Za darmo

Baas Gansendonck

Tekst
0
Recenzje
iOSAndroidWindows Phone
Gdzie wysłać link do aplikacji?
Nie zamykaj tego okna, dopóki nie wprowadzisz kodu na urządzeniu mobilnym
Ponów próbęLink został wysłany

Na prośbę właściciela praw autorskich ta książka nie jest dostępna do pobrania jako plik.

Można ją jednak przeczytać w naszych aplikacjach mobilnych (nawet bez połączenia z internetem) oraz online w witrynie LitRes.

Oznacz jako przeczytane
Czcionka:Mniejsze АаWiększe Aa

VII. In den laten namiddag stond Karel tusschen hooggewassen scharhout met den rug tegen eenen berkestam leunende…

Hoogmoed is de bron van alle kwaad.


In den laten namiddag stond Karel tusschen hooggewassen scharhout met den rug tegen eenen berkestam leunende.

Daar, voor hem, aan de andere zijde der gracht, lag de jachthof van mijnheer van Bruinkasteel.

Reeds lang bevond zich de jongeling op deze eenzame plaats; hij wist zelf niet hoe en waarom hij er gekomen was. Terwijl hij met ijselijke droomen in het hoofd onachtzaam door de velden dwaalde, had zijn hart hem herwaarts gevoerd, om hem nog bitterder gal te doen drinken. Daar stond hij nu als een gevoelloos beeld met de oogen op de woning des barons gevestigd, en slechts van tijd tot tijd het leven verradend door eene krampachtige siddering des lichaams. Zijne ziel lag op de pijnbank: met zijne gefolterde verbeelding drong hij door den muur, waarachter Lisa zich bevinden moest; hij zag haar aan de zijde des barons zitten, hij hoorde liefdesverklaringen en verleidende vleierijen, hij verraste wulpsche lonken en zag, hoe Baas Gansendonck geweld deed om de kuischheid zijner dochter te onderdrukken, en dan.... dan wist de zwakke Lisa niet wat te doen, – zij liet den baron haar de hand aangrijpen, haar bezien met den besmettenden oogslag der laffe minnejankerij!

Arme Karel! zoo stak hij in zijn eigen hart talrijke wonden, en dwong zijne overspannen verbeelding wreedelijk daarin te woelen en hem den droesem uit den smartkelk te doen smaken.

Na lang in zulke nare droomen gedwaald en geleden te hebben, verviel hij in eene soort van slaap des geestes; zijne zenuwen ontspanden; op zijn gelaat bleef alleen de rustige uitdrukking der afgematheid; het hoofd zonk hem op de borst; hij blikte met halfgesloten oogen ter aarde. Eensklaps drong de klank van eenige verre snarentonen in zijn oor en, met deze, de bijna onvatbare galmen eener mannenstem.

Hoe weinig duidelijk dit gezang ook was, het werkte geweldig op des jongelings gemoed. In al zijne leden bevend en met wraakzucht op het aangezicht, sprong hij recht, als hadde een slang hem gebeten. Uit zijn oog straalde een gloeiende blik; zijne tanden waren bloot; de vingeren kraakten hem in de woelende vuisten.... Hij kende dat hatelijk gezang, dat ook dien morgen aan de ooren van Lisa als eene stem der helle van wulpsche begeerten had gesproken. Zij brandden nog verterend op zijn hart, de besmettende woorden, die uit Lisa's mond den verleider hadden tegengeklonken.

In zijne wanhoop brak de jongeling de eiken twijgen aan stukken en morde met akelig keelgeluid....

De tonen van het gezang verhieven zich en werden helderder: het woord je vous aime! klom, tot in den eikenkant verstaanbaar, uit den gorgel des barons en was met zooveel vuur, met zulk innig gevoel uitgegalmd, dat het niet anders kon of het moest rechtstreeks tot Lisa gesproken zijn.

Gansch buiten zich zelven, onbewust van hetgene hij ging doen, liep Karel door de gracht, beklom den anderen boord en verdween tusschen het dichtgegroeid loof van een hazelaren boschken, dat zich langs een breed pad uitstrekte. Zich immer verbergend, kroop hij als een wild dier door het gebladerte voort, totdat hij bij een duister loofgewerf naderde. Hier waren twee beukenhagen op weinig afstand van elkander geplant geweest, en men had door groote zorg hunne takken tot een groeiend gewelf te zamen overgebogen. Ofschoon de laatste stralen der zonne nog op de eene zijde van dezen loofgang vielen en de doorschijnende bladeren, als lichtstippen, tintelend op het diepere groen deden uitlossen, was het er echter zeer donker in.

De jongeling sloop er dwars door en naderde het huis en de zaal, waar de baron met zijne gasten zich bevond.

Op drie of vier stappen van een venster dezer zaal groeide een blok syringeboomen, wier bloemen gewis in de lente de gansche woning met hunnen zoeten geur moesten vervullen. – Te midden van het duister syringeloof stond Karel op, en zag uit deze schuilplaats rechtstreeks en vrij in de zaal.

Ach, hoe klopte hem het hart, hoe bonsde het bloed hem naar het hoofd! Hij kon alles bespeuren, alles hooren; – want de wijn en de vroolijkheid hadden daar in de zaal de stemmen helder gemaakt.

Het scheen, dat men Lisa tegen haren dank tot iets dwingen wilde. De baron trok haar met beleefd geweld bij de hand naar de piano; haar vader duwde haar met minder omzichtigheid voort en riep halfvergramd:

"Lisa, Lisa, gij zult mij nog uit mijn vel doen springen met uwe eigenzinnigheid! Wat gij dezen morgen gedaan hebt, kunt gij nog doen. Die heeren verzoeken u zoo vriendelijk, dat liedeken nog eens te zingen, en gij zijt onbeleefd genoeg om te weigeren? Gij moet uwe stem niet wegsteken, meisken; zij mag gehoord worden."

De baron drong opnieuw aan; de Baas gebood met gramschap. Lisa gehoorzaamde en begon, onder begeleiding der piano, met den baron te zingen van:

"Ah, pitié! mon trouble est extrême!

"Dites: je vous aime,

"Je vous aime!"

Het syringeloof bewoog sidderend, als hadde een windslag het getroffen....

Baas Gansendonck was bijna verdwaald van hoogmoed; zijn aangezicht blonk en zag rood van zelftevredenheid; hij wreef zich onophoudend de handen en sprak zoo vrij, zoo stout en zooveel, dat een onbekende hem ongetwijfeld voor den eigenaar van den Hof zou hebben aangezien. Bij de piano staande, wiegelde hij het hoofd en trappelde met zijne zware voeten de maat verkeerd op den geboenden vloer, bij poozen tot zijne dochter zeggende:

"Harder! gauwer! Zóó is het goed! Bravo!"

Dat Adolf en zijn makker, ja Victor zelfs met hem den spot dreven, dit gevoelde hij niet; hij zag integendeel hun schertsend lachen aan voor een bewijs van goedkeuring en van vriendschap.

Nauwelijks was het gezang ten einde, of Adolf, die voor de piano zat, liet zijne vingeren eene wijl over het snarentuig loopen en begon dan eene wals, zoo springend en zoo wegvoerend van maat en toon, dat de Baas bij het aanhooren zich tot dansen voelde aangespoord en werkelijk zich op de teenen verhief, als ginge hij rond de zaal huppelen.

"Dansen! dansen!" riep hij, "dit kan onze Lisa, dat men ze wegstelen zou, als zij den voet maar verroert! Kom, Lisa, laat eens zien wat gij in uw pensionaat geleerd heb!"

Het meisje, dat reeds met droefheid zich tot den zang gedwongen had gezien, wilde zich van de piano verwijderen om ditmaal het gebod haars vaders te ontvluchten; maar hij bracht haar terug naar het midden der zaal en deed een aanmoedigend teeken tot den baron.

Deze, vol lichtzinnige vroolijkheid, sprong toe, sloeg zijne armen om de lenden der maagd en rukte haar vijf of zes malen tegen haren dank voort.

Uit het syringeloof klom een dof gebriesch, akelig en pijnlijk als de laatste zucht van een stervenden leeuw. Daarbinnen was men te zeer bezig om die stem der smart aandacht te leenen.

Daar Lisa volstrekt weigerde te dansen en zich onwillig sleepen liet, moest mijnheer van Bruinkasteel het insgelijks opgeven. Hij verontschuldigde zich met hoofsche woorden bij het beschaamde meisje, en scheen noch door hare zichtbare droefheid, noch door hare weigering getroffen. De dartele jonker vermaakte zich; waarschijnlijk zag hij in Lisa Gansendonck niets anders dan een bevallig en onnoozel meisje, dat hem diende om zijnen tijd aangenaam te slijten. Hadde een inniger gevoel hem tot haar getogen, dan voorzeker zou de koelheid der maagd hem nu verstoord of bedroefd hebben. Met zwierige buiging bood hij zijnen arm aan Lisa, die hem nu niet weigeren durfde, en riep tot de anderen:

"Komt aan, wij gaan eene avondwandeling in den tuin doen, totdat de lichten hier ontstoken zijn! Neemt het niet kwalijk, vrienden, dat ik de cavalier van juffrouw Lisa zij."

Allen stapten de arduinen trap af en wendden zich naar het loofrijkste gedeelte des tuins. Vele paden boden zich voor hen aan. De baron leidde Lisa nevens een perk van dahlia-bloemen: Adolf en zijn makker sloegen welhaast eenen anderen weg in. Met verbaasdheid en met zekeren angst zag de maagd, dat haar vader zich insgelijks van haar verwijderde; zij wierp eenen biddenden blik op hem en wilde den baron verlaten; maar Baas Gansendonck gebood met geveinsden toorn, dat zij haren leider volgen zou, en liep welhaast lachend tot Adolf, alsof hij iets wonderschoons gedaan had. Lisa beefde; haar maagdelijk geweten riep luid, dat zij misdeed met zoo alleen, arm aan arm, met den baron door de eenzame dreven te wandelen; maar hij zeide haar toch niets onbetamelijks; en ginder, ten einde der dreef, zou zij immers haren vader weder ontmoeten. – Zou het niet eene grove onbeleefdheid zijn, den baron te laten staan en van hem weg te loopen gelijk eene boerinne?

In deze gedachten volgde zij den jonker lijdzaam en hem slechts enkele verstrooide gezegden tot antwoord schenkende.

Eene wijl tijds daarna verdwenen allen in de kronkelpaden des tuins, tusschen de lommerrijke boschkens.

De ongelukkige Karel had de koorts in het hoofd en leed onzeglijke martelpijnen. Reeds twintigmaal had de gloeiende wraakzucht, die in zijnen boezem brandde, hem aangedreven om uit het syringeloof te springen en den verleider te verpletteren; maar dan ontstond telkens het beeld zijner oude moeder biddend voor zijn oog, en hij, over- en wedergerukt tusschen de aanhitsende wraakzucht en het waarschuwend gevoel der kinderlijke liefde, huilde in zijn binnenste van pijn en wanhoop. Met zulke razernij stond hij tusschen het syringeloof te hijgen, dat de gloeiende adem zijne opgespannen neusgaten zengde.

Eensklaps herklonk weder op eenige stappen van hem de streelende stem des barons. Hij zag Lisa met stil en droef gelaat aan zijnen arm voortstappen; beiden wandelden in het pad, dat hen bij het syringenbosch en verder onder den duisteren loofgang leiden moest.

 

Op een paar stappen voorbij de plaats, van waar Karel, met ingehouden adem en in angstige afwachting, hunne minste bewegingen afspiedde, bemerkte Lisa eerst het bladergewelf, dat haar zijnen donkeren ingang aanbood. Zij smeekte den baron, dat hij met haar terug naar haren vader zou keeren; en toen deze haren arm vaster hield en, met hare vrees spottend, haar aanspoorde om onder het gewelf door te gaan, begon zij als een riet te beven en verbleekte van benauwdheid. De jonker scheen op hare ontsteltenis geene acht te slaan, of meende misschien, dat het eene geveinsde vervaardheid was. Hoe het zij, hij wilde haar met schertsend geweld naar den loovergang rukken en gelukte er eenigszins in.

"Vader! vader!" galmde Lisa met eenen snijdenden angstschreeuw.

Even ras ontsprong eene andere, nog veel akeliger schreeuw hare borst....

Maar vooraleer zij een enkel woord kon uiten, vielen twee machtige handen op de schouders des barons en wierpen hem met eenen enkelen ruk drie of vier stappen verder in het zand.

Woedend richtte de baron zich op, trok eene steunlat van eene dahlia-plant weg en kwam er mede naar Karel geloopen, die met den lach der verdwaaldheid en der wraakzucht op het gelaat hem verwachtte. Het gelukte den baron den jongeling zoodanig op het hoofd te treffen, dat het bloed hem langs de wangen sprong; – maar dit was het sein eener razende worsteling. Karel greep zijnen vijand in de lenden, hief hem in de hoogte en smeet hem als een steen tegen den grond. Niettemin, de baron sprong weder recht en bood den sterkeren jongeling zoolang tegenstand, totdat deze hem, op het pad uitgestrekt, onder zijne knie neergedrukt hield en hem met zijne zware vuisten hoofd en aangezicht deerlijk kneusde en ten bloede sloeg.

Lisa was een oogenblik kermende blijven staan, totdat het eerste bloed haar oog had getroffen; dan had zij huilend de vlucht genomen en was een eind verder op het gras zonder gevoel neergestort.

Haar hulpgeschreeuw had evenwel de andere wandelende gasten en zelfs de dienstboden getroffen en met schrik vervuld. Allen kwamen nu ook langs verschillende paden toegeloopen en rukten den jongeling van het lichaam des barons weg.

Adolf gebood den knecht, dat zij den brouwer vastgrijpen zouden; zij waren wel met vijf of zes aan zijn lijf en hielden hem bij de armen, terwijl hij als verdwaald en lachend zag, hoe hij zijnen vijand bejegend had.

Baas Gansendonck was tot zijne dochter geloopen en trok zich van wanhoop de haren uit het hoofd, in de schrikkelijke meening dat zijn kind vermoord was.

Adolf en zijn makker hielpen mijnheer van Bruinkasteel te been. De baron was fel gekneusd op aangezicht en lichaam. Evenwel ontvlamde zijne gramschap hevig, en vond hij nog kracht, toen hij den brouwer zag staan.

"Schelm!" riep hij, "ik zou u door mijne knechts totterdood toe kunnen doen geeselen; maar het schavot zal mij wreken over eenen sluipmoordenaar. Men sluite hem in den kelder; en gij, Steven, loop en haal de gendarmes!"

De knechts, om het bevel huns meesters te volbrengen, wilden den jongeling voortsleuren; maar hij, dan eerst merkende wat men met hem voorhad, rukte zijne armen los, wierp dengene, die voor hem stond, achterover in het syringeloof, liep onvolgbaar door het water en verdween uit aller gezicht achter den hoek van een mastbosch.

VIII. Des anderen daags 's morgens zat Lisa in eene nevenkamer van de St.-Sebastiaan, achter de neteldoeksche schermen van een venster…

Stille waters hebben diepe gronden.


Des anderen daags 's morgens zat Lisa in eene nevenkamer van de St.-Sebastiaan, achter de neteldoeksche schermen van een venster. De uiterste bleekheid haars aangezichts en de roodheid harer oogen getuigden, dat zij uitgeput was van weenen.

Hoezeer Lisa ook door smart scheen afgemat, verried haar gelaat evenwel eene onrustige spanning des gemoeds en bewoog zich stuiptrekkend, onder den indruk van geheime aandoeningen. Men zou gezegd hebben, dat diepe schrik, eene angstige afwachting haar het hart beklemde; want bij poozen legde zij bevend het oog achter de schermen der ruiten en staarde met zichtbare benauwdheid op de straat, totdat eenig voorbijganger hare woning scheen te aanschouwen. Ofschoon men haar van buiten niet kon zien, trok zij het hoofd terug; de schaamte kleurde hare wangen met hevig rood; zij sloeg de oogen nederwaarts, als ontvluchtte zij de beschuldigende blikken der lieden, en bleef dus eene lange wijl in de grootste stilte zitten, om daarna weder met aangejaagde nieuwsgierigheid en met angst op de straat te zien.

Wat mocht zij dan verwachten? Zij wist het zelve niet; maar haar geweten knaagde als een worm aan haar hart: het beeld van Karel zweefde voor haar gezicht en riep luid, dat zij de schuld was van al de martelpijnen, die zijn liefderijk gemoed hadden gefolterd; zij hoorde in hare verschrikte verbeelding, wat de dorpelingen van haar zeiden, en besefte nu eerst ten volle, dat haar goede naam verloren was, en Karel zelf met recht haar zou verstooten. Daarom deden de blikken der voorbijgangers haar beven en blozen; want zij zag op hun gelaat, dat zij over het voorval van gisteren spraken, en dat spot, misprijzen en gramschap hunne woorden vergezelden. Ja, zij had eenige boeren de dreigende vuisten naar de afspanning zien uitsteken, als hadden zij plechtiglijk gezworen wraak te nemen over de schande, hun dorp door de Gansendoncks aangedaan.

Terwijl Lisa in de nevenkamer den bitteren kelk der schaamte en der wroeging met langzame teugen dronk, zat Kobe even stil en eenzaam in de herberg bij den haard.

Hij hield zijne pijp in de hand, doch rookte niet; diepe overwegingen, droeve gedachten schenen hem te hebben weggerukt. Eene gansch andere dan de gewone uitdrukking stond op zijn gelaat; er was iets bitters op te lezen, iets verwijtends, iets trotsch zelfs. Zijne lippen verroerden zich, alsof hij hadde gesproken, en zijne oogen blonken bij poozen met het vuur der gramschap.

Eensklaps meende hij de stem van Baas Gansendonck te vernemen; een lach van medelijden betrok zijnen mond, doch even spoedig verdween dit teeken der aandoening, en er bleef op zijn aangezicht niets meer merkbaar dan bitterheid en verdriet.

Naarmate de Baas de achterdeur der afspanning naderde, hoorde de knecht hoe hij bulderend en scheldend uitvoer tegen personen, die hem moesten gehoond hebben; maar Kobe kon nog niet verstaan, tegen wien of tegen wat de Baas in het harnas was gejaagd. Het scheen hem in alle geval zeer onverschillig te zijn, want hij verroerde zich niet en bleef wachtend onder den schouwmantel zitten.

Dáár kwam de Baas plotseling in de herberg gevallen, stampend met de voeten gelijk een dolle, en slaande met zijne gaffel tegen de stoelen, als hadden deze hem ook al misdaan.

"Dit gaat te verre, ja, zeker te verre!" riep hij. "Een man als ik! Wat, zij zullen mij op de straat met vuisten dreigen, mij naroepen, mij uitjouwen, mij uitmaken voor eenen schelm, voor eenen ezel! Denk eens, Kobe, moeten zij niet van den duivel bezeten zijn? De lompe boeren uit de smidse loopen mij na en roepen: schandaal! schandaal! Hadde ik het niet gelaten om mijne handen aan dat gespuis niet vuil te maken, mij dunkt, ik hadde er drie of vier met mijne gaffel den kop ingeslagen. Maar Sus zal het voor al die schobbejakken te gelijk betalen! Ik zal hem leeren Baas Gansendonck met slijk werpen. Wij zullen eens zien hoe het zal vergaan. Al moest ik de helft van mijn goed verliezen, hij zal het schrikkelijk bekoopen. De gendarmes zullen er tusschenkomen, en als er nog iemand maar een leelijk gezicht tegen mij durft trekken, ik zal het halve dorp voor het Tribunaal doen verschijnen! Ik heb er geld genoeg toe; en mijnheer van Bruinkasteel, die een vriend van den procureur des konings is, zal hen wel voor eenige maanden op het droge krijgen. Dan zullen ze staan zien; dan zullen ze weten, met wien ze te doen hebben, die onbeschofte lompaards. Er moest een einde aan komen; en vermits zij mij zoo onbeschaamd hebben getergd, zal ik ook onbarmhartig zijn en hun doen gevoelen, wat Baas Gansendonck vermag. Neen, het is gedaan, geene genade meer!"

Ongetwijfeld zou de woedende Baas nog lang op dien toon geraasd en gescholden hebben, zoo de adem hem daartoe niet hadde ontbroken. Hijgend liet hij zich op eenen stoel nedervallen en zag met grammoedige verwondering den knecht aan, die met de grootste onverschilligheid in het vuur blikte, alsof hij niets hadde gehoord: droefheid alleen kon men op zijn gelaat bespeuren.

"Wat zit gij daar weder te suffen gelijk iemand, die geen drie kan tellen? Het luie leven bederft u, Kobe; ik weet niet, maar gij wordt zoo laf en zoo vadsig als een zwijn. Dat bevalt mij niet: ik wil hebben, dat mijn knecht vinnig zij en zoo koel niet blijve, als ik kwaad ben."

Kobe zag zijnen meester met eenen pijnlijken blik van medelijden aan.

"Ah, gij hebt weer pijn in den buik!" riep de Baas. "Dit begint mij niet weinig te vervelen; of meent gij, dat de St.-Sebastiaan een gasthuis is? Ik wil niet, dat gij pijn in den buik hebt. Dan moet gij maar wat minder eten, begeerlijke slokop dat gij zijt! Sa, gaat gij spreken of niet?"

"Ik zou gaarne genoeg spreken," antwoordde Kobe, "als ik niet wist, dat gij bij het eerste woord mij den mond zult sluiten, om volgens uwe gewoonte uit te vallen en de lange litanie te zingen."

"Wat toon neemt gij? Zeg maar rechtuit, dat ik een babbelaar ben. Houd u niet in, Kobe; zij zitten Baas Gansendonck toch altemaal op het lijf. Waarom zoudt gij ook al geene steenen werpen naar dengene, die u te eten geeft?"

"Ziet gij wel?" sprak Kobe met droeven lach. "Ik heb zes woorden gewaagd, en gij zit al schrijlings op uw paard! Ik zal mij wel wachten van u een scheldwoord te zeggen; doch beken met mij, Baas, dat het al eene rappe spinnekop zou zijn, die voor uwen mond eene web zou weven...."

"Ik ben meester; ik mag zoolang alleen spreken als ik wil."

"Inderdaad, Baas; laat mij dan zwijgen, al moest ik er in verstikken."

"Zwijgen? Neen, ik wil niet; gij zult spreken: ik ben nieuwsgierig om te weten, wat goeds er uit zulken domkop komen kan."

"Stille waterkens hebben diepe gronden, Baas."

"Nu, laat hooren; maar spreek niet te lang. En vergeet bovenal niet, dat ik mijnen knecht niet betaal om door hem geleerd te worden."

"Er is een spreekwoord, Baas, dat zegt: de wijze man gaat bij den zot te raden en vindt er de waarheid."

"Welnu, zeg op dan wat de zot den wijzen man te raden heeft. Als gij zoo redelijk wilt blijven spreken, zal ik u wel een beetje aanhooren."

De knecht wendde zich met den stoel naar zijnen meester en sprak in eene gansch stoute en vrije houding:

"Baas, er gebeuren hier sedert twee maanden dingen, die zelfs een domme knecht niet kan aanzien, zonder dat het bloed hem van ongeduld aan het koken ga."

"Ik geloof het wel, maar het zal niet lang duren, Kobe; de gendarmes worden niet betaald om vliegen te vangen."

"Wat mij betreft, Baas, ik ben een luierik, ik beken het, maar mijn hart is evenwel nog goed. Ik zou al veel doen om ons braaf Liesken van een ongeluk te redden, indien ik er de macht toe had; en ik vergeet ook niet, Baas, dat gij, tusschen al uwe opvliegendheid, toch goed voor mij zijt."

"Het is waar, Kobe," zeide de Baas getroffen. "Ik hoor met vermaakt, dat gij mij dankbaar zijt; maar waar wilt gij toch met dien ernst naartoe?"

"Doe mij den wagen vóór de paarden niet spannen, Baas; ik zal gauw genoeg aan het pijnlijk koordeken trekken."

"Maak het kort, of ik loop ten huize uit; gij zoudt mij doen versmachten met uw talmen!"

"Welaan, luister dan slechts een oogenblik. Lisa was sedert lang ten huwelijk beloofd aan Karel, die een goede jongen is, al heeft hij eene onvoorzichtigheid begaan...."

"Goede jongen?" schreeuwde de Baas. "Hoe? gij heet hem goede jongen, dengene, die als een moordenaar mijnheer van Bruinkasteel op zijnen eigen Hof aanviel en te pletteren sloeg?"

"Het beste paard struikelt al eens."

"Ah, dit noemt gij struikelen? Hij is een goede jongen? Dit woord zal u slecht bekomen. Uw wittebrood is op: nog heden zult gij van hier vertrekken."

"Mijn pak is reeds gemaakt, Baas," antwoordde Kobe met koelheid, "maar vooraleer ik van hier ga, zult gij hooren wat mij op het hart ligt. Gij zult het hooren, al moest ik u naloopen in het veld, op de straat of op uwe kamer. Het is mijn plicht en de eenige dank, dien ik u bewijzen kan. Dat gij mij doorzenden wilt, verwondert mij niet: wie de waarheid zegt, wordt nergens geherbergd."

Baas Gansendonck trappelde van ongeduld met de voeten, doch zeide niets meer; de ernstige en onverschrokken toon zijns knechts verbaasde en beheerschte hem.

 

"Onze Lisa," ging Kobe voort, "zou met Karel gelukkig geweest zijn; maar gij, Baas, gij hebt den vos bij uwe ganzen gebracht, eenen lichtzinnigen jonker in uw huis gelokt, hem aangespoord om de ooren van uw kind vol ijdelen klap te blazen, haar te spreken van geveinsde liefde en haar dingen voor te zingen, die strijden tegen alle eerbaarheid...."

"Dit is niet waar!" morde de Baas.

"Gij hebt gewild, dat hij in het Fransch tot uwe dochter sprake. Kondt gij dan weten wat hij zeide, daar gij geen woord Fransch verstaat?"

"En gij, lomperik, verstaat gij het wel, dat gij er zoo stout over oordeelen durft?"

"Ik versta er genoeg van, Baas, om te hebben kunnen begrijpen, dat de duivel der wulpschheid en der spotternij in het spel was. Wat is het gevolg uwer onvoorzichtigheid geweest? Wil ik het u zeggen? De eer uwer dochter is geschonden, zoo niet metterdaad, dan toch genoegzaam in de gedachte der lieden, om nimmer in hare volle zuiverheid te kunnen worden hersteld; Karel, de eenige man, die haar oprecht beminde en haar gelukkig maken kon, verkwijnt en teert uit van wanhoop, zijne moeder ligt te bed van verdriet over het lijden van haar eenig kind; gij, Baas, gij wordt gehaat en misprezen door iedereen. Men zegt, dat gij de schuld zult zijn van Karels dood, van uwer dochter schande, van uw eigen ongeluk...."

"Ja, als men den hond gaarne dood zou zien, dan roept men, dat hij razend is; maar zij hebben er niets mede te stellen!" schreeuwde de Baas in gramschap. "Het raakt hun niet; ik doe wat ik wil! En gij, onbeschaamde, gij zult ook weten, waarom gij uwen neus tusschen dingen steekt, die u niet aangaan."

"Het is mij gansch hetzelfde, hoe mijne woorden u bevallen, Baas," antwoordde Kobe, "het zijn toch de laatste, die ik in de St.-Sebastiaan spreken zal."

Het moest zijn, dat Baas Gansendonck, ondanks zijne bedreigingen, oneindig veel van zijnen knecht hield en hem niet gaarne zou hebben zien vertrekken; want telkens dat deze met volle koelheid aankondigde, dat hij voornemens was zijnen dienst te verlaten, viel de gramschap van den Baas neder en leende hij, als met toegevendheid, het oor om den knecht te laten spreken. – Kobe hernam:

"Wat kan er nu van komen? Zou men met het spreekwoord hier moeten zeggen: zoolang gaat de kruik te water, dat zij barst? Neen, de ingeborene kuischheid uwer dochter zal u behoeden voor grootere schande; – maar de baron zal het gezelschap van Lisa moede worden en een ander tijdverdrijf zoeken. Lisa zal blijven zitten en gevlucht worden door al wie het recht meent; de lieden zullen u bespotten en zich verblijden in uwe schaamte...."

"Maar, Kobe, wie kan zich voegen naar elks genoegen? Die aan de straat bouwt, heeft vele berispers. Ik begrijp uwe dwaasheid niet. Of weet gij niet wat er ophanden is? De baron zal met Lisa trouwen. Daar valt niet aan te twijfelen; het is immers zichtbaar genoeg? En dan zullen al de vuiltongen uit het dorp, en gij er bij, staan staroogen gelijk een hoop uilen in de zon. Ja, als ik daar niet zeker van was, zou er al iets op te zeggen vallen; maar dan zou men er zich nog niet mede te bemoeien hebben. Ik ben meester in mijn huis!"

"Zoo! de baron gaat trouwen met Lisa? Dan is alles wel, en gij moogt een schoon pluimken op uwen hoed steken, Baas; maar meenen en missen beginnen met dezelfde letter. Mag ik u eens iets vragen, Baas?"

"Welnu?"

"Heeft de baron u van dit huwelijk gesproken?"

"Dat is niet noodig."

"Ah! Hebt gij hem misschien over zijne inzichten ondervraagd?"

"Dat is ook niet noodig."

"Heeft de baron dan met Lisa er van gesproken?"

"Wat kinderachtigheid is dit nu Kobe? Hij zal zeker Lisa's toestemming vragen, zonder dat hij wete of ik, die alleen meester ben, het huwelijk wil toestaan? Dat gaat zóó niet!"

"Neen? Maar de baron heeft den spot met u en uwe dochter gedreven, toen de dokter hem op het kerkhof in tegenwoordigheid van wel tien menschen vroeg, of hij waarlijk met Lisa trouwen wilde."

"Wat zegt gij daar? Mijnheer van Bruinkasteel heeft den spot met mij gedreven?"

"Hij heeft aan den dokter gevraagd, of hij meende, dat een baron als hij met de dochter uit eene boerenafspanning trouwen kon; en, toen men hem zeide, dat gij zelf reeds den notaris over de huwelijksvoorwaarden geraadpleegd hebt, riep hij luidop: de dochter is een braaf meisken; maar de vader is een verwaande gek, die reeds lang te Gheel zitten moest."

Dit laatste gezegde deed den Baas van gramschap opspringen, alsof iemand hem onvoorziens op den voet hadde getrapt.

"Wat durft gij zeggen?" schreeuwde hij dreigend, "ik zou te Gheel moeten zitten? Wat gaat u over, of zijt gij gansch van uw verstand, onbeschofte? Het is wel waar: een dolle hond bijt ook zijnen eigen meester."

"Ik herhaal u wat tien menschen beweren te hebben gehoord. Wilt gij het niet gelooven, Baas, het staat u vrij; wat helpen...."

"Ja, zeg het maar: wat helpen kaars en bril, als de uil niet zien wil! Ik weet niet hoe het mogelijk is, dat ik u niet bij de schouders vat en ter deure uitwerp."

"Wat helpt het licht voor hem, die de oogen toenijpt?" ging Kobe voort. "De baron heeft nog in andere omstandigheden met uwe hoop gelachen...."

"Neen, neen, wat gij zeggen wilt, is niet waar; het kan niet waar zijn. Gij geeft geloof aan de lastertaal van nijdige lieden, die barsten van venijn, omdat ik meer geld heb dan zij, en omdat zij wel voorzien, dat Lisa mevrouw zal worden tot spijt van allen, die het haar misgunnen."

"Als de blinde droomt, dat hij ziet, dan ziet hij wat hij gaarne ziet," zuchtte Kobe. "Is er geene zalf aan uwe wonde te strijken, dan kan ik het ook niet verhelpen, en ik zeg met het spreekwoord: ieder kookt het gelijk hij het eten wil: doe uwe goesting en trouw morgen."

"Uitvindsels van vuile nijdigaards, anders niet!"

"De dokter benijdt u niet, Baas; hij is een koel en voorzichtig man, die misschien alleen in het gansche dorp nog uw vriend gebleven is. Hij zelf spoorde mij aan om het gevaar, met of tegen uwen dank, u onder de oogen te brengen."

"Maar de dokter is bedrogen, Kobe; men heeft hem valsche dingen wijsgemaakt. Het kan niet anders zijn, zeg ik u. Dit zou al schoon zijn, dat de baron met Lisa niet zou trouwen!"

"Ongelegde eieren zijn onzekere kiekens, Baas."

"Ik ben er zoo zeker van als van mijn vaders naam."

"Gij zit nog niet in den zadel, en gij rijdt al te paard. Ik zeg u, Baas, dat de baron u bespot, u uitlacht, u uitmaakt voor eenen dwaas; ik zeg u, dat gij blind zijt, dat ik u en Lisa beklaag, en dat ik morgen vroeg van hier wegga, om het droevig einde van het treurspel niet te zien. En zoo gij uwe ooren wilt openzetten, Baas, zal ik voor mijn vaarwel u eenen raad geven, eenen gouden raad."

"Voor uw vaarwel? Dit zullen wij zien! Laat hooren, dien kostelijken raad."

"Zie Baas, wie gaarne gelooft, is gauw bedrogen. Ware ik in uwe plaats, ik zou heden nog willen weten wat er van is; ik zou naar den jachthof gaan en met stoutheid aan mijnheer van Bruinkasteel vragen, hoe hij het met Lisa meent. Schoone woorden en komplimenten in den wind zouden mij niet verleiden; mijne rede zou ik telkenmaal sluiten met de vraag: trouwt gij, of trouwt gij niet? En ik zou hem dwingen met opene kaart te spelen, en mij eens en voor altijd een duidelijk en beslissend antwoord te geven. Indien hij weigert, gelijk het waarschijnlijk is, dan zou ik beletten, dat hij Lisa ooit het woord toesture; ik zou spoedig het hek aan den ouden stijl hangen, mij bij Karel verontschuldigen, hem terugroepen en zijn huwelijk met Lisa verhaasten. – Dit is het eenige middel, dat overblijft om groot kwaad en schande te verhoeden."

"Welaan, zoo mijnheer van Bruinkasteel mij zelf niet spoedig genoeg van zijn huwelijk komt spreken, zal ik stout genoeg zijn om hem er over te ondervragen; – maar het heeft geene haast."

"Geene haast, Baas? Van de hand tot den mond, valt de pap op den grond. Heden moet gij weten wat de baron in de mouw draagt."

Inne książki tego autora