Бесплатно

De economische toestand der vrouw

Текст
0
Отзывы
iOSAndroidWindows Phone
Куда отправить ссылку на приложение?
Не закрывайте это окно, пока не введёте код в мобильном устройстве
ПовторитьСсылка отправлена

По требованию правообладателя эта книга недоступна для скачивания в виде файла.

Однако вы можете читать её в наших мобильных приложениях (даже без подключения к сети интернет) и онлайн на сайте ЛитРес.

Отметить прочитанной
Шрифт:Меньше АаБольше Аа

Dit sluit geen coöperatie in. Onder coöperatie verstaan wij gewoonlijk de vereeniging van gezinnen met het doel hunne veronderstelde functiën beter te kunnen vervullen. Deze zaak faalt in den regel omdat het beginsel niet deugt. Koken en reinigen zijn geen functiën van het gezin. Wij bezitten geen familie-mond, geen familie-maag en geen familie-gezicht dat gewasschen moet worden. Individuen moeten gevoed en gewasschen worden van hun geboorte tot hun dood, geheel afgezien van hun familie-verhoudingen. De wees, de ongehuwde man, de kinderlooze weduwnaar, hebben even veel behoefte aan deze voedende en reinigende zaken als eenig patriarchale vader. Eten is een individueele functie. Koken is een maatschappelijke functie. Geen van beide is in het minst een functie van het gezin. Dat wij het in de vroegere beschavingsperioden geschikter vonden tehuis te koken, bewijst niets meer dan hetzelfde feit dat wij het vroeger ook geschikter vonden tehuis te spinnen en te weven, onze zeep en kaarsen te bereiden, onze boter te maken, ons vee te slachten, ons brood te bakken en ons goed te wasschen.

Met de ontwikkeling der maatschappij gaat een specialiseering, van hare functiën gepaard; en de reden dat deze groote ras-functie, het koken, in zijn natuurlijken groei zoo lang werd tegengehouden, ligt hoofdzakelijk aan de economische afhankelijkheid der vrouwen, die daardoor aan den menschelijken vooruitgang niet deelnamen. Zoodra de vrouwen economisch vrij zijn, zullen zij de achterlijk gebleven functiën opheffen en verruimen, zoowel om hunne plichten als vrouwen en moeders beter te kunnen volbrengen, als om de gezondheid en het geluk van het menschenras te bevorderen.

Hiervoor wordt geen coöperatie vereischt, maar wel de hulp van geoefende beroepslieden en zulk een regeling onzer levenswijze, waardoor wij in staat worden gesteld er van te profiteeren. Wanneer een groot aantal lieden denzelfden kleermaker of bakker of kruidenier begunstigen, dan coöpereeren zij nog niet. Evenmin zouden zij coöpereeren indien zij denzelfden kok begunstigen. De verandering moet van de zijde van den kok komen en niet van het gezin. Zij moet door natuurlijke functioneele ontwikkeling in de maatschappij gebracht worden en zij is reeds in aantocht. De vrouw, inziende dat haar plicht als voedster en reinigster een maatschappelijke en geen sexueele plicht is, moet de eischen van den toestand onder de oogen zien en zich zelf voorbereiden er aan tegemoet te komen. Honderd jaar geleden kon dit niet gedaan worden. Nu wordt het gedaan, omdat de tijd er rijp voor is.

Indien er tegenwoordig in een of ander groote stad een geriefelijk en goed ingerichte woning met afzonderlijke vertrekken geopend werd voor vrouwen die een gezin hebben en een beroep uitoefenen, zou zij op eens gevuld worden. De kamers moesten zonder keukens zijn; maar er moest een keuken bij het huis behooren van waar de maaltijden naar verkiezing aan de gezinnen in hun eigen kamers of in een gemeenschappelijke eetkamer werden opgedischt. Het zoude een huis moeten zijn dat schoon gehouden werd door flinke bedienden, die niet door de gezinnen afzonderlijk gehuurd, maar door den leider der inrichting aangesteld werden, en een overdekte tuin, kinderkamer en Kindergarten onder goed geoefende kinderjuffrouwen en onderwijzers zou een doelmatige verzorging der kinderen moeten verzekeren. Met den dag neemt de behoefte aan zulke instellingen toe en weldra moet hieraan tegemoet gekomen worden, niet door een kosthuis, of een inrichting waar alleen huisvesting verleend wordt, of een hotel, een restaurant of het een of ander maaksel van eenige van deze instellingen te zamen; maar door eene instelling waarin voortdurend voorzien wordt in de behoeften van individuen en van afzonderlijke gezinnen, die de voordeelen van het gemeenschappelijk samenleven willen genieten. Dit moet op een bedrijfs-basis rusten, om een deugdelijk bedrijfs-succes te hebben en het zal dit hebben omdat het in een toenemende sociale behoefte voorziet.

Alleen in New-York City zijn honderd duizenden vrouwen die loontrekkend zijn en die tevens een gezin hebben, en het getal wordt steeds grooter. Dit is niet alleen waar voor de armen en ongeletterden, maar nog veel meer voor de vrouwen die een ambt of beroep uitoefenen, voor de wetenschappelijke, artistieke en literaire vrouwen. Onze onderwijzeressen, die een talrijke klasse vormen, zijn niet allen zonder bloedverwanten. De behoeften van een menschenziel worden niet voldaan in een kosthuis. Deze vrouwen hebben behoefte aan een tehuis, maar zij begeeren daarom niet den vervelenden aanhang van rudimentaire werkzaamheden die verondersteld worden bij een tehuis te behooren. De moeilijkheden waarmede zulke vrouwen te kampen hebben zijn niet langer noodzakelijk. Het private leven van een eigen huis kan even goed in een gebouw, als hierboven beschreven, gehandhaafd worden, als in een of ander deel van een blok woningen, een of andere kamer, verdieping of gedeelte er van, onder de tegenwoordige levenswijze. Het voedsel zou beter zijn en minder kosten; en dit zal ook met andere werkzaamheden en benoodigdheden het geval zijn.

In de voorsteden zou dit doel veel beter uitgevoerd kunnen worden door een groep van aangrenzende woningen, elk huisje afzonderlijk met een eigen erf, maar allen zonder keuken en door een overdekten weg verbonden met het eet-huis. Geen gedétailleerd plan van den juisten vorm, hoe ten slotte de inrichting het beste en pleizierigste zal zijn, kan thans gegeven worden; doch de maatschappij verlangt met steeds grooter aandrang dat de werkzaamheden die in huis verricht worden, aan bekwamer handen worden toevertrouwd.

Elk huis zal veel gemakkelijker schoon gehouden kunnen worden, wanneer de twee voornaamste oorzaken van het vuil worden, vettigheid en asch, er uit verwijderd zijn.

Natuurlijk kunnen de maaltijden, zoolang men dat wenscht, te huis worden opgedischt; doch zoodra de menschen gewend raken aan zuivere, reine woningen, waar geen stoom-werkzaamheden worden uitgevoerd, zullen zij het langzamerhand verkieselijker vinden naar hun voedsel te gaan, dan het voedsel bij hen te doen brengen. Het is volmaakt natuurlijk dat iemand naar zijn voedsel gaat. Achterna beschouwd, is het slechts een gradueel verschil; huist men in één kamer, waar ook gekookt wordt, dan heeft men het eten vlak bij; in de groote huizen gaat men om te eten naar de eetkamer; nog een beetje verder en men gaat niet naar de eetkamer in zijn eigen, maar in een aangrenzend huis. Gezinnen zouden gezamenlijk kunnen gaan eten, even als zij te zamen kunnen gaan baden of te zamen kunnen luisteren naar muziek; doch mocht het gebeuren dat verschillende individuën op verschillende uren wenschten te eten, dan zou hieraan te gemoet gekomen kunnen worden, zonder dat het comfort van anderen of hun eigen, daarbij behoefde opgeofferd te worden. Iedere huisvrouw weet hoe moeilijk het is de leden van het gezin altijd te zamen aan de maaltijden te krijgen. Waarom moet dat ook? Hier komt het gevoel voor den dag en men beweert dat familie-liefde, familie-éénheid, het ware huiselijk leven, afhankelijk is van het te zamen zijn bij de maaltijden. Een familie-éénheid te zamen gehouden door een tafellaken, is van bedenkelijke waarde.

Onze domme wijze van huishouden omvat verscheiden beroepen. Een goede keukenmeid behoeft niet noodzakelijk een goede huishoudster te zijn, of een goede huishoudster iemand die nauwkeurig en voorzichtig reinigt, of iemand die goed reinigt, een die verstandig inkoopt. Onder de vrije ontwikkeling van deze verschillende vakken zou een vrouw haar positie kunnen kiezen, zich er voor bekwamen en een zeer gewaardeerde beambte worden in het door haar zelf gekozen vak. En toch kon zij daarbij in eigen huis blijven wonen, dat wil zeggen, dat zij in haar huis leeft zooals een man in het zijne, met zekere uren van den dag aan het werk, de andere tehuis te besteden.

Verdeeling van het huishoudelijk werk zou den dienst vereischen van een geringer aantal vrouwen gedurende minder uren daags dan thans het geval is. Waar nu twintig vrouwen in twintig gezinnen den geheelen dag werken en hun verschillende plichten zeer onvoldoende vervullen, zou hetzelfde werk door handen van specialiteiten in minder tijd en door een geringer aantal personen kunnen geschieden; en daardoor zouden de anderen vrij worden om werk te doen waarvoor zij beter geschikt zijn en waarmede zij de voortbrengende kracht in de wereld vergrooten. Met de pogingen voor dit doel te coöpereeren, werd wel getracht het bestaande werk van vrouwen te verminderen, maar de behoefte aan andere bezigheden werd daarbij niet erkend en daarin ligt juist een der oorzaken van het herhaaldelijk schipbreuk lijden dezer proefnemingen.

Het schijnt bijna onnoodig te zeggen dat vrouwen als economische voortbrengsters, natuurlijk de beroepen zullen kiezen, die met het moederschap vereenigbaar zijn en verscheiden beroepen zijn met het moederschap veel meer in harmonie dan de huishoudelijke werkzaamheden. Moederschap is geen toevallige gebeurtenis in het verschiet, maar een algemeene plicht van gezonde vrouwen. Indien vrouwen beroepen kozen onvereenigbaar met het moederschap, dan zou de natuur, door haar onveranderlijk proces, hen heel kalm uitroeien. De moeders die hardnekkig volhielden acrobaten, paardrijdsters of matrozen te worden, zouden waarschijnlijk geen krachtig en talrijk kroost voortbrengen. Deden zij dat wel, dan zou dat eenvoudig bewijzen dat zulk werk haar niet hinderde. Er behoeft geen vrees te bestaan dat wij uitgeroeid zullen worden, doordat de vrouwen verkeerde beroepen zouden kiezen, wanneer zij vrij zijn in haar keuze. Vele vrouwen zouden voortgaan hetzelfde werk te kiezen wat zij nu doen, maar het op de nieuwe en betere wijze uitvoeren. Zelfs schoonmaken, goed begrepen en uitgevoerd, is een nuttig en achtenswaardig beroep. Het is vermakelijk dat eertijds dit minst geliefde werk zoo onschuldig voor een natuurlijke plicht der vrouw gehouden werd. De vrouw, de liefelijke en schoone, de beminde echtgenoote en vereerde moeder werd onder algemeene goedkeuring gehouden voor de aangewezen persoon om kamers en vaatwerk te reinigen. Haar had men toch in de laatste plaats moeten aanwijzen voor werk dat als min en verachtelijk staat aangeschreven. Zij mocht haar dagen slijten te midden van vettigheid, asch, stof, vuil linnen en roetvuil ijzerwerk. Wanneer wij de huishoudelijke functiën socialiseeren, dan zullen deze werkzaamheden wel uit de handen van de vrouw naar die van den man verhuizen. De stad schoon te maken is het werk der mannen. En zelfs in onze huizen wordt de schoonmaker van beroep hoe langer hoe meer een man.

 

De organisatie der huishoudelijke werkzaamheden zal de reinigingsprocessen vereenvoudigen en centraliseeren, door toepassing van vele mechanische uitvindingen en door de aanwending van wetenschappelijke kennis. Onze huizen zullen reiner zijn dan ooit te voren. Er zal minder werk te doen zijn en beter middelen om het uit te voeren. De dagelijksche bezigheden van een goed ingericht huis konden gemakkelijk gedaan worden door elk individu in eigen kamer, of door iemand die zulk werk wenscht te doen; en het werk dat niet zoo dikwijls voorkomt kon door een deskundige geschieden, die het eene huis na het andere schoonmaakt met de vlugge bekwaamheid van oefening en ondervinding. Onze woning zou dan niet langer een werkplaats en een museum zijn, maar zou meer de persoonlijke eigenaardigheden van den bewoner uitdrukken, – de plaats van rust en vrede, van liefde en afzondering, – dan het in zijn tegenwoordigen toestand van achtergebleven industrieele ontwikkeling kan zijn. En de vrouw zal dan haar werkzaamheden met veel beter resultaten kunnen vervullen, dan zij nu met haar voortdurende moeilijkheden, haar stipte toewijding, haar aandoenlijke onwetendheid en machteloosheid doet.

XII

Als zelfbewuste schepselen, die gemakkelijk in de dwaling verkeeren de gewaarwording voor het feit te houden, in wier bewustzijn de gewaarwording inderdaad het feit is, – er wordt een dieper doordenken vereischt om de gewaarwording uit het feit af te leiden, – zijn wij er niet erg om te berispen dat wij zooveel gewicht aan gevoel en aandoening hechten. Misschien zullen wij in het licht der koude redeneering toestemmen dat het huis niet de geschikte plaats is voor zooveel werk en dat de echtgenoote en moeder niet de aangewezen persoon is om het te verrichten. Deze verstandige meening verandert evenwel op geenerlei wijze ons gevoel over dit onderwerp. Dit gevoel, diep ingeworteld en overprikkeld, bedekt met een dikke laag het geheele veld van huiselijk leven. Niet wat wij er van denken (want wij hebben er nooit veel over na gedacht), maar wat wij er van voelen, stelt in dezen de som van onze meeningen vast. Vele zijn ware, rechtmatige, gewettigde gevoelens. Sommige zijn domme ongerijmdheden, niets anders dan reliquien uit lang vervlogen tijden, waarvan wij ons langzaam zullen ontdoen, zoodra wij wijzer worden.

Men denke bijvoorbeeld eens na over het reeds lang bestaand geloof aan het “vrij zijn in eigen huis”. Er ligt voor velen iets terugstootends in het denkbeeld dat het voedsel gekookt zou worden buitenshuis, zelfs wanneer het in huis wordt opgedischt; meer nog in het idee dat het gezin uitgaat om te eten en nog meer dat de individuen afzonderlijk uitgaan om te eten. De bijzondere smaak van verschillende personen door het “koken te huis” ontwikkeld, kon wel eens de eigen bruine kleurschakeering van de ham, het naar eigen smaak gekruid vischschoteltje, het eigen biscuittrommeltje moeten ontbeeren.

Dit bezwaar moet eerlijk in aanmerking genomen worden en gedeeltelijk worden toegestemd. Een menu, hoe ruim ook uitgedacht door beroeps-koks, zal toch nooit dat vrij spel aan persoonlijke eigenaardigheden bieden als de menu’s, bereid door de talrijke op zich zelf staande koks die ons nu bedienen. Er zal dan een veel grooter keus in bestanddeelen zijn, maar de bereidingswijze en bediening zullen niet zooveel verschil opleveren. Het verschil zal gelijk staan met dat, wanneer ieder man zijn eigen jas maakte of door zijn eigen vrouwelijke bedienden liet maken en wanneer hij zijn keuze deed uit een aantal in voorraad gemaakte jassen of er een bij een beroeps-kleermaker bestelde.

In een geregelden, als beroep uitgeoefenden, voedingsdienst zou een goede algemeene regelmaat heerschen, en voor bepaalde gelegenheden zou het werk van specialiteiten dienst kunnen doen. Wij hebben dit reeds lang kunnen opmerken bij de aanhoudende toename van beroepsmatig bereid voedsel, van de goedkoope eetgelegenheden tot de deftige restaurants, van de gewone scheepsbeschuit tot de fijne wafel. Doch ook wanneer men het “tehuis koken” eens zijn beroepsmatig bereide toevoegsels ontneemt, zou het heel veel minder worden. Wij bedenken niet hoe ver wij reeds in die richting gegaan zijn en hoe snel wij verder gaan.

Een van de belangrijkste gevolgen van een voortdurend algemeene goede voedingswijze zal zijn, dat de volkssmaak verbeterd wordt. Wij zullen daarmede de waardeering van wat inderdaad goed voedsel is aankweeken, veel beter dan dit door de dwalende en onberedeneerde zelf-toegevendheid van de eigen tafel kan geschieden. Onze eenige maatstaf voor smaak in gekookt voedsel is thans persoonlijke eetlust en luim. Dat wij van een schotel houden is voldoende om er onze volle instemming aan te schenken. Maar van iets te houden is niets anders dan aanpassingsvermogen. Natuur zoekt steeds het organisme naar de omgeving te wijzigen en wanneer het organisme zoo gewijzigd is geworden, zoo aan de omgeving passend is gemaakt, dan houdt het van de omgeving. Vroeger zeide men: “het past mij”, wat duidelijk de bedoeling weergeeft.

Elke natie, elk volk, elk gezin, elk individu houdt bovenal van die dingen waaraan het gewoon is geworden. Waarvan het anders zou hebben gehouden, indien het dat andere gehad had, kan men nimmer weten; maar het langzaam doordringen van nieuwe smaken en gewoonten, het tegenstribbelend in gebruik nemen van aardappelen, tomaten, maïs en andere nieuwe groenten door de menschen in oude landen, bewijst dat het toch mogelijk is verandering te brengen in hetgeen men lust.

Door de beperkte macht van het gezin om in de voeding te voorzien en zijn onbekwaamheid om het te bereiden en door onze overdreven voorkeur voor enkele zaken, zijn wij in het kleine veld van keuze zeer vasthoudend geworden. Wij vinden onze eigen manier van doen bij het koken het best en wij keuren de wijze van doen van onze buren af, zonder eenig hoogeren maatstaf voor kritiek te hebben dan onzen onontwikkelden smaak. Wanneer wij van onze jeugd af gewend worden aan wetenschappelijk en met kunst bereid voedsel, dan zullen wij later weten wat goed is en daarvan kunnen genieten, zooals wij ook goede muziek leeren waardeeren, door ze te hooren.

Als wij een ruimer keus en beter bereid voedsel hebben leeren waardeeren, dan zullen wij ook leeren eenvoudigheid in het koken op prijs te stellen. Onder ons tegenwoordig systeem kunnen de meeste menschen het niet zoover brengen. Wanneer het koken wordt afgescheiden van het gezin, dan zullen wij langzamerhand ophouden er aandoeningen aan vast te knoopen; wij zullen het dan onpersoonlijk leeren beoordeelen op wetenschappelijken en artistieken grondslag. Dit zal natuurlijk niet beletten dat sommige personen een bijzonderen smaak hebben, maar deze zullen dan weten dat zij bijzonder zijn en ook hun buren zullen het weten. Het zal ook niet beletten dat een vrouw, die er veel van houdt nu en dan het een of ander te koken, om zich zelf of haar vrienden te tracteeren, een klein kooktoestel binnen haar bereik houdt, evenals zij een naaimachine of een kleine draaibank kan bezitten.

Met betrekking tot het buitenshuis nuttigen van het voedsel ondervinden wij nog sterker tegenkanting door het bezwaar van onvrijheid, en wij ontwaren een sterk uitgesproken, zelfs pijnlijken tegenzin als wij deze functie van het huiselijk leven willen scheiden. Samen te eten vormt natuurlijk een tijdelijken band. Om een middel tot gedachtewisseling tusschen ongelijke personen vast te stellen, moet een of ander gemeenschappelijke grondslag gevonden worden, – een ceremonie, een of ander spel, eenig vermaak, – iets wat zij te zamen kunnen doen. En indien de personen die met elkander in verbinding wenschen te komen geen andere gemeenschappelijke basis hebben dan deze lichamelijke functie, – welke inderdaad zoo gemeenschappelijk is, dat zij niet alleen het geheele menschdom, maar ook het geheele dierenrijk insluit, – laten zij die dan vooral aangrijpen. Bij gelegenheden van algemeen maatschappelijk vreugdebetoon, waarbij een of andere gebeurtenis van algemeen belang gevierd wordt, zal een feestmaal altijd een natuurlijke en voldoening gevende instelling zijn.

Voor den oorspronkelijken echtgenoot die vocht voor zijn beroep, de oorspronkelijke vrouw die huishoudwerk deed voor het hare, de oorspronkelijke kinderen die alleen in lichamelijke verwantschap tot hun ouders stonden, voor dezulken was de gemeenschappelijke tafel de eenige gemeenschappelijke band; en hun eenvoudig voedsel schonk het middel dat niemand kwetsen kon. Doch in de hoogere ontwikkeling van het moderne leven is de etenskwestie volstrekt niet het eenige punt van algemeen belang der leden van een gezin en in geen geval het beste. De liefste, teederste, heiligste herinneringen van het familieleven staan niet met de tafel in verband, ofschoon menige vroolijke en pleizierige herinnering daarmede vereenigd kan zijn. Doch bij vele gebeurtenissen van diep gevoel, hetzij van vreugde of van pijn, wordt het ongevoelig verzadigen van een heele groep, drie keer daags aan tafel, een ondragelijke inspanning. Indien een groote verscheidenheid van goed voedsel altijd te verkrijgen was, zou een gezin te zamen kunnen gaan feest vieren, wanneer het dat verkoos; of te zamen eenvoudig gaan eten, wanneer het dat wilde; en elk individu kon alleen gaan, wanneer hij niet met het heele gezelschap verkoos te eten. Men behoeft dit niet te dwingen of te verhaasten, doch zoodra er steeds voedsel in voorraad bestaat, dat gemakkelijk binnen ieders bereik is, behoeft de maag niet langer verplicht te worden als familieband dienst te doen.

Men heeft beweerd dat de lagere dieren in hunne redeloosheid alleen eten en dat menschen het eten tot een gezamenlijke functie gemaakt en het daardoor verheven hebben. De verheffing is het moeilijkst te bewijzen, wanneer wij de ruwe gewoonten, ziekelijken smaak en doodelijke ziekten, de geveinsdheid en ongemanierde gulzigheid en onmatigheid der menschen waarnemen. De dieren mogen lager staan dan wij, omdat zij eenvoudig eten wat goed voor hen is wanneer zij honger hebben, maar hun doel dient het goed.

Een van de gevolgen, voortspruitende uit het maken van het eten tot een gezamenlijke functie is, dat hoe nauwgezetter wij die socialiseering doorvoeren, des te meer behoefte wij hebben bij onze maaltijden aan een groot aantal vreemden, die van het onderling gesprek zijn uitgesloten, – personen, die niet mede-eten, niet mede-spreken en die zelfs niet door het knippen der oogleden mogen verraden, dat zij eenig belang in het gesprokene stellen, – die alleen de grove benoodigdheden voor de gelegenheid op een zuiver koopcontract leveren en toedienen. Zulk een tegenwoordigheid van vreemden moet en doet het gesprek op een bepaalde hoogte houden. In een gezin zonder dienstbode zijn vader en moeder beide te vermoeid van het werken om den maaltijd tot een sociabele functie te maken, terwijl in gezinnen met een dienstbode het gesprek tot op zekere hoogte beperkt wordt. De uitwerking van ons gezamenlijk eten, hetzij in gezinnen of in grooter groepen, is niet in elk opzicht goed. De vraag moet gesteld worden of wij niet, vooral in dit geval, onze levenswijze verbeteren kunnen.

Wanneer de kookkunst zich ten volle kan ontwikkelen en uitgeoefend wordt door hen, die door aangeboren talent en geduldige studie geleerd hebben, hoe het best aan de behoeften van het lichaam te gemoet gekomen kan worden, door een smakelijke en geschikte samenvoeging van de voedingsbestanddeelen, dan zullen wij beginnen te begrijpen, wat het voedsel voor ons beduidt en op welke wijze het menschelijk lichaam in goede gezondheid en volle kracht moet opgebouwd worden. Een wereld van reine, sterke, schoone mannen en vrouwen, die weten wat zij eten en drinken moeten en het nemen wanneer het noodig is, zal ons een hooger en verhevener vorm van verbond te aanschouwen geven, dan die veel geprezen gemeenschappelijke tafelverbonden. De tevreden ruwheid van het heden, de volhardende zelfzucht van overigens verstandige menschen, de vetheid en luiheid en zwakheid, de heele reeks digestie-stoornissen en het gebruik van velerlei kruiderijen, al deze ziekelijke verschijnselen zijn meerendeels toe te schrijven aan de abnormale aandacht aan het eten en koken geschonken en die zullen blijven bestaan, zoolang het eten als een familie-functie beschouwd blijft. Zoodra wij het eten en koken uit deze valsche verhouding hebben losgemaakt, door onze sexueel-economische verhouding te verbreken, zullen wij de natuurkrachten een kans geven hun eigen reinen weg in ons te volgen en ons beter te maken.

 

Men vreest dat het private leven te huis bedreigd wordt door de invoering van beroeps-schoonmakers. Maar wij zullen zien dat een huis zonder keuken veel minder behoeft te worden schoongemaakt en dat het dagelijks in orde brengen van iemands eigen kamer heel gemakkelijk, door ieder die het doen wil, zelf kan geschieden. Velen wenschen zoo van harte, dat hun eigen kamer, hun persoonlijk verblijf, nooit anders dan door hun dierbaarste vrienden, hun naaste betrekkingen betreden wordt. Zoo ’n ideaal van privaat leven mag dwaas schijnen aan hen, die nu tevreden de ruwe openbaarheid van onze tegenwoordige levenswijze aannemen. Van alle bekende tegenstrijdigheden is er geen zoo ongerijmd dan ons te hooren pochen op ons “vrij zijn te huis”, en dat in een plaats waar wij volgaarne tot onze tafelgesprekken en onze kamerdiensten toelaten, – ja, tot het opmaken van onze bedden en het hanteeren van onze kleedingstukken, – een volslagen vreemdeling, vreemdeling niet alleen door de nieuwe kennismaking of om het verkeerde begrip dat vreemde oogen zich onvermijdelijk van onze eigenaardigheden vormen, maar vreemdeling door geboorte, door opvoeding, – iemand die ons nooit geheel begrijpen kan.

Ieder onzer die het betalen kan neemt zoo’n vreemdeling in huis, één of meer op eens en velen in opvolging. Indien wij, even als de barbaarsche koningen deden in de oude en bloedige zeeroover-geschiedenissen, hun tongen uitsneden, zoodat zij niets konden navertellen, dan nog zou het een vervelende indringerij blijven. Maar zooals zij nu zijn, met oogen om te zien, ooren om te hooren en tongen om te spreken, en geen andere belangen dan de onze om hun geest bezig te houden en met de wraaknemende uitvallen, volgende op het gedwongen stilzwijgen van hen die niet mogen “tegenspreken”; met dit opmerkzame en oververtellend leger, gehuisvest in den schoot der familie, moeten wij toch bitter glimlachen over ons dwaas ideaal van “het vrij zijn te huis.”

Het vlugge werk van menschen die van beroep vegen, stoffen en schrobben en ontboden kunnen worden waar en wanneer wij ze in de kamers noodig hebben, is in elk geval niet zoo kwetsend voor het intieme leven als de tegenwoordige wijze van doen. De afschaffing van dienstboden en het optreden der vrouw op een maatschappelijk en voor haar persoon belangrijker gebied, zal in de wereld een nieuw begrip van de heiligheid van het huiselijk leven vestigen, de rechten van het individu in dezen doen gevoelen, zooals tot nu toe onbekend was.

Nauw verwant aan het schoonmaak-vraagstuk is het inrichten en het meubileeren van de woning. De economisch afhankelijke vrouw, alle energie in haar kleine kooi verkwistende, stort een verwarde massa in die kleine ruimte uit, evenals een groote plant een hoop wortelen uitzendt in een kleinen pot. Zij heeft haar beperkte woning met een onbeperkt aantal dingen overvuld, nuttige en nuttelooze, sierlijke en smakelooze, gemakkelijke en ongemakkelijke zaken, en tot haar levenstaak behoort, deze zaken te bewaken en in orde te houden.

De vrije vrouw, die zich geheel kan uiten in haar economische werkzaamheden en haar maatschappelijke positie, voelt zich niet gedrongen haar ziel uit te storten in antimacassars en photographiestandaards. Haar huis zal haar plaats van rust en niet van rustelooze bezigheid zijn, en zij zal inzien dat eenvoudigheid ten slotte het aangenaamst is. Hiervan zullen beter hygiënische voorwaarden in de woningen en meer schoonheid en minder werk het gevolg zijn. De nieuwe omstandigheden, waardoor de waarde van het huiselijke leven verhoogd en het schoonheidsgevoel ontwikkeld zal worden, zullen het inwendige van onze woningen een beschaafder en liefelijker aanzien geven, en ze zullen zonder overmatige inspanning van den eigenaar in orde te houden zijn.

Buiten en behalve deze betrekkelijk uiterlijke omstandigheden, ondervindt het gezin door de sexueel-economische verhouding geestelijke gevolgen, die niet allen een gunstigen invloed op onze ontwikkeling uitoefenen. Een van die gevolgen toont duidelijk op welke wijze de druk van deze verhouding werkt. Het private leven in onze huizen is een privaat leven van het gezin, een vereenigd privaat leven; dit verzekert ons niet, – integendeel werkt tegen, – het individueel privaat leven. Dit is een ander van de nog bestaande rudimenten van een levenswijze uit tijden die wij reeds lang ontgroeid zijn en die gehandhaafd blijven door het zorgvuldig bewaren van de primitieve gewoonten in den onveranderden toestand der vrouwen. In zeer vroege tijden kon een ruw en onverschillig volk in groote groepen in een kleine tent te zamen huizen, zonder ernstig ongerief of nadeel te ondervinden. De gevolgen van zulk groepeeren op moderne menschen kan men waarnemen in sommige wijken van groote steden, waar blokken huizen bij kamers verhuurd worden; zij zijn bepaald van demoraliseerenden aard.

Elke neiging om zich tegenwoordig aan de oude sleur te onttrekken en een eigen leven te leiden, te leven naar eigen opvatting, wordt sterk tegengewerkt en door andere familieleden kwalijk genomen. Dit hindert de vrouwen meer dan de mannen, omdat de mannen zeer weinig te huis en zeer veel in de wereld leven. De man heeft zijn individueel leven, zijn persoonlijke uiting met de daaraan verbonden rechten, zijn kantoor, studeerkamer of werkplaats; de vrouwen en kinderen leven te huis, omdat zij moeten. Men beschouwt het van een vrouw slecht als zij elders veel tijd wenscht te besteden, en de kinderen laat men geen keuze. De historische neiging der vrouwen om “op straat te slenteren”; en van de kinderen om van huis te loopen, of om steeds ergens anders dan te huis te willen spelen; de onophoudelijke, nuttelooze, goed gemeende pogingen om “de jongens tehuis te houden”, deze feiten, saam genomen met de bepaalde hoeveelheid tijd die de man buitenshuis doorbrengt, vormen een vreemd commentaar op ons gewillig geloof dat wij “tehuis” leven en het prettig vinden. En toch binden de banden van tehuis ons met een zachten druk, dien slechts weinigen kunnen weerstaan. Wie weerstand bieden en het doorzetten volgens eigen opvatting te leven, betalen dit met verlatenheid en ontbering; zij moeten zooveel van hun dagelijksche comfort en genegenheid opofferen, dat vele anderen er door teruggeschrikt worden hun voorbeeld te volgen.

Er bestaat geen enkele reden waarom deze pijnlijke keuze ons opgelegd behoeft te worden, geen reden waarom het huiselijk leven niet zoo ingericht kan worden, dat veroorloofd, ja, dat bevorderd zou worden, de hoogste ontwikkeling zijner persoonlijkheid te bereiken. Wij hebben behoefte aan het gezelschap van menschen die wij lief hebben, aan hun liefde en omgang. Dit zal bestaan blijven. Maar de gelegenheid om te koken en te eten, zooals in onze technisch onontwikkelde huizen, met alle daarmede samenhangende gebreken, is daarvoor niet noodzakelijk en behoeft niet te blijven.