Za darmo

Reisontmoetingen van Joachim Polsbroekerwoud en zijne Vrienden

Tekst
0
Recenzje
iOSAndroidWindows Phone
Gdzie wysłać link do aplikacji?
Nie zamykaj tego okna, dopóki nie wprowadzisz kodu na urządzeniu mobilnym
Ponów próbęLink został wysłany

Na prośbę właściciela praw autorskich ta książka nie jest dostępna do pobrania jako plik.

Można ją jednak przeczytać w naszych aplikacjach mobilnych (nawet bez połączenia z internetem) oraz online w witrynie LitRes.

Oznacz jako przeczytane
Czcionka:Mniejsze АаWiększe Aa

“Ja,” zei Pols; “maar zij zal zich best bij ons kunnen schikken, en ge zult zien, zij zal u uitmuntend bevallen.”

“En was het dat, dat je me zeggen woudt?” zei nicht, hem sterk aanziende. “Truitje… ik dacht, dat je me iets hadt meê te deelen.’”

En zonder zijn antwoord af te wachten – want juist kwam Truitje beneden – nam de moeder hare dochter onder den arm en ging naar boven. Op den trap fluisterde zij haar in: “Het reizen heeft neef Joachim, geloof ik, heelemaal mal gemaakt.”

“Dat geloof ik ook,” zei Truitje, toen de moeder haar de aanleiding tot deze gissing meêdeelde.

Ten een ure lag de stoomboot voor de Boompjes te Rotterdam stil. Pols nam al de bagaadje en drie zijner vrienden terstond meê naar huis; maar Torteltak werd door zijn broeder meegetroond, die hem hier tot getuige van zijn geluk wilde maken. Niet ver van de aanlegplaats schelden zij aan een groot huis aan, en de proponent sleepte zijn broeder onaangediend naar boven. De deur eener zijkamer werd geopend, “Hier is zij!” riep Frederik verheugd uit. “Eduard! zie hier mijn meisje!” En Torteltak stamelde zijne broederlijke gelukwenschen uit voor Ambrosine Korenaar.

“Wel heden, Mijnheer Torteltak! dat vind ik nu eens heel aardig, dat gij ons terstond komt bezoeken; en wat zegt gij nu van die jongeluidjes? Ja, het kan wonderlijk in de wereld loopen. Wij ontmoetten uwen broeder te Kleef, juist acht dagen nadat gij ons verlaten hadt, en wij konden het terstond zoo best met hem vinden. En nu wordt Ambrosine nog eene domineesvrouw! Nu, het is wel mijne eigen dochter, maar ik durf gerust zeggen, dat er weinige zulke lieve en geschikte meisjes ook daarvoor gevonden worden.”

Torteltak was in de eerste oogenblikken door deze ontmoeting een weinig uit het veld geslagen, en hij stond eenige oogenblikken in beraad, om nu als een wanhopig minnaar te gaan kwijnen, en met liedjes in het genre van: “Fare thee well! – Non, je ne t’aime plus. – So willst du treulos von mir scheiden!” en dergelijke te gaan occuperen; maar toen hij zijn hart eens goed onderzocht had, bleek het hem, dat hij, zonder zich ongelukkig te maken, Ambrosine heel goed aan zijn broeder kon afstaan. Hij ontwaarde geen pijnlijker aandoening, dan die hij altijd gevoelde, als hij zag dat een mooi en lief meisje zich aan een ander naauwer verbond dan aan hem. Toen dus de oude Heer Korenaar bovenkwam, viel hij dadelijk in dien goeden toon, en sprak met gemelden grijsaard zeven kwartier over den Engelschen en Hollandschen koophandel, dronk aan tafel een vrolijken toast, en maakte bij zijn afscheid van zijn broederlijk regt op Ambrosine met vreugde gebruik.

En ’s avonds was er feest in den Oppert, het feest der behouden terugkomst, en het afscheidsmaal van vijf getrouwe reisgenooten. Pols presideerde het souper, in den stoel van zijn vader, met zijn gemakkelijken huisjas en zijne gevoerde pantoffels versierd. De goedhartige vergenoegdheid, die op ’s mans gelaat te lezen was, deelde zich aan al de vrienden mede. “Daar is toch maar één Holland!” riep hij uit, toen hij het laatste van vele glazen krachtige Portwijn uitdronk, en toen hij zijne eigen leden op zijn eigen bed uitstrekte, murmelde hij half sluimerend: “Oost west, ’thuis best!”

Hier eindigt het relaas der Reisontmoetingen van Joachim Polsbroekerwoud en zijne vrienden. Wij weten het dat wij onze Lezers weinig belangrijks en buitengewoons hebben meêgedeeld; maar het is moeijelijk, indien men de waarheid getrouw wil blijven, zoo iets uit hedendaagsche reizen te putten. Die, in weerwil van dat al, deze ontmoetingen tot den einde toe gevolgd heeft, wordt bij deze bedankt voor zijn geduld, en ontvangt tot toegift, hetgeen wij, omtrent het wedervaren onzer personen, sedert hunne tehuiskomst vernomen hebben.

Pols is na zijne terugkomst nog bijna een maand in onzekerheid geweest, hoe het met zijn engagement zou afloopen. De Heer Blumengarten, die zich als vader verpligt rekende omtrent den minnaar zijner dochter behoorlijke informatiën in te winnen, wendde zich, met medewerking zijner Overheid, tot de Regeering van Rotterdam, om inlichtingen aangaande dien persoon te verzoeken. Deze renvoyeerde het stuk aan de Policie, en het antwoord, dat teruggezonden werd, luidde, dat gemelde Polsbroekerwoud geenszins voor een verdacht persoon gehouden kon worden. Hiermede was de schoonpapa tevreden; en op aandringen van zijne vrouw, die zoo gaarne haar vaderland eens wilde weêrzien, ondernam hij met zijne familie de reis naar Rotterdam. Op eenen morgen, in het laatst van September, werd er bij Pols een brief gebragt, dien hij begeerig opende, maar dien hij, van wege het Duitsche schrift, niet lezen kon. Hij spoedde zich dus naar een beëedigd translateur, die hem met den volgenden inhoud bekend maakte: “De Heer Polsbroekerwoud wordt verzocht dezen middag ten 2 ure in het Zwijnshoofd te komen dineren bij zijne familie uit Coblenz.” Onze vriend was zichzelven nauwelijks meester, en zijne vreugde kende geen palen, toen de oude Heer hem als Herr Sohn en de broeder als Herr Bruder begroette, en Caroline hem blozend de hand toereikte. In Mei 1838 is dan ook het huwelijk te Coblenz voltrokken; de Van Schalens zijn geheel met de Blumengartens verzoend, vooral nadat deze hun een oxhoofd goeden Rijnwijn hebben toegezonden. Mevrouw Polsbroekerwoud schikt zich goed naar de Rotterdamsche levenswijze. Om harentwil is Pols lid geworden van den Doelen, waar zij geen enkel zomerconcert verzuimen, en waar de jonge vrouw zich doet opmerken door haar blanke teint en het overmatig gebruik van boterhammen met gerookten zalm. Sedert eenigen tijd fluisteren de buren in den Oppert van iets, dat op til zou wezen; althans, dat er eenige stukken mandenwerk en oogjesgoed, benevens kousjes en slaapmutsjes van het kleinste soort, aan het huis van Polsbroekerwoud zijn bezorgd.

Torteltak is gepromoveerd en wacht op een post. Hij is nog altijd een enfant cheri des dames, en kleedt zich voortdurend heel netjes. Hij schijnt zich evenwel nog niet te kunnen decideren, wie der vele lieve meisjes, die hij kent, door hem gelukkig zal worden gemaakt. Zijn broeder is nu geplaatst, en Ambrosine vindt het buitenleven heel aangenaam, hoewel mama Korenaar zich niet kan begrijpen, dat het lieve meisje zich daar niet doodkniest.

Veervlug maakt tegenwoordig minneliederen, met wonderlijke aardige jeu de mots omtrent tortels op een tak. Hij is vlug als een veertje, sedert de dartele zuster van zijnen vriend deze minneliederen in genade aanneemt. Tusschen beiden pleit hij ook pro Deo en is een gezocht advokaat door degenen, die bij voorkeur gratis consulteren.

Holstaff had vroeger plan gemaakt nog eens een reisje naar Frankfort te maken, om Clementine Schmallheim te zien; maar sedert hij vernomen heeft, dat dit lieve meisje hevig door de kinderziekte geschonden is, maakt hij zich ongerust, dat dit gezigt hem te veel treffen zou, en stelt dus deze reis van dag tot dag uit.

De Morder is gepromoveerd, na het verdedigen van een Specimen, handelende over verschillende misbruiken en ongepermitteerde wettelijke bepalingen. Hij staat op het trouwen met een weeuwtje, hoewel hij zich lang op dien stap bedacht heeft, omdat hij het beroerd onaangenaam vond, dat juist, als hij eens zin kreeg in een meisje, een ander al eens met haar getrouwd was geweest.

De vrienden, en vooral Torteltak, ontvangen goede berigten van Van Aartheim. De oude Heer Torteltak, een kundig procureur, die reeds vroeger eens de partij van Mevrouw Van Aartheim tegen Lurgrave had opgevat, heeft hem den gemakkelijksten weg aangewezen, om al de zaken van Miss Cleford en haren voogd te ontwarren. De gelukkige man woont met zijne jonge vrouw en zijne moeder op een buiten in Kent, waar hij rustig leeft en bemind is, door allen die met hem in aanraking komen.

En hiermede eindigt dit Hoofdstuk, en dit Boek.