Za darmo

Onder de Mooren

Tekst
0
Recenzje
iOSAndroidWindows Phone
Gdzie wysłać link do aplikacji?
Nie zamykaj tego okna, dopóki nie wprowadzisz kodu na urządzeniu mobilnym
Ponów próbęLink został wysłany

Na prośbę właściciela praw autorskich ta książka nie jest dostępna do pobrania jako plik.

Można ją jednak przeczytać w naszych aplikacjach mobilnych (nawet bez połączenia z internetem) oraz online w witrynie LitRes.

Oznacz jako przeczytane
Czcionka:Mniejsze АаWiększe Aa

XV.
VERRADEN. – REDDE ZICH WIE KAN!

»Het gepeupel komt het huis bestormen,” had Aroesi's bediende gezegd. »Zij eischen de uitlevering der Christenen!”

Op deze woorden waren de kapitein en de luitenant, als door een electrischen schok bewogen, opgesprongen.

Achter Aroesi's bediende vertoonde zich in de opening der deur het bleeke gelaat van Selam en het door toorn hoogrood gekleurde gelaat van Dries.

– Spreek! zeide de luitenant tegen den knaap, wat is er aan de hand?

– Een groote hoop volks schoolt bijeen, zeide de knaap. Er is een heilige onder hen, die hen ophitst. Hij zegt, dat gij zijn broeder hebt gedood en eene menigte mannen van de Beni-Hassen, en dat ge spionnen zijt, die het land komen bespieden om het te veroveren en alle Mahomedanen te dooden.

– O, ik heb het wel gedacht, zeide Dries; 't is die fielt van een heilige, die het volk opruit; had ik hem vanmorgen maar een kogel door den kop gejaagd!

– 't Is duidelijk, zeide de luitenant. 't Is die paardendief, die zich voor heilige heeft uitgegeven. De schoft heeft ons herkend en hitst het volk tegen ons op. Er is niet veel noodig om de Mahomedanen tegen de Christenen aan te voeren. Wat nu te doen?

– Parbleu! riep de kapitein, laten wij een uitval doen. Met ons vieren slaan we er ons gemaklijk door. Ik kan beschikken over twaalf schoten en mijn ponjaard, en gij eveneens.

– Verduiveld, zeide Dries, dat lijkt mij. Ik heb, wel is waar, slechts zes schoten en mijn mes, maar ik geloof dat het voldoende zal zijn om ten minste dien fielt van een heilige neer te leggen.

– Onmogelijk, zeide de luitenant, wij kunnen niet door die massa volks komen in die nauwe straten. Bovendien zijn wij hier niet genoeg bekend om den kortsten weg naar buiten te vinden.

– Neen, zeide Aroesi, dat plan is onuitvoerbaar; de luitenant heeft gelijk. Bovendien zal binnen een kwartier half Fez op de been zijn. Luistert slechts!

Een vreeslijk rumoer drong tot onze vrienden door, waaronder men de kreten kon onderscheiden van: »Dood aan de Nazareners!” – »Levert ze uit, die vervloekte spionnen!” En een donderend gebons op de kleine deur was een bewijs, dat het ernst was.

– Volgt mij, zeide Aroesi. We zullen door den tuin ontvluchten; slechts eenige straten scheiden mijn tuin van den Paarlstroom, die de stad doorsnijdt, zooals ge weet. Eenmaal daar zijnde, zal het u met eenige voorzichtigheid wel gelukken uwe legerplaats te bereiken.

– Vooruit dan! zeide de luitenant; maar luistert even. Voor het geval wij van elkaar mochten geraken, wat zeer wel mogelijk en misschien veiliger is, komen wij bij elkaar in den omtrek van onze legerplaats aan den oever van den Paarlstroom. Die er het eerst aankomt, brengt de dieren en de bagage in veiligheid, en wacht in de eene of andere schuilplaats daar in den omtrek de overigen af. Want misschien is deze gewaande heilige ook bekend met onze legerplaats, en in dat geval zal hij niet nalaten, als hij de vogels hier gevlogen vindt, met zijne bende daarheen te gaan. Voor het overige…

De woorden van den luitenant werden eensklaps onhoorbaar. Een geweldig rumoer deed zich hooren; het scheen, dat men poogde de deur met bijlslagen te verbrijzelen.

– Haast u, riep Aroesi, de deur is wel sterk, maar tegen bijlslagen niet bestand.

Juist hoorde men, als om Aroesi's woorden te bevestigen, een geweldigen slag, en een woest triumfgeschrei deed hooren, dat het doel bereikt en de deur bezweken was.

– Voort! riep de luitenant, een ieder zorge voor zich en God voor allen!

In een oogenblik was men het huis uit en de binnenplaats op. Aroesi ontsloot snel de poort en men was in den tuin.

De luitenant was de laatste en juist wilde hij de poort ingaan en deze achter zich sluiten, toen de woeste troep, in huis doorgedrongen en hoorende waarheen men vluchtte, hen achtervolgde.

Het was te laat voor Frank om door den tuin te ontsnappen, dat begreep hij dadelijk, en terwijl de vluchtelingen hem nog achter zich waanden, wierp hij met een krachtigen ruk de poort in het slot, waardoor de bende reeds dacht in den tuin te komen.

Met de revolver in de hand wierp hij zich te midden van het gepeupel, dat grootendeels met dolken gewapend was, om het huis weder te bereiken en zich ergens in eene der kamers te barricadeeren, en wist werkelijk zijn doel te bereiken, nadat hij er een had neergeschoten.

In de eerste kamer, waar hij binnentrad, wierp hij de sofa in den doorgang; en zoo vervolgens door een reeks van kamers snellende en overal hinderpalen in den weg werpende, gelukte het hem den troep een eind vooruit te komen en van dat oogenblik maakte hij gebruik om zich bliksemsnel van zijne Moorsche kleeding te ontdoen, die hem thans als vermomming niet meer dienstig was en hem slechts in zijne bewegingen belemmerde. Daaronder droeg bij het klein tenue van officier.

Nauwlijks was hij daarmede klaar, of hij hoorde zijne vervolgers naderen. Hij zag een gang en aan het einde daarvan eene trap. Ha, riep Frank, die voert zeker naar het dakterras! en snel vloog hij de trappen op.

Deze trap bracht hem inderdaad op het dakterras, dat alle Moorsche huizen bezitten. Het was een groot plat, omgeven met een muur van ruim een meter hoog, waarin overal vensters of schietgaten waren aangebracht.

De luitenant keek voorzichtig over de borstwering en vergat een oogenblik bijna, dat hij vervolgd werd, om te genieten van het verrassende gezicht, dat deze massa daken hem opleverden, die hij overal rondom zich zag. Het eene laag, het andere hoog, kleinen en grooten, en allen bevolkt met vrouwen, want de dakterrassen zijn het eigendom van den harem, waar de vrouwen der Mooren en Arabieren zich amuseeren. Overal was leven en beweging, vrouwen van allerlei ouderdom en kleur vermaakten zich als kinderen met hare dartele spelen. De meesten droegen een lang afhangend kleed, een soort van kaftan van allerlei kleuren en een gekleurden zijden doek om het hoofd gebonden, waaronder bij de meesten een paar buitengewoon lange haarvlechten te voorschijn kwamen. De kaftan was om het midden gesloten door eene hemelsblauwe of vuurroode ceintuur. Bovendien droegen zij nog een vest of jakje zonder mouwen, dat openhing. Uit de wijde mouwen van den kaftan staken de fraai gevormde armen en handen met de door middel van hennep gekleurde nagels. Onder het korte gewaad kwam de wijde broek uit; de naakte voeten, met kostbare ringen om de enkels, waren in gele pantoffels gestoken.

Dit alles zag de luitenant, en het was waarlijk geen wonder, dat hij den toestand, waarin hij was, geheel vergat. Doch hij werd al spoedig door een groot geraas op de trap uit zijne beschouwingen gewekt. Snel wendde hij zich om, juist nog bijtijds om den dolksteek van den Arabier te ontgaan, die stil achter hem geslopen was. Het was de gewaande heilige.

– Ha, ellendige sluipmoordenaar! riep de luitenant uit, op hem toespringende; ditmaal zult ge mij niet ontgaan! en terwijl zijne linkerhand den kerel de keel dichtkneep, zocht hij met de rechter zijn ponjaard.

– Sterf, vervloekte Christen! Wraak voor mijn broeder! gilde de kerel en deed een stoot naar den luitenant.

Doch op hetzelfde oogenblik dat zijn dolk den luitenant de wang schramde, stiet deze den heilige den dolk in de borst.

De kerel stortte brullende achterover, terwijl hem het bloed uit de wond vloeide.

Dit alles was sneller geschied dan het kan beschreven worden, en de luitenant had nauwlijks zijnen vijand nedergestooten, of hij hoorde de overigen van den troep naderen.

Toen kreeg Frank op eens een goeden inval. Hij greep zijn verslagen vijand bij de beenen, en hem tot aan de opening voortslepende, wierp hij hem met inspanning van alle krachten naar beneden op de opklimmende aanvallers.

Een onbeschrijflijk rumoer volgde, want het zware lichaam op den voorste neerkomende, deed dezen naar beneden tuimelen en op den volgende vallen. En de geheele troep gespuis, dat zich op de trap verdrong om naar boven te komen, stortte onder een stroom van verwenschingen en vervloekingen naar beneden.

Het gedruisch van het gevecht had intusschen de bewoners der naburige terrassen opmerkzaam gemaakt op hetgeen er gebeurde, en toen de luitenant over den muur keek om te zien hoe hij het best kon wegkomen, ontmoette zijn blik honderden schoone oogen, die op hem waren gericht.

De uitwerking zijner verschijning deed hem, ondanks het benarde van zijnen toestand, in lachen uitbarsten, want de talrijke dames, na hem eenige oogenblikken verbaasd te hebben aangestaard, vlogen eensklaps hals over kop weg en verdwenen van de terrassen.

Intusschen begreep de luitenant dat hij moest zien weg te komen, want zijne vijanden, voor eenige oogenblikken opgehouden, zouden spoedig het lijk hebben weggeruimd om verwoeder dan ooit op hem aan te vallen.

Na eenige oogenblikken te hebben rondgezien, was zijn besluit weldra genomen, en vlug sprong hij op den muur die het terras omgaf, vanwaar hij met een goed berekenden sprong het naastgelegen terras bereikte. Zoo, van het eene terras op het andere springend, zette hij zijne vlucht over de daken voort, toen hij tot zijne groote teleurstelling voor eene breede straat kwam, welker overzijde hij onmogelijk kon bereiken. Hij blikte rond en wist niet wat te beginnen – de sprong was te groot. Vooruit kon hij dus niet, teruggaan en eene andere gelegenheid opzoeken, was evenmin mogelijk, daar zijne vervolgers boven waren gekomen en besloten schenen hem te vervolgen.

In dezen nood bemerkte de luitenant een verbazend hoogen palmboom, die, op ruim een meter afstand verwijderd van de plaats waar hij stond, zich met den top een aanmerklijk eind boven het terras verhief en in den grooten tuin stond van het huis op welks dak hij zich bevond.

– Ha, riep hij verheugd, 't is mijn goed gesternte dat mij dezen weg heeft uitgevoerd, en met een flinken sprong bereikte hij den boom en klom snel naar beneden.

 

Hij bevond zich in een grooten tuin. Aan weerszijden liep een lange laan van oranje- en citroenboomen. Een van deze lanen liep hij in, zorgende de richting te volgen waarin Aroesi had gezegd, dat de Paarlstroom liep.

Ongemerkt snelde hij voort en stuitte aan het einde der laan op een hoogen muur. Hij heesch zich daartegen op aan de takken der boomen en keek over den muur. Een andere tuin liep dwars achter dezen. Hij liet zich behoedzaam afzakken, liep dezen tuin weder door en na vervolgens zijne vlucht op die manier te hebben voortgezet, bevond hij zich plotseling aan het eind van een uitgestrekten tuin, waar hij dacht een muur te vinden aan den oever van den Paarlstroom.

De vermoeide luitenant verborg zich hier in een dicht boschje om een weinig uit te rusten en te overleggen, hoe hij verder zou handelen.

Aan de overzijde van den stroom lag het nieuwe Fez. Er waren slechts twee middelen om zijne vlucht voort te zetten, namelijk den stroom over te zwemmen en zich daar een weg naar eene der poorten te zoeken, of het bijna onmogelijke en veel gevaarlijker plan om ongemerkt het huis door te komen, wat hem den overtocht over de rivier zou besparen. Voor beide wegen echter had hij de duisternis noodig, daar het onmogelijk was zich in zijne kleeding van Christen in Fez te vertoonen. Wijslijk besloot hij dus den avond af te wachten, en intusschen te overleggen welke uitweg hem het best toescheen. Hij zette zich in het dichtst van het boschje neder, en daar er geen teeken van leven in den tuin te bespeuren was, stak hij eene sigaar aan en bleef wachten.

Hoe was het intusschen met de overigen van het gezelschap gegaan?

Toen men in den tuin was gekomen, snelde een ieder naar een punt van den muur om er over te klimmen. Selam en Dries waren er in een oogenblik over. De kapitein, die aan een anderen hoek over den muur was geklommen, kwam daardoor in een anderen tuin terecht dan die, waar Dries en Selam waren. Wat Aroesi betreft, zich plotseling alleen ziende, begreep hij, dat het 't best was voor zichzelf te zorgen, en door zijne bekendheid met de naburige gebouwen was hij binnen korten tijd, na een paar muren te zijn overgeklommen, in eene naburige straat. Hij begreep echter zeer juist, dat naar huis te gaan gelijkstond met den dood te gemoet te snellen, en daar hij tevens inzag dat de stad Fez voortaan geen veilige woonplaats meer voor hem was, besloot hij zich naar het kamp bij zijne vrienden aan den oever van den Paarlstroom te begeven. Onopgemerkt wist hij de stad te verlaten en volgde toen behoedzaam den oever.

Dries en Selam, die in elkanders gezelschap bleven, wisten, dank zij Selams bekendheid met Fez, na gedurende een half uur over muren geklommen en door tuinen gedwaald te hebben, den oever van den Paarlstroom te bereiken. Toevallig waren zij een groot eind van den rechten weg afgedwaald, en kwamen zij dicht bij de wallen der stad uit. Die buitenwijk was als uitgestorven; geen levende ziel zag men in de straten en deze omstandigheid redde hen. Zonder aarzelen wierpen zij zich in den stroom en zonder gedruisch voortzwemmende, waren zij na een minuut of tien zwemmens buiten de stad. Toen snelden zij, zonder opgemerkt te zijn zoo spoedig hunne vermoeide ledematen het toelieten naar de legerplaats, in de hoop tijdig genoeg aan te komen om de rij- en lastdieren en de bagage te redden.

Was het hun betreklijk gemaklijk gevallen om te ontsnappen, niet alzoo den kapitein. Nadat deze toch in den tuin was doorgedrongen en een paar muren overgeklommen, zag hij zich opeens, na een zeer hoogen muur met behulp van de daarbij staande boomen te zijn overgekomen, te midden van een gezelschap vrouwen, die, evenals de luitenant zulks op de daken had gezien, zich in dien tuin vermaakten met allerlei vroolijke spelen. De plotselinge verschijning van een man in den tuin van de harem deed onder de dames een grooten angst ontstaan en gillende vloden zij naar huis.

Eer de kapitein van zijne verbazing was bekomen, trad er van achter een boschje citroenboomen een Moor te voorschijn, die met den dolk in de hand op hem toesnelde. Aanstonds haalde de kapitein zijne revolver voor den dag, maar de woedende Moor deed een schel gefluit hooren, in een oogwenk verschenen drie bedienden, eveneens met dolken gewapend.

– Ha, ha! zeide de kapitein, het begint meenens te worden. Komaan schurken, uit den weg! en hij snelde naar den muur.

Doch de Mooren sprongen hem snel achterna en de kapitein had nog slechts den tijd om zich om te wenden, en zich met den rug tegen den muur plaatsende, maakte hij zich gereed tot verdediging.

De drie bedienden schenen er echter niet veel zin in te hebben om een kogel in den kop te ontvangen, althans zij bleven op een eerbiedigen afstand; maar de Moor, die klaarblijklijk de huisheer was, drong verwoed op den kapitein in.

– Het schijnt, dat gij met alle geweld een kogel wilt hebben, zeide de kapitein. Welnu, ziedaar! en hij schoot twee zijner loopen af.

De Moor liet den dolk vallen en stortte voorover.

Toen stoven de verschrikte bedienden gillend en schreeuwend uiteen, en de kapitein maakte van deze gelegenheid gebruik om snel over den muur te klimmen.

Maar het alarm achter hem bracht ook de naburige huizen in beweging, en weldra zag men overal hoofden verschijnen, die naar de oorzaak van al dat leven uitkeken.

– Mordieu! zeide de kapitein, ik geloof dat ik in een waar wespennest zit. Hoe er uit te komen? En hij klauterde weder over een tuinmuur.

Hij was er echter spoediger uit dan hij had gedacht, want nauwlijks had hij zich laten afglijden, of hij zag dat hij zich in eene straat bevond.

– Oef! zeide hij, ik ben ten minste uit die vervloekte tuinen. Zien we nu goedschiks naar eene der poorten te komen.

Maar terwijl hij zich gereedmaakte om de straat in te gaan, sprongen twee Mooren over den muur en schoten op hem toe. Men kon zien, dat zij zich in allerijl hadden gewapend, want de een was met het lange geweer, dat alle Arabieren en Mooren dragen, de andere met eene turksche kromsabel gewapend.

De kapitein weinig lust gevoelende om zich nog langer op te houden, en bovendien bevreesd om zich nog meer volk op den hals te halen door het rumoer van een gevecht, vloog de straat in. Door zijne vijanden achtervolgd, liep hij snel voort en was hun weldra een heel eind voor. Hij liep eene smalle straat rechts in, toen nog een links en weder links, ten einde zijne vervolgers op een dwaalspoor te brengen. Toen hij omkeek, zag hij ze niet meer.

Hij was thans in een overdekt gedeelte van eene straat gekomen en bleef een oogenblik staan.

– Zie, zeide hij, 't is hier zoo donker als de nacht en ondanks dat alles zouden mijne vijanden mij van verre zien door dat vervloekte lichtgekleurde kostuum. Kon ik er mij maar van ontdoen!

Zoo sprekende trad hij in eene nis in den muur en ontdeed zich snel van zijne kleeding, onder welke hij evenals de luitenant zijne eenvoudige uniform droeg.

– Ziezoo, dat lucht! zeide hij, en hij wilde weder uit de nis treden, toen hij naderende stemmen vernam; hij trok zich snel terug en hield den adem in.

Een oogenblik daarna gingen de twee Mooren hem strijkelings voorbij.

– Komaan, zeide de kapitein, mijn gelukzon is nog niet ondergegaan. Had ik dat vervloekte kostuum nog aangehad, dan hadden zij me stellig gezien.

Behoedzaam keek hij rond en luisterde. Niets deed zich hooren; gerustgesteld kwam hij te voorschijn en ging de straat in die hij was afgekomen.

Op goed geluk liep hij voort, een aantal straatjes door, toen hij eindelijk niet verder kon; de straat liep dood en hij was genoodzaakt weder terug te gaan.

– Wat vervloekte stad is dit, bromde de kapitein; 't is eene aaneenschakeling van doolhoven. Men wordt er gek van. Hoe kom ik er ooit uit. En hij sloeg, wederom op goed geluk, een dier straatjes in.

Toen hij aan het eind kwam, hoorde hij stemmen en voor hij den tijd had zich te verbergen, kwamen twee mannen den hoek om.

De kapitein en die twee mannen bleven als versteend staan, zich aldus op eens weder tegenover elkaar ziende. Het waren de twee Mooren van daar straks, die hem ondanks zijne Europeesche kleeding herkenden. Het waren twee bloedverwanten van den Moor, dien hij had neergeschoten en den kapitein dadelijk waren achterna gesneld.

Van het oogenblik van verbazing maakte de kapitein gebruik om snel zijne revolver op hen aan te leggen.

De Franschman was woedend aldus door die kerels vervolgd te worden.

– Uit den weg, honden! schreeuwde hij, zoo ge niet wilt dat ik u dood!

In antwoord daarop spande de eene Moor den haan van zijn geweer en hief het op, doch vóór hij tijd had om te schieten lag hij, door de volle lading van des kapiteins revolver doodelijk getroffen, op den grond badende in zijn bloed.

Toen greep de kapitein zijne tweede revolver om ook den ander neer te schieten; doch deze, dien de schrik om het hart was geslagen, koos ijlings de vlucht, de straat door zijn geschreeuw in opschudding brengende.

Zonder zich een oogenblik te bedenken zette de kapitein het op een loopen en liep voort als een waanzinnige, zonder ergens op te letten. Daar hij zijn Moorsch hoofddeksel had weggeworpen, was hij blootshoofds. Bovendien was door het klimmen zijne uniform op verscheidene plaatsen gescheurd; kortom, niemand zou in dien haveloozen, met bloed en stof bedekten man een kapitein van het Fransche leger hebben herkend.

Maar na een grooten afstand aldus te hebben afgelegd, bleef de kapitein eensklaps als van den donder getroffen staan op het hooren van eene lieflijke stem, die in de Fransche taal eene bekende opera-aria zong.

Die stem kwam vanuit een kleinen tuin, aan den voet van welks muren de kapitein zich bevond.

– Sacré Dieu! riep de kapitein riep uit, eene Fransche, eene landgenoote in Fez en hij bleef eenige oogenblikken staan luisteren.

Zijn besluit was snel genomen. In een oogwenk was hij boven op den muur en sprong in den tuin neer. Maar de muur was hooger aan de tuin dan aan de straatzijde, dat wil zeggen, de bodem van den tuin lag lager dan de straat. In zijn doodsangst was de kapitein op den muur gekomen zonder dat hij zelf wist hoe, en zonder de hoogte te meten sprong hij driftig naar beneden en sloeg met het hoofd tegen een boomstam aan, zóó hevig, dat hij bewegingloos bleef liggen, terwijl het bloed hem uit eene wond aan het hoofd vloeide.