Za darmo

Een Zoektocht Van Helden

Tekst
Z serii: De Tovenaarsring #1
0
Recenzje
Oznacz jako przeczytane
Een Zoektocht Van Helden
Een Zoektocht Van Helden
Darmowy audiobook
Czyta Jeroen Kramer
Szczegóły
Czcionka:Mniejsze АаWiększe Aa

Thor was overweldigd. Hij kon niet bevatten wat hij zojuist had gedaan. Maar hij wist dat het niet normaal was. Hij voelde zich trots en beschaamd tegelijk, aangemoedigd maar ook bang.

Kolk stapte naar voren, de cirkel in, en ging tussen Thor en Elden in staan.

“Dit is geen plek voor toverspreuken, jongen, wie je ook bent,” zei hij bestraffend tegen Thor. “Dit is een plek van strijd. Je hebt onze regels overtreden. Je zult nadenken over wat je hebt gedaan. Ik zal je naar een plek sturen met echt gevaar, en we zullen eens zien hoe je spreuken je daar zullen beschermen. Meldt je bij de patrouille bij het Ravijn.”

De Krijgsmacht snakte naar adem, en iedereen werd stil. Thor begreep niet precies wat het betekende, maar hij wist dat het niet goed kon zijn.

“U kunt hem niet naar het Ravijn sturen!” protesteerde Reece. “Hij is te nieuw. Hij zou gewond kunnen raken.”

“Ik doe wat ik wil, jongen,” zei Kolk met een grijns naar Reece. “Je vader is nu niet hier om je te beschermen. Of hem. En ik leidt de Krijgsmacht. En je kunt maar beter op je woorden letten—dat je van Koninklijke bloede bent, betekent niet dat je alles kunt zeggen wat je wil.”

“Best,” antwoordde Reece. “Dan zal ik met hem mee gaan!”

“En ik ook!” viel O’Connor bij, terwijl hij een stap vooruit deed.

Kolk liet zijn blik over hen heen glijden, en schudde langzaam zijn hoofd.

“Dwazen. Dat is jullie keuze. Vergezel hem als je wilt.”

Kolk draaide zich om en keek Elden aan. “Denk maar niet dat jij er zo makkelijk vanaf komt,” zei hij tegen hem. “Jij begon dit gevecht. Jij zult ook je verdiende loon krijgen. Je zult hen vanavond op patrouille vergezellen.”

“Maar heer, u kunt me niet naar het Ravijn sturen!” protesteerde Elden, zijn ogen groot van angst. Het was de eerste keer dat Thor zag dat hij ergens bang voor was.

Kolk deed een stap naar voren, naar Elden toe, en zette zijn handen op zijn heupen. “Is dat zo?” zei hij. “Ik kan je daar niet alleen heen sturen—ik kan je ook uit de Krijgsmacht zetten, en je voorgoed wegsturen naar de verste uiteinden van ons koninkrijk als je zo tegen me blijft praten.”

Elden wendde zijn blik af, te nerveus om te antwoorden.

“Nog anderen die hen willen vergezellen?” riep Kolk.

De andere jongens, groter en ouder en sterker, keken allen angstig weg. Thor slikte terwijl hij de nerveuze gezichten zag, en hij vroeg zich af hoe gevaarlijk het Ravijn kon zijn.

HOOFDSTUK VIJFTIEN

Thor liep over de veelbelopen landweg, geflankeerd door Reece, O’Connor en Elden. De vier, nog steeds geschokt, hadden nauwelijks een woord tegen elkaar gezegd sinds ze waren vertrokken. Thor wierp een dankbare blik op Reece en O’Connor. Hij kon nauwelijks geloven dat ze zoveel voor hem wilden riskeren. Hij had het gevoel dat hij ware vrienden had gevonden, vrienden die als broers waren. Hij had geen idee wat hen te wachten zou staan bij het Ravijn, maar wat ze ook tegen zouden komen, hij was blij dat hij hen aan zijn zijde had.

Hij probeerde maar niet naar Elden te kijken. Hij zag hem tegen stenen aantrappen, smeulend van woede. Het was duidelijk hoe geërgerd hij was om hier te zijn, met hen op patrouille. Het was zijn verdiende loon.

De vier vervolgden hun weg, de aanwijzingen opvolgend. Ze hadden al uren gelopen, het was laat in de namiddag, en Thor’s benen begonnen vermoeid te raken. Hij had ook honger. Hij had alleen een kleine kom gerstestoofpot gekregen voor de lunch, en hij hoopte dat waar ze ook heen gingen, er voedsel op hen zou wachten.

Maar hij had grotere zorgen dan zijn honger. Hij keek naar beneden, naar zijn nieuwe wapenrusting, en wist dat hij die niet gekregen zou hebben als het niet belangrijk was. Voor ze op pad werden gestuurd, hadden ze nieuwe kleding gekregen: leer, bekleed met maliënkolder. Ze hadden ook korte zwaarden van een ruw metaal gekregen—nauwelijks te vergelijken met het uitstekende staal dat gebruikt werd om het zwaard van een ridder te vervaardigen, maar zeker beter dan niets. Het voelde goed om een substantieel wapen aan zijn middel te hebben hangen—naast zijn slinger natuurlijk, die hij nog steeds bij zich had. Hij wist echter dat als ze vanavond serieuze problemen tegen zouden komen, de wapens en harnassen die ze hadden gekregen niet zouden volstaan. Hij verlangde naar de superieure harnassen en wapens van zijn cohorten in de Krijgsmacht: medium en lange zwaarden van het beste metaal, korte speren, strijdknotsen, dolken, hellebaarden. Maar deze waren voor de jongens van faam en eer, van beroemde families, die zich dergelijke zaken konden veroorloven. Niet voor Thor, de zoon van een simpele schaapherder.

Terwijl ze over de eindeloze weg marcheerden, de tweede zonsondergang in, ver van de gastvrije poorten van het Koninklijk Hof, richting de verre kloof van het Ravijn, kreeg Thor het gevoel alsof het allemaal zijn schuld was. Om de één of andere reden leek het erop dat de andere leden van de Krijgsmacht hem niet mochten, alsof ze zich beledigd voelden door zijn aanwezigheid. Het sloeg nergens op. En het gaf hem een beklemmend gevoel. Hij had zijn hele leven niets liever gewild dan zich bij hen aansluiten. Nu voelde het alsof hij vals had gespeeld; zou hij ooit echt door hen geaccepteerd worden?

Nu, boven op alles, was hij erop uit gestuurd om bij het Ravijn te patrouilleren. Het was oneerlijk. Hij was het gevecht niet begonnen, en toen hij zijn krachten had gebruikt, wat ze ook waren, was het niet expres geweest. Hij begreep ze nog steeds niet, wist niet waar ze vandaan kwamen, hoe hij ze opriep, of hoe hij ze uit moest zetten. Daar zou hij niet voor gestraft moeten worden.

Thor had geen idee wat Ravijn patrouille inhield, maar aan de anderen te zien, was het geen pretje. Hij vroeg zich af of ze erop uit waren gestuurd om gedood te worden, of dit hun manier was om hen uit de Krijgsmacht te werken. Hij was vastbesloten om niet op te geven.

“Hoe veel verder kan het Ravijn zijn?” zei O’Connor, de stilte verbrekend.

“Niet ver genoeg,” antwoordde Elden. “We zouden niet in deze situatie zitten als Thor er niet was geweest.

“Jij begon het gevecht, weet je nog?” onderbrak Reece.

“Maar ik vocht eerlijk, en hij niet,” protesteerde Elden. “Trouwens, hij verdiende het.”

“Waarom?” vroeg Thor, verlangend naar het antwoord op de vraag waar hij al een tijdje mee in zijn maag zat. “Waarom verdiende ik het?”

“Omdat je hier niet hoort, bij ons. Je hebt je plek in de Krijgsmacht gestolen. Wij waren uitgekozen. Jij hebt je een weg naar binnen gevochten.”

“Is dat niet waar het om draait in de Krijgsmacht? Vechten?” antwoordde Reece. “Ik zou zeggen dat Thor zijn plek meer verdiend dan de rest van ons. Wij zijn alleen geselecteerd. Hij heeft gestreden en gevochten om te krijgen wat hem niet gegeven werd.”

Elden haalde zijn schouders op. Hij was niet onder de indruk.

“Regels zijn regels. Hij werd niet geselecteerd. Hij zou hier niet moeten zijn. Dat is waarom ik het gevecht met hem aanging.”

“Nou, je krijgt me niet weg,” antwoordde Thor. Zijn stem trilde, maar hij was vastbesloten om geaccepteerd te worden.

“Dat zullen we nog wel zien,” mompelde Elden op een duistere toon.

“En wat bedoel je daar precies mee?” vroeg O’Connor.

Elden zei niets meer, maar bleef zwijgend doorlopen. Thor’s maag trok zich samen. Hij had het gevoel dat hij teveel vijanden had gemaakt, hoewel hij niet begreep waarom. Hij vond het geen prettig gevoel.

“Let niet op hem,” zei Reece tegen Thor, hard genoeg om gehoord te worden.

“Je hebt niets verkeerd gedaan. Ze stuurden je op patrouille naar het Ravijn omdat ze zien dat je potentie hebt. Ze willen je hard maken, anders zouden ze de moeite niet eens nemen. Je ligt ook in hun vizier omdat mijn vader je eruit haalde. Dat is alles.”

“Maar wat is Ravijn patrouille?” vroeg hij.

Reece schraapte zijn keel. Er verscheen een angstige blik in zijn ogen.

“Ik heb het zelf nooit gedaan. Maar ik heb verhalen gehoord. Van een paar van de oudere jongens, en van mijn broers. Het is patrouille lopen. Maar aan de andere kant van het Ravijn.”

“De andere kant?” vroeg O’Connor verschrikt.

“Wat bedoel je, ‘de andere kant?’” vroeg Thor niet-begrijpend.

Reece bekeek hem.

“Ben je nooit bij het Ravijn geweest?”

Thor voelde de anderen naar hem kijken, en schudde zelfbewust zijn hoofd.

“Dat meen je niet,” beet Elden.

“Echt?” drong O’Connor aan. “Nooit in je leven?”

Thor schudde zijn hoofd en werd rood. “Mijn vader nam ons nooit ergens mee naar toe. Ik heb er van gehoord.”

“Je bent waarschijnlijk nog nooit je dorp uit geweest, jongen,” zei Elden. “Of wel soms?”

Thor haalde zwijgend zijn schouders op. Was dat zo duidelijk?

“Nee, dus,” zei Elden ongelovig. “Niet te geloven.”

“Hou je mond,” zei Reece. “Laat hem met rust. Dat maakt jou niet beter dan hem.”

Elden sneerde naar Reece en liet zijn hand kort op de schede van zijn zwaard rusten; en ontspande toen. Ondanks het feit dat hij groter was dan Reece, wilde hij niet de zoon van de koning provoceren.

“Het Ravijn is het enige dat ons koninkrijk van de Ring beschermt,” legde Reece uit. “Het is het enige dat ons afschermt van de hordes van de wereld. Als de barbaren uit de Wildernis er door heen zouden breken, zou het afgelopen zijn. De gehele Ring vertrouwt op ons, de mannen van de Koning, om hen te beschermen. We hebben patrouilles die constant het Ravijn bewaken—meestal aan deze kant, en soms aan de andere. Er is slechts één brug, één weg erin of eruit, en alleen de beste Zilveren staan op wacht.”

 

Thor had over het Ravijn gehoord, afschuwelijke verhalen over het onheil dat aan de andere kant loerde, het gigantische kwaadaardige rijk dat de Ring omgaf, en hoe dicht ze eigenlijk bij het gevaar leefden. Het was één van de redenen dat hij bij de Krijgsmacht van de Koning had gewild: hij wilde zijn familie en koninkrijk helpen beschermen. Hij haatte het idee dat er andere mannen waren die het constant beschermden terwijl hij veilig in de armen van het koninkrijk leefde. Hij wilde zijn bijdrage leveren en helpen om de kwaadaardige hordes af te weren. Hij kon zich niemand moediger voorstellen dat de mannen die de doorgang van het Ravijn bewaakten.

“Het Ravijn is een mijl breed, en omgeeft de gehele Ring,” legde Reece uit. “Het is niet gemakkelijk om er door heen te komen. Maar onze mannen zijn natuurlijk niet de enigen die de hordes op afstand houden. Er zijn miljoenen van die wezens daarbuiten, en als ze het Ravijn wilden overlopen, op pure wilskracht, zouden ze dat zo kunnen doen. Onze mankracht helpt slechts om het energieveld van het Ravijn in stand te houden. De echte kracht die hen op afstand houd is de kracht van het Zwaard.”

Thor draaide zich om. “Het Zwaard?”

Reece keek hem aan.

“Het Zwaard van het Lot. Ken je de legende?”

“Deze boer heeft er waarschijnlijk nog nooit van gehoord,” zei Elden.

“Natuurlijk ken ik het,” beet Thor terug. Hij kende de legende niet alleen, hij had zelfs vele dagen doorgebracht met erover nadenken. Hij had het altijd al willen dien. Het beroemde Zwaard van het Lot, het magische zwaard wiens energie de Ring beschermde, vulde het Ravijn met een kracht die indringers buiten hield.

“Bevindt het Zwaard zich in het Koninklijk Hof?” vroeg Thor.

Reece knikte.

“Het leeft al generaties onder de Koninklijke familie. Zonder het zwaard zou het koninkrijk nergens zijn. De Ring zou overlopen worden.”

“Als we beschermd zijn, waarom moet er dan gepatrouilleerd worden bij het Ravijn?” vroeg Thor.

“Het Zwaard blokkeert alleen de grote dreigingen,” legde Reece uit. “Een klein, geïsoleerd kwaadaardig wezen kan zo nu en dan naar binnen glippen. Dat is waarom onze mannen daar nodig zijn. Een enkeling zou het Ravijn kunnen doorkruizen, zelfs een kleine groep zou erin slagen—en ze zouden wel eens zo brutaal kunnen zijn om de brug over te gaan, of ze gaan sluipend en dalen de wanden van het Ravijn af en aan de andere kant weer om hoog. Het is onze taak om hen buiten te houden. Zelfs een enkeling kan al veel schade veroorzaken. Jaren geleden is het er één gelukt om naar binnen te glippen. Hij vermoordde de helft van alle kinderen in een dorp voordat hij werd gepakt. Het Zwaard doet het meeste werk, maar wij zijn onmisbaar.”

Thor liet het allemaal op zich inwerken. Het Ravijn leek zo groot, hun missie zo belangrijk, hij kon nauwelijks geloven dat hij nu deel was van dit belangrijke doel.

“Maar ik heb het niet helemaal goed uitgelegd,” zei Reece. “Er is meer aan de hand met het Ravijn,” zei hij, en zweeg toen.

Thor keek hem aan en zag angst of verwondering in zijn ogen.

“Hoe kan ik het uitleggen?” zei Reece, op zoek naar de juiste woorden. Hij schraapte zijn keel. Het Ravijn is veel groter dan wij. Het Ravijn is...”

“Het Ravijn is een plek voor mannen,” galmde een stem.

Ze draaiden zich om.

Thor kon het niet geloven. Daar, volledig bedekt in maliënkolder, met lange, glimmende wapens die over de zij van zijn ongelofelijke paard hingen, was Erec. Hij glimlachte op hen neer, en hield zijn ogen strak op Thor gericht.

Thor keek geschokt op.

“Het is een plek die je een man zal maken,” voegde Erec toe, “als je dat nog niet bent.”

Thor had Erec niet gezien sinds zijn steekspel toernooi, en hij voelde zich opgelucht door zijn aanwezigheid. Een echte ridder bij zich hebben terwijl ze naar het Ravijn gingen—Erec nog wel. Hij voelde zich onoverwinnelijk met hem, en hij bad dat hij met hen mee zou gaan.

“Wat doet u hier?” vroeg Thor. “Begeleid u ons?” vroeg hij, hopend dat hij niet te gewillig klonk.

Erec leunde naar achteren en lachte.

“Maak je geen zorgen, jong,” zei hij. “Ik ga met jullie mee.”

“Echt?” vroeg Reece.

“Het is traditie dat een lid van de Zilveren leden van de Krijgsmacht begeleidt op hun eerste patrouille. Ik heb me als vrijwilliger aangemeld.”

Erec draaide zich om en keek Thor aan.

“Je hebt me gisteren ten slotte geholpen.”

Thor voelde zich warm worden, vereerd door Erec’s aanwezigheid. Hij voelde zich opgeheven in de ogen van zijn vrienden. Daar was hij dan, begeleidt door de grootste ridder van het koninkrijk, terwijl ze op weg gingen naar het Ravijn . De angst viel van zijn schouders.

“Ik zal natuurlijk niet met jullie mee gaan op patrouille,” voegde Erec toe. “Maar ik zal jullie over de brug begeleiden, en naar jullie kamp. Het zal jullie taak zijn om vanaf daar alleen op patrouille te gaan.”

“Het is een grote eer, heer,” zei Reece.

“Dank u,” echoden O’Connor en Elden.

Erec keek op Thor neer en glimlachte.

“Ik kan je ten slotte nog niet laten sterven, nu je mijn eerste schildknaap wordt.”

“Eerste?” vroeg Thor, en zijn hart maakte een sprongetje.

“Feithgold heeft zijn been gebroken tijdens het steekspel. Hij zal ten minste acht weken uit de running zijn. Jij bent nu mijn eerste schildknaap. En onze training kan net zo goed meteen beginnen, nietwaar?”

“Natuurlijk, heer,” antwoordde Thor.

Thor’s hoofd liep over. Hij kon het nauwelijks geloven. Voor het eerst in een lange tijd had hij eindelijk het gevoel alsof het geluk aan zijn kant stond. Nu was hij eerste schildknaap voor de grootste ridder van hen allen. Hij voelde zich alsof hij haasje-over had gespeeld met zijn vrienden.

De vijf vervolgden hun weg, richting het westen, waar de tweede zon onder ging. Erec op zijn paard, die langzaam naast hen liep.

“Ik neem aan dat u eerder bij het Ravijn bent geweest, heer?” vroeg Thor.

“Vele malen,” antwoordde Erec. “Mijn eerste patrouille. Ik was net zo oud als jij.”

“En hoe vond u het?” vroeg Reece.

Alle vier de jongens draaiden zich om en staarden naar hem terwijl ze liepen, hun aandacht geheel op hem gevestigd. Erec reedt enige tijd zwijgend verder, zijn ogen voorwaarts gericht.

“Je eerste keer is een ervaring die je nooit meer vergeet. Het is lastig uit te leggen. Het is een vreemde, mystieke en schitterende plek. Aan de andere kant liggen gevaren die je je niet voor kunt stellen. De brug waar je overheen moet is lang en stijl. Er zijn velen van ons die patrouilleren—maar je voelt je altijd alleen. Het is de natuur op zijn best. Het verpletterd de mens. Onze mannen patrouilleren er al honderden jaren. Het is een rite de passage. Zonder het Ravijn zou je gevaar nooit echt kunnen begrijpen; je zou geen ridder kunnen worden.”

Hij zweeg weer. De vier jongens keken elkaar ongemakkelijk aan.

“Kunnen we schermutselingen verwachten aan de andere kant?” vroeg Thor.

Erec haalde zijn schouders op.

“Alles is mogelijk zodra je de Wildernis eenmaal hebt bereikt. Onwaarschijnlijk. Maar mogelijk.”

Erec keek op Thor neer.

“Wil je een goede schildknaap zijn, en op een dag, een grote ridder?” vroeg hij, terwijl hij Thor recht aan keek.

Thor’s hart begon sneller te slaan.

“Ja, heer, meer dan wat dan ook.”

“Dan zijn er dingen die je moet leren,” zei Erec. “Kracht is niet genoeg; behendigheid is niet genoeg; een goede vechter zijn is niet genoeg. Er is iets anders, dat nog veel belangrijker is dan al die dingen.”

Erec zweeg weer, en Thor kon niet langer wachten.

“Wat?” vroeg Thor. “Wat is het belangrijkste?”

“Je moet over een solide geest beschikken,” antwoordde Erec. “Nooit bang zijn. Je moet het donkerste bos, de meest gevaarlijke strijd, ingaan met complete gelijkmoedigheid. Je moet die gelijkmoedigheid altijd met je meedragen, altijd, waar je ook heen gaat. Nooit angstig, altijd op je hoede. Nooit rustig, altijd ijverig. Je hebt niet de luxe om te verwachten dat anderen je zullen beschermen. Je bent niet langer een burger. Je bent nu één van de mannen van de Koning. De beste kwaliteiten van een krijger zijn moed en gelijkmoedigheid. Wees niet bang voor gevaar. Verwacht het. Maar zoek het niet op.”

“Deze Ring waar we in leven,” voegde Erec toe, “ons koninkrijk. Het lijkt alsof we het met al onze mannen beschermen tegen de hordes van de wereld. Maar dat is niet zo. We zijn alleen beschermd door het Ravijn, en door de tovenarij erin. We leven in een tovenaarsring. Vergeet dat niet. We leven en sterven door magie. Er is hier geen zekerheid, jongen, aan beide kanten van het Ravijn. Neem tovenarij weg, neem magie weg, en we hebben niets.”

Ze liepen een tijdje zwijgend door, terwijl Erec’s woorden door Thor’s gedachten maalden. Hij had het gevoel alsof Erec hem een verborgen boodschap had gegeven: alsof hij hem vertelde dat, welke kracht hij ook had, wat voor magie hij ook kon oproepen, het was niets om hem voor te schamen. Sterker nog, het was iets om trots op te zijn, de bron van alle energie in het koninkrijk. Thor voelde zich beter. Hij had het gevoel gehad alsof hij hierheen was gestuurd als straf voor het gebruiken van zijn magie, en hij had zich er schuldig om gevoeld; maar nu had hij het gevoel dat zijn krachten, wat ze ook waren, misschien iets waren om trots op te zijn.

Terwijl de andere jongens voor hen uit liepen, en Erec en Thor wat achterbleven, keek Erec op hem neer.

“Je hebt al flink wat vijanden weten te maken in het Hof,” zei hij met een geamuseerde glimlach op zijn gezicht. “Net zoveel vijanden als vrienden, zo lijkt het.”

Thor werd rood, beschaamd.

“Ik weet niet hoe, heer. Dat was niet mijn bedoeling.”

“Vijanden krijg je niet door bedoelingen. Vaak krijg je ze door afgunst. En jij bent erin geslaagd om flink wat afgunst te creëren. Dat is niet per se iets slechts. Je bent het middelpunt van veel speculatie.”

Thor krabde op zijn hoofd en probeerde het te begrijpen.

“Maar ik weet niet waarom.”

Erec keek nog steeds geamuseerd.

“De Koningin zelf staat bovenaan de lijst van je tegenstanders. Op de één of andere manier heb je haar aan je verkeerde kant gekregen.”

“Mijn moeder?” vroeg Reece, die zich omdraaide. “Waarom?”

“Dat is precies wat ik mezelf ook afvraag,” zei Erec.

Thor voelde zich verschrikkelijk. De Koningin? Een vijand? Wat had hij haar aangedaan? Hij kon het niet bevatten. Hoe kon hij zelfs maar belangrijk genoeg zijn om door haar gezien te worden? Hij wist nauwelijks wat er gaande was.

Plotseling besefte hij iets.

“Is zij de reden dat ik hier naar toe ben gestuurd? Naar het Ravijn?” vroeg hij.

Erec draaide zich om en keek recht voor zich uit. Zijn gezicht werd serieus.

“Dat zou best eens kunnen,” zei hij bedenkelijk. “Dat zou best eens kunnen.”

Thor dacht over de vijanden die hij had gemaakt. Hij was een hof binnengevallen waar hij niets vanaf wist. Hij had er gewoon bij willen horen. Hij had gewoon zijn passie en zijn droom gevolgd, en hij had gedaan wat hij moest doen om ze te bereiken. Hij dacht niet dat hij daardoor afgunst of jaloezie zou oproepen. Hij bleef erover nadenken, als een raadsel, maar kon het niet uitvogelen.

Terwijl Thor’s gedachten bleven malen, bereikten ze de top van een heuvel, en terwijl het uitzicht zich voor hen uitspreidde, vielen alle andere gedachten in het niets. Thor’s adem stokte in zijn keel—en dat kwam niet alleen door de sterke, onstuimige wind.

Daar, zo ver als het oog kon kijken, strekte het Ravijn zich voor hen uit. Het was de eerste keer dat Thor het zag, en de aanblik schokte hem dusdanig dat hij aan de grond genageld stond, niet in staat om te bewegen. Het was het grootste en meest majestueuze dat hij ooit had mogen aanschouwen. De enorme kloof in de aarde leek zich tot in de oneindigheid uit te strekken, en werd overspannen door een enkele, smalle brug, waarop soldaten opgelijnd stonden. De brug leek zich tot aan het einde van de aarde uit te strekken.

Het Ravijn baadde in het groene en blauwe licht van de tweede ondergaande zon, dat van de wanden weerkaatste. Terwijl het gevoel in zijn benen begon terug te komen, begon Thor met de anderen richting de brug te lopen, steeds dichterbij, en hij kon naar beneden kijken, diep in de kliffen van het Ravijn: ze leken in de ingewanden van de aarde te storten. Thor kon niet eens de bodem zien, en hij wist niet of dat was omdat er geen bodem was, of omdat hij bedekt was met mist. Het gesteente waarmee de kliffen waren bedekt leek een miljoen jaar oud te zijn, gevormd door patronen die stormen eeuwen geleden achter moesten hebben gelaten. Het was de oudste plek die hij ooit had gezien. Hij had geen idee dat zijn planeet zo groot was, zo levend.

 

Het was alsof hij aan het begin van creatie stond.

Thor hoorde ook de anderen naar adem snakken.

De gedachte aan hen vier, die in dit Ravijn zouden patrouilleren, was lachwekkend. Alleen al het aangezicht maakte hen kleiner.

Terwijl ze richting de brug liepen, verstijfden de soldaten aan beide kanten, en maakten ruimte voor de nieuwe patrouille. Thor voelde zijn pols versnellen.

“Ik zie niet in hoe wij vier hier kunnen patrouilleren?” zei O’Connor.

Erec grinnikte.

“Naast ons zijn er nog meer patrouilles. Wij zijn slechts een spaak in het wiel.”

Terwijl ze over de brug liepen, waren de wind, hun laarzen, en Erec’s paard de enige hoorbare geluiden. De hoeven brachten een hol en geruststellend geluid voort, het enige reële waar Thor zich in deze surreële wereld aan kon vasthouden.

Geen van de soldaten, die allen verstijfden in Erec’s aanwezigheid, sprak een woord. Ze moesten er al zeker honderd voorbij zijn gegaan.

Terwijl ze liepen, bemerkte Thor aan beide zijden van de relingen, gespietst door speren, de hoofden van barbaarse indringers. Sommigen waren nog vers, en er drupte bloed vanaf.

Thor keek weg. Het maakte het allemaal te echt. Hij wist niet of hij hier klaar voor was. Hij probeerde om niet te denken aan de vele schermutselingen die de hoofden geproduceerd moesten hebben, de verloren levens, en wat hem aan de andere kant opwachtte. Hij vroeg zich af of ze nog terug zouden komen. Wat was het doel van deze hele expeditie? Hem te doden?

Hij keek over de rand, naar de eindeloze kliffen, en hoorde het geschreeuw van een vogel in de verte; het was een geluid dat hij nog nooit eerder had gehoord. Hij vroeg zich af wat voor vogel het was, en wat voor andere exotische dieren er aan de andere kant op de loer lagen.

Maar het waren niet echt de dieren, of zelfs de gespietste hoofden, die hem dwars zaten. Het was het gevoel van deze plek. Hij wist niet of het kwam door de mist, of de huilende wind, of de uitgestrekte open lucht, of het licht van de ondergaande zon—maar er was iets aan deze plek dat zo surreëel was dat het hem vervoerde. Het omhulde hem. Hij voelde een zware, magische energie om hen heen hangen. Hij vroeg zich af of het de bescherming van het Zwaard was, of een andere eeuwenoude kracht. Het voelde alsof hij niet alleen een stuk land doorkruiste, maar een ander rijk van bestaan in liep.

Hij kon nauwelijks geloven dat hij, voor het eerst in zijn leven, onbeschermd, de nacht aan de andere kant van het Ravijn zou doorbrengen.