en wierp de speer.

Hij hield zijn adem in terwijl hij toekeek hoe de speer door de lucht zeilde.

Alstublieft, God. Alstublieft.

De speer sneed door de dikke stilte en Thor voelde hoe honderden ogen ernaar keken. Toen, na een eeuwigheid, klonk het onmiskenbare geluid van de speer die het hooi doorboorde. Thor hoefde niet eens te kijken. Hij wist, hij wist gewoon dat het een perfecte worp was. Het was de manier waarop de speer voelde toen hij zijn hand verliet, de hoek van zijn pols, die hem vertelden dat het zijn doel zou raken.

Thor waagde het om te kijken—en zag, tot zijn grote opluchting, dat hij gelijk had. De speer stak in het midden van de rode markering—de enige speer die erin zat. Hij had gedaan wat de andere rekruten niet was gelukt.

Een verbijsterde stilte omgaf hem, terwijl hij voelde hoe de andere rekruten—en ridders—hem aanstaarden.

Uiteindelijk stapte Kendrick naar voren en klopte Thor hard op zijn rug. Er verscheen een brede grijns op zijn gezicht.

“Ik had gelijk,” zei hij. “Je zult blijven!”

“Wat, mijn heer!” schreeuwde de wachter van Koning. “Dat is niet eerlijk! Deze jongen arriveerde onuitgenodigd!”

“Hij raakte dat doelwit. Dat is voldoende uitnodiging voor mij.”

“Hij is veel jonger en kleiner dan de anderen. Dit is geen kindersectie,” zei de generaal.

“Ik heb liever een kleinere soldaat die zijn doelwit kan raken dan een boom die dat niet kan,” antwoordde de ridder.

“Puur geluk!” riep de grote jongen die zojuist met Thor had gevochten. “Als we meer kansen zouden hebben, zouden wij hem ook raken!”

De ridder draaide zich om en staarde de jongen aan.

“Is dat zo?” vroeg hij. “Zullen we nu eens kijken of het je lukt? Zullen we je verblijf hier ervan laten afhangen?”

De jongen, zenuwachtig, liet zijn hoofd in schaamte hangen, duidelijk niet bereid om op het aanbod in te gaan.

“Maar deze jongen is een vreemdeling,” protesteerde de generaal. “We weten niet eens waar hij vandaan komt.”

“Hij komt uit de Laaglanden,” sprak een stem.

De anderen draaiden zich om om te zien wie er had gesproken, maar Thor herkende de stem al. Het was de stem die hem zijn hele jeugd had geteisterd. De stem van zijn oudste broer: Drake.

Drake stapte naar voren, met zijn andere twee broers, en keek met een afkeurende blik op Thor neer.

“Zijn naam is Thorgrin, van de McCleod clan van de Zuidelijke Provincie van het Oostelijk Koninkrijk. Hij is de jongste van vier. We komen allen uit hetzelfde gezin. Hij verzorgd de schapen van onze vader!”

De hele groep van jongens en ridders barstte in lachen uit.

Thor voelde zijn gezicht rood worden; hij wilde dood. Hij was nog nooit zo vernederd geweest. Dit precies iets voor zijn broer, om hem zijn moment van glorie af te nemen, om er alles aan te doen om hem de grond in te trappen.

“Voor de schapen zorgen, hé?” herhaalde de generaal.

“Dan zullen onze vijanden wel uit moeten kijken!” riep een andere jongen.

Er klonk wederom een luid gelach, en Thor voelde zich nog meer vernederd.

“Genoeg!” riep Kendrick streng.

Het gelach bedaarde.

“Ik heb liever een schapenherder die een doelwit kan raken dan jullie—die heel goed lijken in lachen, maar niet veel anders,” voegde Kendrick eraan toe.

Het werd doodstil, de jongens lachten niet meer.

Thor was Kendrick oneindig dankbaar. Hij zwoer dat hij hem terug zou betalen, op wat voor manier dan ook. Ongeacht wat er met Thor zou gebeuren, deze man had zijn eer hersteld.

“Weet je dan niet, jongen, dat het niet de manier is voor een krijger om zijn vrienden te verklikken—laat staan zijn eigen familie, zijn eigen bloed?” vroeg de ridder aan Drake.

Drake keek zenuwachtig naar beneden, één van de weinige keren van Thor hem uit zijn doen had gezien.

Maar één van zijn andere broers, Dross, stapte voorwaarts en protesteerde: “Maar Thor was niet eens gekozen. Wij wel. Hij is ons simpelweg hierheen gevolgd.”

“Ik volg je niet helemaal,” zei Thor, die het eindelijk waagde om iets te zeggen. “Ik ben hier voor de Krijgsmacht. Niet voor jullie.”

“Het maakt niet uit waarom hij hier is,” zei de generaal geïrriteerd. “Hij verspilt onze tijd. Ja, het was een goede worp met de speer, maar hij kan zich niet bij ons aansluiten. Hij heeft geen ridder om hem te sponsoren, en geen schildknaap om een team mee te vormen.”

“Ik zal met hem een team vormen,” riep een stem.

Thor draaide zich om, tegelijk met de rest. Een paar meter verderop stond een jongen van zijn leeftijd, die erg op hem leek, alleen dan met blond haar en felgroene ogen, bedekt met het mooiste Koninklijke harnas: maliënkolder met dieprode en zwarte markeringen—nog een lid van de Koninklijke familie.

“Onmogelijk,” zei de generaal. “De Koninlijke familie vormt geen teams met burgers.”

“Ik kan doen wat ik wil,” schoot de jongen terug. “En ik zeg dat Thorgrin mijn partner wordt.”

“Zelfs als we het zouden toestaan,” zei de generaal. “Dan maakte het niet uit. Hij heeft geen ridder om hem te sponsoren.”

“Ik zal hem sponsoren,” zei een stem.

Iedereen keek de andere kant op, en er klonk een geroezemoes.

Thor draaide zich om en zag een ridder op een paard, bedekt met het mooiste, glimmende harnas en vele wapens om zijn riem. Hij glinsterde—het was net alsof hij naar de zon keek. Thor kon uit zijn houding, zijn gedrag en de markeringen op zijn helm afleiden dat hij anders was dan de anderen. Hij was een kampioen.

Thor herkende deze ridder. Hij had schilderijen van hem gezien, en hij had van zijn legende gehoord. Erec. Hij kon het niet geloven. Hij was de grootste ridder in de Ring.

“Maar mijn heer, u heeft al een schildknaap,” protesteerde de generaal.

“Dan heb ik er nu twee,” antwoordde Erec in een diepe, zelfverzekerde stem.

Een verbijsterde stilte doordrong de arena.

“Dan is er nu niets meer te zeggen,” zei Kendrick. “Thorgrin heeft een sponsor en een partner. De zaak is opgelost. Hij is nu lid van de Krijgsmacht.”

“Maar u bent mij vergeten!” schreeuwde de Koninklijke wachter. “Niets van dit alles justificeert het feit dat deze jongen een lid van de Koninklijke garde heeft aangevallen, en hij moet gestraft worden. Het recht moet geschieden!”

“Het recht zal geschieden,” antwoordde Kendrick. “Maar het zal onder mijn discretie gebeuren. Niet onder het jouwe.”

“Maar mijn heer, hij moet in de kerkers worden gezet! Hij moet een voorbeeld zijn!”

“Als je nu niet je mond houdt, dan ben jij degene die naar de kerkers gaat,” zei Kendrick tegen de wachter.

Uiteindelijk trok de wachter zich terug. Met tegenzin draaide hij zich om en liep hij, met een rood gezicht, weg.

“Dan is het nu officieel,” riep Kendrick met een luide stem. “Welkom, Thorgrin, bij de Krijgsmacht van de Koning!”

De jongens juichten. Toen liepen ze weg, en gingen ze verder met hun training.

Thor voelde zich verdoofd door de schok. Hij kon het nauwelijks geloven. Hij was nu lid van de Krijgsmacht van de Koning. Het was als een droom.

Thor wendde zich tot Kendrick. Hij was hem zo dankbaar. Hij had nog nooit iemand gehad die om hem gaf, die het voor hem op had genomen, die hem had beschermd. Het was een vreemd gevoel. Hij voelde zich meer verbonden met deze man dan met zijn eigen vader.

“Ik weet niet hoe ik u moet bedanken,” zei Thor. “Ik sta voor eeuwig bij u in het krijt.”

Kendrick glimlachte. “Ik heet Kendrick. Je zult mijn naam vaker horen. Ik ben de oudste zoon van de Koning. Ik bewonder je moed. Je zult een goede aanwinst zijn voor deze groep.”

Kendrick draaide zich om en haastte zich weg, en toen schoof de grote jongen waar Thor tegen had gevochten voorbij.

“Hou je ogen open,” zei de jongen. “We slapen in dezelfde barakken, weet je. En denk maar niet dat je ook maar een moment veilig bent.”

De jongen draaide zich om en stormde weg voordat Thor kon antwoorden; hij had nu al een vijand. Hij begon zich af te vragen wat deze plek allemaal voor hem in petto had, toen de jongste zoon van de Koning naar hem toe kwam.

“Let maar niet op hem,” zei hij tegen Thor. “Hij lokt altijd gevechten uit. Ik ben Reece.”

“Dank je wel,” zei Thor, die zijn hand uitstak, “dat je me als je partner hebt gekozen. Ik weet niet wat ik anders had gemoeten.”

“Ik kies iedereen die zich durft te verzetten tegen die bruut,” zei Reece vrolijk. “Dat was een goed gevecht.”

“Maak je nu een grapje?” vroeg Thor, terwijl hij het gedroogde bloed van zijn gezicht veegde. Hij voelde zijn gezicht al opzwellen. “Hij heeft me verslagen.”

“Maar je gaf niet op,” zei Reece. “Dat was indrukwekkend. Ieder van ons zou gewoon zijn blijven liggen. En dat was een geweldige speerworp. Hoe heb je zo leren werpen? We zullen partners voor het leven zijn!” Hij heek Thor veelbetekenend aan terwijl hij hem de hand schudde. “En vrienden, ook. Dat voel ik.”

Terwijl Thor zijn hand schudde, kon hij voelen dat hij een vriend voor het leven maakte.

Plotseling werd hij in zijn zij geprikt.

Hij draaide zich om en zag een oudere jongen staan, met een door de pokken geschonden huid en een lang, smal gezicht.

“Ik ben Feithgold. Erec’s schildknaap. Jij bent nu zijn tweede schildknaap. Dat betekent dat je aan mij verantwoording aflegt. En we hebben over enkele minuten een toernooi. Blijf je daar nu gewoon staan terwijl je zojuist bent benoemd tot schildknaap van de meest beroemde ridder in het koninkrijk? Volg me! Snel!”

Reece was al weggelopen, en Thor draaide zich om en haastte zich achter de schildknaap aan over het veld. Hij had geen idee waar ze heen gingen—maar het kon hem niet schelen. Van binnen zong hij.

Hij had het gehaald.