Za darmo

Arena Één: Slavendrijvers

Tekst
0
Recenzje
Oznacz jako przeczytane
Czcionka:Mniejsze АаWiększe Aa

V I J F E N T W I N T I G

Ik let niet goed op de bestuurder en dat is een grote fout.

Hij heeft zijn pistool om me gericht. Hij lacht gemeen. Hij heeft me te pakken.

Hij spant de haan en staat op het punt te schieten. Ik zet mezelf schrap. Ik kan geen kant op. Ik ben er geweest.

Over de schouder van de bestuurder zie ik hoe een Crazy uit een mangat springt, een bazooka richt, en vuurt. De granaat schiet door de lucht, recht op ons af.

Een explosie schudt de bus door elkaar. Het lawaai is oorverdovend, en ik wordt in de lucht gesmeten. Ik stoot mijn hoofd en ik voel de enorme inslag van de hitte. Vervolgens vliegt de bus op zijn zijkant en glijden we over de weg.

Omdat ik de enige ben die staat, de enige die geen riem om heeft of vast is geketend, ben ik de enige die de bus door wordt geslingerd. Ik wordt door een open raam de bus uit geslingerd, net wanneer de bus ontploft, en door de schokgolf vlieg ik nog verder weg. Ik land zo’n 20 meter verderop met mijn gezicht in een hoop sneeuw.

Door de vlammen heeft mijn rug vlam gevat, maar ik rol door de sneeuw en het vuur dooft. Ik voel de enorme hitte van de vuurzee achter me.

De hele bus staat in vuur en vlam en ligt op zijn zij in de sneeuw. De vlammen reiken wel 6 meter hoog. Mijn hart verzakt wanneer ik me realiseer dat niemand dit heeft kunnen overleven. Ik denk aan al die onschuldige, kleine meisjes, en ik begin me ziek te voelen.

Ik lig daar in de sneeuw en ik probeer op adem te komen van de rook. Mijn hoofd draait en ik heb overal pijn. Het kost me moeite om rechtop te gaan zitten. Ik draai me om en kijk naar onze Humvee. De Humvee ligt in de verte op zijn kan, vlak voor het Flatiron gebouw. Twee van de banden zijn geklapt.

Logan. Ik vraag me af of hij nog leeft.

Met mijn laatste beetje kracht sta ik op en strompel ik zijn kant op. Hij is minstens vijftig meter verderop en het voelt alsof ik een woestijn doorkruis om naar hem toe te komen.

Plotseling gaat er een mangat open en sprint een crazy op me af met een mes in zijn hand. ik pak mijn pistool, richt, en schiet hem in z’n hoofd. Hij valt dood op zijn rug. ik pak zijn mes en steek het in zijn riem.

Terwijl ik ren kijk ik over mijn schouder en zie ik een paar honderd meter achter me een groep crazies op me af komen. Het zijn er minstens vijftig. En overal zie ik meer mangaten open gaan, meer crazies die uit de grond komen en uit het metrostation komen rennen. Ik vraag me af of ze in de metrotunnels wonen. Ik vraag me af of er nog metro’s rijden.

Maar er is nu geen tijd om daar over na te denken. Ik ren naar de Humvee en zie dat deze volledig verwoest is. Ik klim er op en open het bestuurdersportier. Ik houd mijn hart vast als ik naar binnen kijk, en bid dat ik Logan niet dood aantref.

Gelukkig niet. Hij zit bewusteloos met zijn riem om in zijn stoel. Bloedspetters op de voorruit en bloed op zijn voorhoofd. Maar hij ademt nog wel. Hij leeft nog. Godzijdank dat hij nog leeft.

Ik hoor in de verte lawaai en zie dat de crazies dichterbij komen. Ik moet Logan hier uit zien te krijgen—en snel.

Ik grijp hem aan zijn shirt en probeer hem naar buiten te sleuren. Maar hij is veel zwaarder dan ik had gedacht.

“LOGAN!” schreeuw ik.

Ik trek harder, schud hem door elkaar. Ik ben bang dat de Humvee elk moment kan ontploffen. Langzaam wordt hij wakker. Hij knippert met zijn ogen en kijkt om zich heen.

“Gaat het?” vraag ik.

Hij knikt. Hij ziet er verdwaasd en bang uit, maar niet ernstig gewond.

“Ik kom er niet uit,” zegt hij met een zwakke stem. Hij worstelt met het verwrongen metaal van de veiligheidsgordel.

Ik klim naar binnen en trek aan de gesp. Het zit klem. Ik kijk over mijn schouder en zie dat de crazies dichterbij komen. Vijftig meter en ze naderen snel. Ik gebruik beide handen en trek zo hard als ik kan. Het zweet breekt me uit. Kom op, kom op!

Plotseling springt de gesp open en rolt de gordel in. Logan rolt uit de stoel en stoot zijn hoofd. Hij begint zichzelf op te trekken.

Net als hij rechtop zit, gaan zijn ogen wijd open. Hij duwt me hard opzij. Hij richt zijn pistool langs mijn hoofd en schiet. De knal is oorverdovend en mij oor begint te piepen.

Ik draai me om en zie dat hij een paar meter van ons vandaan een crazy heeft doodgeschoten. En de rest is nog maar op dertig meter afstand.

De crazies komen snel dichtbij en we kunnen geen kant op.

Z E S E N T W I N T I G

Ik denk snel na. Een paar meter van de dode crazy vandaan ligt een bazooka in de sneeuw. Het ziet eruit alsof er nog niet mee geschoten is. Met een bonzend hard ren ik er naartoe. Ik hoop dat hij werkt—en dat ik kan in de komende paar seconden kan uitvinden hoe het werk.

Ik kniel in de sneeuw en pak de bazooka op. Met bevroren handen plaats ik het op mijn schouder. Ik zet mijn hand op de trekker en richt op de bende crazies die nu nog maar twintig meter van ons verwijderd zijn. Ik sluit mijn ogen in de hoop dat dit gaat werken en ik schiet.

Ik hoor een luid suizend geluid en een seconde later wordt ik hard achterover gegooid. Door de druk wordt ik tien meter naar achteren gesmeten en ik land met mijn rug in de sneeuw. Er volgt een explosie.

Ik kijk op en schrik van de schade die ik heb aangericht: het was een voltreffer. Waar er zojuist tientallen crazies liepen, ligt nu niets anders dan tientallen lichaamsdelen in de sneeuw.

Maar er is geen tijd om bij mijn kleine overwinning stil te staan. In de verte komen tientallen andere crazies het metrostation uit gerend. Ik heb geen bazooka meer om mee te schieten en weet niet wat ik verder nog kan doen.

Achter mij hoor ik het geluid van metaal en ik zie dat Logan op de motorkap van de Humvee staat. Hij tilt zijn been op en trapt tegen het machinegeweer dat op de motorskap is gemonteerd. Eindelijk valt deze er af. Hij raapt het op. De ketting van munitie die er aan bungelt, legt hij over zijn schouder. Het geweer is enorm en is bedoeld om op een voertuig gemonteerd te worden—niet om te dragen—en het ziet eruit alsof het minstens dertig kilo weegt. Hij houdt het met beide handen vast, en hoe groot hij ook is, ik kan zien dat het zwaar voor hem is. Hij rent langs me heen en richt op de nieuwe groep crazies. Hij schiet.

Het lawaai is oorverdovend. Het effect is aanzienlijk: de enorme kogels schiet de aankomende bende aan flarden. Overal waar hij het geweer richt, vallen de lichamen bij bosjes . Uiteindelijk stopt hij met schieten en keert de wereld terug naar de sneeuwachtige stilte. Ze zijn allemaal dood. Voor nu zijn er ten minste even geen crazies meer te zien.

Ik kijk naar alle verwoesting: de verwoeste zwarte schoolbus, geraakt door de bazooka. Onze Humvee die op zijn kant licht. En overal liggen lijken. Het lijkt of er een intense veldslag heeft plaatsgevonden.

Ik volg de sporen van de andere bus, de bus waar Bree in zit. Ze sloegen linksaf bij de Flatiron.

Ik koos de verkeerde bus. Het is niet eerlijk. Het is gewoon niet eerlijk.

Het enige waar ik nu aan kan denken is de sporen van die bus, en Bree. De sporen leiden naar haar. Ik moet ze volgen.

“Bree zit in die andere bus,” zeg ik terwijl naar de sporen wijs. “Ik moet haar vinden.”

“Hoe?” vraag ik. “Te voet?”

Ik kijk naar onze Humvee en zie dat deze verloren is. Ik heb geen andere keus.

“Daar ziet het wel naar uit,” zeg ik.

“De haven is minstens vijftig straten naar het zuiden,” zegt Logan. “Dat is een beste wandeling—en via gevaarlijk terrein.”

“Heb je een ander idee?”

Hij haalt zijn schouders op.

“Er is geen weg terug,” zeg ik. “Niet voor mij ten minste.”

Hij kijkt me aan en denkt na.

“Ga je mee?” vraag ik.

Uiteindelijk knikt hij.

“We gaan,” zegt hij.

*

We lopen zij aan zij door de sneeuw achter de sporen aan. Elke stap doet pijn omdat mijn opgezwollen kuit begint te voelen alsof het niet meer bij mijn lichaam hoort. Ik hinkel en probeer met man en mach Logan bij te houden. Zelf loopt hij ook niet al te snel vanwege het gewicht van het zware machinegeweer. De sneeuw komt nog steeds uit de lucht vallen en de wind blaast het in m’n gezicht. Het lijkt alsof de sneeuwstorm sterker wordt.

Om de paar meter komt er steeds een crazy op ons af gerend. Logan schiet ze een voor een neer. Ze vallen allemaal neer in de sneeuw, wat rood wordt van het bloed.

“Logan!” schreeuw ik.

Hij draait zich net op tijd om en ziet de groep crazies die ons van achter aanvalt. Hij schiet ze neer. Ik hoop dat hij genoeg munitie heeft om ons naar onze bestemming te krijgen. Mijn pistool heeft nog maar één kogel over; die ik moet bewaren voor een wanhopig moment. Ik voel me zo hopeloos en wou dat ik zelf meer munitie had.

Op het moment dat we een andere straat passeren, komen er plotseling een aantal crazies van achter een gebouw op ons af gerend. Logan schiet, maar hij ziet de andere Crazy niet die van de . andere kant aanvalt. Hij komt te snel op ons af en Logan redt het niet op tijd.

Ik pak mijn mes, richt, en gooi. Het mest klapt in het voorhoofd van de Crazy, die voor de voeten van Logan in de sneeuw valt.

We gaan verder via Broadway en lopen zo snel als we kunnen. Het lijkt alsof de groep Crazies aan het uitdunnen is. Misschien zien ze de schade die we aan richten en zijn ze huiverig om ons aan te vallen. Of misschien wachten ze gewoon op het juiste moment. Ze weten vast dat onze munitie vroeg of laat zal opraken en dat we geen kant op kunnen.

 

We passeren 19th street, vervolgens 18th, dan 17th…en plotseling gaat de lucht open. Union Square. Het plein, ooit zo mooi en rustgevend, is nu een groot verwilderd park vol met bomen en hoog onkruid dat uit de sneeuw steekt. De gebouwen zijn ruïnes, de etalages kapot en de gevels zwartgeblakerd door brand. Een aantal gebouwen is ingestort en is nu nog slechts een hoop puin in de sneeuw.

Ik kijk om te zien of de Barnes & Noble waar ik ooit gek op was nog overeind staat. Ik kan met nog herinneren dat ik Bree er mee naartoe nam. Dan gingen we de roltrap op en waren we uren zoet. Ik schrik wanneer ik zie dat er nu niks meer van over is. Het oude verroeste bord ligt plat op de grond in de sneeuw. Er is geen enkel boek meer zichtbaar door de etalage. Sterker nog, het is zelfs moeilijk te zien wat het ooit geweest is.

We haasten ons het plein over en volgen de sporen van de bus. Het is griezelig stil geworden. Het bevalt me helemaal niet.

We bereiken de zuidkant van het plein, en ik wordt droevig wanneer ik zie dat het enorme beeld van George Washington op zijn paard is omgevallen, en in stukken in de sneeuw ligt. Er is echt niks meer over. Alles wat ooit mooi en goed was in deze stad is nu verwoest. Het is overweldigend.

Ik stop en pak Logan bij zijn schouder om even op adem te komen. Mijn been doet zo’n verschrikkelijk pijn, dat ik even moet rusten.

Logan stopt om iets te zeggen—wanneer we allebei commotie horen en ons omdraaien. Aan de andere kant van het plein komen tientallen Crazies het metrostation uit, en ze komen onze kant op. Het lijkt wel of er geen einde aan komt.

Erger nog, Logan richt en haalt de trekker over maar dit keer horen we niks anders dan een angstaanjagende klik. Zijn ogen gaan wijd open van verbazing en angst. We kunnen nergens heen en kunnen ons nergens verstoppen. Deze enorme aanzwellende groep van ten minste honderd Crazies komt dichterbij. Ik kijk als een krankzinnige snel alle kanten op, op zoek naar een uitweg, een voertuig of een wapen. Een plaats om ons te verbergen. Maar ik zie niks.

Het lijkt erop dat ons geluk op is.

Z E V E N E N T W I N T I G

Ik kijk wild om ons heen en zie de gevel van wat ooit een Whole Foods was. Net als alles is het volledig verwoest. Maar het lijkt er op dat de deuren nog intact zijn. Misschien dat we naar binnen kunnen en hen buiten kunnen houden.

“Deze kant op!” schreeuw ik tegen Logan die stokstijf stilstaat.

We rennen naar de ingang van de Whole Foods, met de Crazies slechts dertig meter achter ons. Ik had verwacht dat ze zouden schreeuwen, maar ze zijn doodstil. Door de sneeuw maken ze zelfs geen enkel geluid en dat maakt het nog meer beangstigend dan wanneer ze zouden schreeuwen.

We komen bij de deur en ik ben opgelucht dat deze open gaat. Ik ren naar binnen, gevolgd door Logan. Ik draai me om en ruk de deur dicht. Logan pakt het zware geweer van zijn schouder en klemt het tussen de deurhendel om deze te blokkeren. Het past perfect. Ik trek aan de deur om te testen, maar die zit stevig dicht.

We rennen verder de winkel in. Het is hier binnen koud en leeg. Er is geen eten meer te vinden. Alleen opengescheurde verpakkingen op de grond. Geen wapens, geen voorraden. Nergens om ons te verstoppen. Niks. Wat er ook te vinden was, is al lang geleden geplunderd. Ik zoek naar een andere uitgang, maar die is er niet.

“En nu?” vraagt Logan.

Plotseling klinkt er een harde beuk tegen de deur. Ons slot zal het niet lang uithouden. Ik doorzoek de winkel nog een keer, op zoek naar een idee. En dan zie ik in de verte iets: een trap.

“Daar!” roep ik, wijzend naar de trap.

We rennen door de winkel, door de deur het trappenhuis in. Logan kijkt me aan.

“Naar boven of naar beneden?” vraagt hij.

Dat is een goede vraag. Als we naar beneden gaan is er misschien een kelder. Misschien zijn er voorraden en misschien kunnen we onszelf insluiten. Maar aan de andere kant zitten we dan misschien als muizen in de val. En als ik de rest van de winkel zo bekijk, betwijfel ik of er nog ergens voorraden zijn. Als we naar boven gaan, is er misschien iets op de andere verdiepingen. Misschien een uitgang via het dak.

Mijn claustrofobie begint op te spelen.

“NAAR BOVEN!” zeg ik, ondanks de pijn in mijn been.

We gaan de metalen trap op. Logan klimt zo snel, dat het moeilijk voor me is om hem bij te houden. Hij slaat een arm om me heen, houd me stevig vast, en trek me de trap op. Sneller dan ik alleen had kunnen doen. Iedere stap is een kwelling. Het voelt alsof een mes in mijn kuit wordt gestoken. Ik vervloek de dag dat die slang werd geboren.

We gaan steeds verder naar boven. Wanneer we de vierde verdieping bereiken, stop ik om even bij te komen. Ik adem moeilijk en het klinkt eng: ik klink als een vrouw van 90 jaar. Mijn lichaam heeft deze laatste 48 uur teveel te verduren gekregen.

Plotseling horen we een enorme knal. We kijken elkaar aan en kijken vervolgens naar beneden. We realiseren ons dat de Crazies de winkel binnen zijn gebroken.

“KOM OP!” schreeuwt hij.

Hij grijpt me vast, en ik voel de adrenaline inslaan als we twee keer zo snel de trap op rennen. We bereiken de zesde verdieping, dan de zevende. Ik hoor de Crazies het trappenhuis binnenstormen. Ze beginnen de trap op te rennen. Ze weten precies waar we zijn.

We hebben nog één verdieping te gaan. Ik dwing mezelf, snakkend naar adem, de laatste paar treden op. We haasten ons naar de metalen deur naar het dak. Logan beukt met zijn schouder tegen de deur maar deze gaat niet open. Hij zit op slot. Blijkbaar vanaf de buitenkant. ik kan het niet geloven.

De bende Crazies komt dichterbij. Ze komen met een oorverdovend kabaal de trap op. We worden zo dadelijk aan stukken gescheurd.

“ACHTERUIT!” schreeuw ik tegen Logan terwijl ik een idee krijg.

Dit is een goed moment om mijn laatste kogel te gebruiken. Ik pak mijn pistool, richt, en schiet met mijn laatste kogel op de deurknop. Ik weet dat het riskant is om van zo dichtbij te schieten—maar ik zie geen andere optie.

De kogel ketst af op het metaal, en het slot gaat open.

We rennen naar buiten het daglicht in. Ik kijk rond op het dak om te zien waar we naartoe kunnen. Of we nu kunnen ontsnappen. Maar ik zie niks. Helemaal niks.

Logan pakt mijn hand en rent met me naar de andere hoek van het dak. Aan de rand van het dak zie ik onder ons een enorme stenen muur. Het loopt van University Place helemaal tot 14th Street en blokkeert alles ten zuiden ervan.

“De 14th Street muur!” schreeuwt Logan. “Deze muur scheidt de woestenij van de woestijn.”

“De woestijn?” vraag ik.

“Dat is waar de bom ontplofte. Er is hier overal straling—overal ten zuiden van 14th street. Niemand komt hier. Zelfs de Crazies niet. Het is te gevaarlijk.”

Plotseling vliegt de deur open en komt de meute recht op ons af gerend.

Ver onder ons zie ik een berg sneeuw van zo’n drie meter hoog. De sneeuw is dik en als we goed landen kan de sneeuw heel misschien onze val breken. Maar het is een verre sprong, zo’n tien meter. En het landt ons precies aan de andere kant van de muur.

Maar we hebben geen andere keus.

“Die bult sneeuw!” roep ik wijzend. “We kunnen het redden!”

Logan kijkt bang naar beneden en schudt zijn hoofd.

Ik kijk over mijn schouder: de Crazies zijn dertig meter achter ons.

“We hebben geen keuze!” schreeuw ik.

“Ik heb hoogtevrees,” geeft hij uiteindelijk toe met een bleek gezicht.

Ik pak zijn hand en ga op richel staan. Hij stopt even met angst in zijn ogen maar komt dan naast me staan.

“Doe je ogen dicht!” schreeuw ik. “Vertrouw me!”

En dan, als de Crazies nog slechts een paar meter achter ons zijn, springen we.

A C H T E N T W I N T I G

Terwijl we schreeuwend door de lucht vallen, hoop ik dat ik goed heb gemikt. We vallen zo snel naar beneden, dat als we de sneeuw missen, we zeker dood zullen zijn.

Een moment later verdwijnen we in een wolk met sneeuw als we precies in het midden van de 3 meter hoge sneeuwhoop vallen. We landen met een enorme vaart en zakken volledig weg in de sneeuw totdat we met onze voeten het cement raken. Gelukkig is de sneeuw dicht en breekt het onze val. Wanneer ik de bodem raak, voelt het alsof ik maar van een meter hoogte ben gesprongen.

Ik zit in shock op de bodem, bedekt door sneeuw. Zonlicht schijnt boven me door de sneeuw. Ik zit daar bevroren en ik ben bang om te bewegen. Bang om de berg sneeuw uit te klimmen en te merken dat ik iets gebroken heb. Het voelt alsof ik op het strand ben, bedolven onder een berg zand.

Langzaam beweeg ik een hand, dan een arm, en dan mijn schouder…. Geleidelijk aan trek ik mezelf uit de hoop sneeuw. Ik steek mijn hoofd uit de sneeuw, als een mol die zijn hoofd uit zijn hol in het gazon steekt. Ik draai me om en zie Logan hetzelfde doen.

Ik draai mijn nek en kijk omhoog: daar boven, op het dak, staat de bende Crazies naar beneden te kijken. Ze bekvechten met elkaar, en het lijkt erop dat ze niet bereid zijn dezelfde sprong als ons te maken. Ik geef ze geen ongelijk: ik kijk naar de afstand en ben verbaasd dat ik zelf het lef had om deze sprong te maken. Ik zou het waarschijnlijk niet nog een keer doen als ik de tijd had om er over na te denken.

We staan op en klimmen uit de sneeuw hoop. Ik ben helemaal bedekt met sneeuw dus ik schud het eerst van me af. Ik zet een paar stappen om te kijken of ik iets heb gebroken. Mijn kuit doet nog steeds pijn—meer dan ooit tevoren—maar afgezien van dat ben ik wonderbaarlijk nog helemaal intact, met slechts een paar nieuw pijntjes en kneuzingen.

Logan loopt en ik ben opgelucht om te zien dat hij ook niks gebroken heeft. Minstens zo belangrijk; ik ben blij dat we ons nu aan deze kant van de muur bevinden . De woestijn. Het betekent misschien een langzame dood—maar voorlopig zijn we veilig.

Ik kijk over de stille, verlaten University Place: alle winkels zijn uitgebrand, sommige volledig ingestort. Er is hier niks of niemand. Zo gewelddadig en chaotische als de woestenij was, is de woestijn helemaal stil. Vredig. Eindelijk, voor het eerst sinds een aantal dagen, hoef ik niet op mijn hoede te zijn.

Maar ik weet dat dit een illusie is. Als dit deel van de stad inderdaad vol straling zit, is het hier gevaarlijker dan al die andere plekken samen. Elke seconde dat we ons hier bevinden, kunnen we besmet raken. En wie weet wie—of wat—er nog steeds in leven is in deze zone. Ik wil niet graag kennismaken.

“Laten we gaan,” zegt Logan, die achter de sporen van de bus aan gaat, die onder de boog in de muur door leiden, en verder gaan via University.

We lopen op hoog tempo over University, en kijken constant over onze schouder. We wou ik meer dan ooit dat ik een wapen had. Logan checkt zijn lichaam en ik kan zien dat hij hetzelfde wenste. Onze enige hoop is nu deze sporen volgen, Bree vinden, en hier zo snel mogelijk weg wezen.

We passeren 10th Street, dan 9th, vervolgens 8th, en plotseling gaat de lucht rechts van ons open. Ik kijk en schrik van wat ooit Washington Square Park was. Ik herinner me hier zoveel avonden van voor de oorlog. Rondhangen met vrienden en de skateboarders hun trucjes zien doen op het cement van het plein. En wanneer ik er nu naar kijk, ben ik ontdaan: er is niks van over. De enorme boog van de ingang is omgevallen en ligt op de grond, aan stukken en bedekt door sneeuw. Sterker nog, waar ooit het park was, is nu een enorme krater, tientallen meters diep. De krater reikt zo ver als het oog kan zien, alsof dit hele deel van de stad is opgeschept.

Logan ziet me staren.

“Dit is waar de bom viel,” legt hij uit. “De eerste die de stad raakte.”

Ik kan het niet geloven. Het lijkt wel de Grand Canyon. Ik kan het effect van de bom zien. Gevels van gebouwen in alle richtingen gesmolten. Alles wat ik ooit kende is weg. Het lijkt nu meer op de oppervlakte van Mars.

“Laten we gaan,” zegt Logan ongeduldig, en ik realiseer me dat hij ook moeite heeft met dit aanzicht.

De sporen van de bus gaan verder op University tot het einde, en gaan dan naar links op West 4th. We volgen de sporen terwijl deze rechtdoor gaan op Village en dan rechtsaf op Bowery. Deze straat ik breder, en ook hier is alles verlaten. Er is geen ziel te bekennen.

 

Ik zou me meer relaxt moeten voelen, maar ik feite ben ik meer alert dan ooit. Het is hier te onheilspellend. Te stil. Het enige wat ik hoor is het huilen van de wind en de sneeuw die in m’n gezicht blaast. Ik heb het gevoel dat er elk moment iets op me af kan komen.

Maar er gebeurt niks. In plaats daarvan lopen we maar door, straat na straat, steeds verder richting het centrum. Het voelt alsof we in een woestijn lopen zonder een einde in zicht. En dit, zo blijkt, is het echte gevaar van deze zone. De afstand. De kou. De sporen van de bus die nooit lijken te eindigen. En met elke stap wordt de pijn in mijn been erger en wordt ik zwakker.

Langzaam wordt de lucht van de late namiddag steeds donkerder. Terwijl we door de enorme straat lopen, die ik ooit kende als Houston, vraag ik me af hoe lang ik het nog uithoud.

Aks Logan gelijk heeft, als ze Bree echt naar de South Street haven brengen, dan hebben we nog een eind te gaan. Ik voel me al duizelig en zwak van de honger. Ik heb het gevoel dat mijn been vijf keer zo groot is, en ironisch genoeg is dit lopen misschien wel de grootste beproeving van alles.

Toch blijf ik doorgaan, verder over Bowery. We lopen in stilte en praten amper tegen elkaar. Er is zo veel wat ik tegen hem wil zeggen. Ik wil hem bedanken voor het redden van mijn leven; hij heeft me in één dag al drie keer gered, en ik begin me af te vragen of ik hem ooit nog kan terug betalen. Ik wil hem ook bedanken dat hij zijn boot heeft opgegeven om met mij mee te gaan. Hij heeft zoveel voor mij opgeofferd, het overweldigt me. Ik wil hem vragen waarom.

Ik ben onder de indruk van zijn vechtkunst. Logan doet me denken aan hoe mijn vader geweest moest zijn tijdens gevechten—of ten minste mijn beeld van hem. Ik vraag me af waar Logan vandaan komt. Of hij van hier is. Of hij hier familie heeft. Of hij überhaupt ergens familie heeft die nog leven. Ik wil hem ook vragen hoe hij over mij denkt. Vindt hij me leuk? Dat kan ik hem natuurlijk nooit echt vragen. Maar toch, ik vraag het me af. Heeft hij gevoelens voor me? Waarom is hij niet gevlucht toen hij de kans had? Waarom heeft hij zijn leven op het spel gezet om met mij mee te gaan? Nu ik er zo aan denk, voel ik me schuldig. Ik heb hem in gevaar gebracht. Hij had nu ergens in veiligheid kunnen zijn.

En wat ik het liefst wil weten, is of hij een vriendin heeft. Of heeft gehad. Ik berisp mezelf onmiddellijk, en ik voel me oneerlijk tegenover Ben die ik net gedag heb gezegd. Maar deze twee mannen—Logan en Ben—verschillen zo veel van elkaar. Ze zijn net twee verschillende soorten mensen. Ik denk aan de gevoelens die ik heb voor Ben, en ik merk dat ik die nog steeds heb. En de gevoelens zijn echt: hij heeft iets, iets zachtaardigs, iets kwetsbaars, wat ik leuk aan hem vind. Wanneer ik aan zijn grote, lijdende ogen kijk, voel ik iets waar ik me tot aangetrokken voel.

Maar als ik naar Logan kijk, voel ik me tot hem aangetrokken op een totaal andere manier. Logan is groot en sterk en stil. Hij is nobel, een man van actie, en kan duidelijk voor zichzelf zorgen. Hij is een beetje mysterieus, en ik wil meer over hem weten.

Ik vind bepaalde dingen aan Ben heel leuk, en bepaalde, hele andere dingen aan Logan. Het lijkt erop dat mijn gevoelens voor hen beide naast elkaar kunnen bestaan. Misschien omdat ze zo verschillend zijn en ik daardoor niet het gevoel heb dat ze concurrentie van elkaar zijn.

Terwijl we doorlopen, de sneeuwstorm in, verdwaal ik in deze gedachten. Ik vergeet hierdoor de pijn, de honger, de kou.

De straten versmallen weer wanneer we door een wijk lopen die ik ooit kende als Little Italy. Ik herinner me dat ik hier wel eens kwam met papa. Dat gingen we Italiaans eten in één van de kleine, drukke restaurants die vol zaten met toeristen. Nu is er niks meer van over. Alle restaurants zijn verwoest. Er is niks dan afval. Leegte.

We sjokken voort, en het lopen wordt moeilijker doordat de sneeuw nu tot aan onze knieën reikt. Ik tel de stappen nu en hoop dat we er snel zullen zijn. We bereiken een andere brede straat. Op het bord staat “Delancey.” Ik kijk naar links en verwacht de Williamsburg Bridge te zien.

Maar die is er niet meer.

De enorme brug is gesloopt. Duidelijk verwoest tijdens de gevechten. De metalen ingang van de brug is verbogen en lijkt nu op een of andere modern kunstwerk. All dat werk, het ontwerp, als die mankracht—allemaal verwoest. En waarschijnlijk in een fractie van een seconde. en voor wat? Voor niks.

Vol afschuw kijk ik weg.

We gaan verder richting het centrum, voorbij Delancey. Na noog een aantal straten bereiken we de hoofdader Canal Street, en ik durf bijna niet naar de Manhattan Bridge te kijken. Toch kijk ik. Had ik het maar niet gedaan. Net als de Williamsburg, is deze brug ook verwoest. Er is niks van over behalve verbogen stukken metaal en er is nu een gapende opening over de rivier.

We lopen verder. Mijn handen en voeten zij zo erg bevroren dat ik me afvraag of ik verschijnselen van bevriezing begin te tonen. We passeren wat voorheen Chinatown was, met de hogere gebouwen en smalle straatjes die nu allemaal weg zijn. Net als elke andere wijk is het nu slechts een verlaten stapel puin.

Bowery gaat naar rechts, naar Park Row. Ik snak naar adem terwijl we nog een paar straten verder lopen en eindelijk bij een grote kruising aankomen. Ik stop en staat van verbazing.

Rechts van mij ligt het gebouw dat ooit City Hall was en nu slechts een hoop puin is. Het is verschrikkelijk. Dit prachtige gebouw was ooit zo groots en is nu slechts een herinnering.

Ik durf me bijna niet om te draaien naar de Brooklyn Bridge achter me—dat prachtige kunstwerk waar ik tijdens warme zomerdagen met Bree overheen liep. Ik bid dat de brug er nog is. Dat er ten minste nog één mooi bouwwerk over is. Ik doe mijn ogen dicht en draai me langzaam om.

Tot mijn schrik zie ik dat ook deze brug is verwoest. Er is niks van over. Op de plaats waar de burg ooit stond, steken nu alleen nog enorme stukken metaal uit de rivier.

Ik ben nog meer ontsteld wanneer ik in het midden van de rivier de overblijfselen van een enorm militair vliegtuig zie liggen. Het vliegtuig ligt half onder water met alleen de staart die uit het water steekt. Het lijkt erop dat het vliegtuig een duikvlucht de rivier in heeft gemaakt. Het is schokkend om te zien hoe zo’n groot vliegtuig uit de rivier steekt. Alsof een kind zijn speelgoed in een bad heeft gegooid en het er nooit meer uit heeft gehaald.

Het is nu donker, schemerig, en ik kan niet verder. De wind en de sneeuw nemen ook toe. De sneeuw is nu tot boven mijn knieën, en het voelt alsof ik langzaam wordt opgeslokt. Ik weet dat de haven nu niet ver meer is, maar het is te pijnlijk om nog een stap te zetten.

Ik leg mijn hand op de schouder van Logan. Hij kijkt me verrast aan.

“Mijn been,” zeg ik met mijn tanden op elkaar. “Ik kan niet meer lopen.”

“Leg je arm over mijn schouder,” zegt hij.

Hij doet zijn arm om me heen en houdt me stevig vast om me overeind te houden.

We lopen nu samen en de pijn wordt minder. Ik schaam me, zelfbewust: ik wil nooit afhankelijk zijn van een jongen. Of van wie dan ook. Maar nu heb ik het echt nodig.

We gaan linksaf, onder de structuur door die ooit naar de brug leidde, en daarna rechtsaf naar wat ooit Pearl Street was. Het is angstwekkend. Na deze hele tocht zijn we beland in de wijk waar ik opgroeide. Het is zo vreemd om hier weer terug te zijn. De dag dat ik vertrok, zwoor ik dat ik hier nooit terug zou komen. Nooit. Ik wist zeker dat Manhattan zou worden verwoest en had niet verwacht dat ik het ooit nog terug zou zien.

Om hier weer rond te lopen door de smalle geplaveide straatjes in deze oude, historische wijk, waar het ooit wemelde van de toeristen, is misschien wel het meest pijnvolle. Zo veel herinneringen en zoveel plekjes waar ik en Bree altijd speelden. En herinneringen van toen ik hier met mama en papa tijd doorbracht. Toen ze nog gelukkig met elkaar waren.

Ons appartement was ik het winkelgebied, boven de winkels in een klein historisch gebouw. Ik vond het verschrikkelijk om hier op te groeien. Al die vervelende zaterdagavonden waarop het nachtleven maar nooit tot een einde leek te komen. Als mensen tot vijf uur ’s ochtend stonden te roken en te praten onder het raam van mijn slaapkamer. Nu zou ik alles over hebben voor dat lawaai en die activiteiten. Ik heb er alles voor over om weer over straat te lopen naar een cafeetje om ontbijt te bestellen. Ik voel een scherpe honger nu ik er aan denk.