Za darmo

Anno 2070: Een blik in de toekomst

Tekst
0
Recenzje
iOSAndroidWindows Phone
Gdzie wysłać link do aplikacji?
Nie zamykaj tego okna, dopóki nie wprowadzisz kodu na urządzeniu mobilnym
Ponów próbęLink został wysłany

Na prośbę właściciela praw autorskich ta książka nie jest dostępna do pobrania jako plik.

Można ją jednak przeczytać w naszych aplikacjach mobilnych (nawet bez połączenia z internetem) oraz online w witrynie LitRes.

Oznacz jako przeczytane
Czcionka:Mniejsze АаWiększe Aa

»Maar dat licht is veel te schitterend en te wit om gaslicht te kunnen zijn!”

»»Dat is het ook niet. Gaslicht wordt nog slechts in de veraf gelegen buurten gebrand, waar de huizen niet dicht opeen gebouwd zijn, maar de verlichting van het middengedeelte der stad geschiedt bij voorkeur door verbranding van magnesium, hoewel men hier en daar ook elektrisch licht bezigt of andere wijzen om een sterk licht voort te brengen, waarvan men er tegenwoordig zeer vele kent. De toestel van spiegels en lenzen, die het licht verzamelen en zijne stralen evenwijdig, met andere woorden aan zonlicht gelijk maken, is voor al die verschillende lichtsoorten dezelfde.””

»Eene dure straatverlichting!” – kon ik mij niet weêrhouden uit te roepen.

»»Niet zoo duur, als gij schijnt te denken, – antwoordde Baco, – vooral niet waar men magnesium brandt, want er is overvloedig magnesium-erts in de wereld, onder den vorm van engelsch zout, dolemiet enz., waaruit men, op eene dergelijke goedkoope wijze als bij de aluminium-bereiding gevolgd wordt, het magnesium trekken kan. Hier komt bij, dat het product der verbranding van dit metaal eene vaste stof is, die men, door eene gepaste inrichting van den toestel, weder verzamelen en op nieuw tot magnesium herleiden kan, zoodat, theoretisch gesproken, eene zekere hoeveelheid magnesium eene voortdurende bron van licht is, even goed als de oliekruik der weduwe van Zarphath, waarvan wij in het Boek der Koningen lezen.””

Hoe meer ik zag, hoe meer ik tot de vernederende overtuiging kwam, dat die hoog geroemde negentiende eeuw, waartoe ik nog steeds gevoelde te behooren, zeer achterlijk was, ja dat Phantasia niet zoo geheel ongelijk had, toen zij den toestand der maatschappij in dien tijd eene nog half-barbaarsche noemde.

Het scheen alsof Baco deze gedachte op mijn gelaat las. Althans hij vervolgde: »»Ik zie aan u, dat gij verlangt nog nader kennis te maken met den toestand der hedendaagsche maatschappij. Welnu, indien u ons gezelschap welgevallig is geweest, verzel ons dan morgen op een luchttochtje, dat wij voornemens zijn te doen.””

Het spreekt wel van zelf, dat het vooruitzicht van zulk een tocht mijne borst van vreugde deed tintelen. Ik nam derhalve de beleefde uitnoodiging met graagte aan, maar kon desniettegenstaande niet nalaten een klein bezwaar te opperen betreffende het weder. »O! wees daaromtrent niet bezorgd, – antwoordde mijn vriendelijke geleider; – ik heb mij reeds heden morgen naar het meteorologisch bureau begeven en mij vergewist, dat wij in de eerste veertien dagen goed weder zullen hebben. De berichten van alle meteorologische stations uit alle oorden der wereld zijn gunstig. De lucht zal helder en de wind goed zijn, zoodat de aeronaut slechts weinig gebruik van de uit voorzorg mede te nemen energeiatheken zal behoeven te maken.””

Wij scheidden dus, nadat ik de plaats, waar wij ons den volgenden morgen weder zouden ontmoeten, had opgeteekend. Ik sprong in een der cabs, die op den hoek der straat gestationeerd waren, met last mij naar mijn hotel te brengen. Onder het voortrijden trof het mij, dat ik niets van het oorverdoovend geraas vernam, dat anders bij het rijden door eene stad ontstaat en even hinderlijk is voor hen die in het rijtuig zitten als voor de voorbijgangers en de bewoners der huizen van druk bezochte straten. Ik hoorde slechts het aangenaam klinkend geluid van vier schelletjes, die het paard droeg, en welker toonen te zamen een accoord vormden. Het gelukte mij niet met zekerheid te ontdekken of deze afwezigheid van alle geraas het gevolg was van den aard van het plaveisel of wel van eene bedekking der wielen met hoepels van eene andere stof dan ijzer. Waarschijnlijk was zoowel het eene als het andere de oorzaak.

Aan mijn hotel gekomen trof mij de groote stilte die daar heerschte, in weêrwil dat er verscheidene duizende gasten hunnen intrek hadden genomen. Weldra vernam ik de reden daarvan, toen ik de groote gezelschapszaal intrad en eene, wel is waar zwakke, maar allerliefelijkste muziek mijn oor bereikte. Het geluid had iets van eene menschelijke stem, maar toch het timbre was een geheel ander. Nergens liet zich een muzikant, een zanger of eene zangeres zien. Alleen op eene tafel in het midden der zaal stond een kleine kast, en het was blijkbaar dat het geluid daaruit voortkwam. Ik hield deze kast voor een soort van speelwerktuig, door een uurwerk bewogen, en zag met bevreemding dat een groot aantal, zeer ernstig, maar tevens opgetogen kijkende mannen, in ademlooze stilte, daarom heen stonden te luisteren. Toen de muziek ophield, mengde ik mij in hun gezelschap en vroeg: wat het voor een soort van muziekinstrument was, dat hun blijkbaar zooveel belangstelling inboezemde?

Met groote verbazing, ja bijna met verontwaardiging vestigden zich de oogen van velen op mij, en een hunner riep uit: »Een muziekinstrument! Hoe, Mijnheer! Meent gij, dat ooit een muziekinstrument zulke toonen zoude kunnen voortbrengen? Kent gij dan den telephone niet!”

Nu schoot mij te binnen, dat een aldus genoemd werktuig in 1861 was uitgevonden door zekeren Reis, zich grondende op de door Page ontdekte eigenschap, dat, wanneer een elektrische stroom door een draadspiraal rondom een ijzeren naald loopt, en de stroom telkens wordt afgebroken, daarin een toon ontstaat, waarvan de hoogte afhankelijk is van het aantal trillingen, te weeg gebracht door de meer of minder snel elkander opvolgende afbrekingen des strooms.

Ik antwoordde derhalve, dat mij de telephone zeer wel bekend was, en ten bewijze daarvan verhaalde ik de geschiedenis zijner eerste uitvinding en eindigde met eene beschrijving van het werktuigje van Reis, waardoor toonen der menschelijke stem van zeer groote afstanden aldus konden worden overgebracht, er bijvoegende dat het wel van zelf sprak, dat dit in den loop van ruim twee eeuwen aanzienlijke verbeteringen had ondergaan.

Dadelijk bleek het mij, dat het door mij gesprokene eenen goeden indruk had gemaakt, en rondom mij hoorde ik er meer dan een mompelen: »»dat wist ik niet, dat de telephone al zoo oud was.”” Eenigen maakten mij een kompliment over mijne oudheidkennis, en nu kostte het mij dan ook geen verdere moeite om te weten te komen, wat hier dan toch eigenlijk geschiedde, daar allen het mij om strijd wilden verhalen.

De zaak was deze. In de Noord-Amerikaansche bladen was met grooten ophef gewag gemaakt van eene zangeres, welke, volgens die berichten, eene stem zoude bezitten, die in omvang en uitdrukking alles overtrof wat het levende geslacht nog van eene menschelijke stem gehoord had, ja in vergelijking van welke de grootste zangeressen van vroegere eeuwen, eene Catalani, eene Malibran, eene Henriette Sonntag, eene Jenny Lind, de Patti’s, voor zoo ver men oordeelen kon naar hetgeen de geschiedenis der kunst van haar vermeldde, niets meer waren dan hetgeen de sijs is vergeleken met den nachtegaal.

De muzikale wereld in Londinia was door die berichten in rep en roer gebracht. Van alle zijden waren de directeurs van opera’s en concerten aangespoord geworden om dit wonder van zangkunst te doen overkomen, opdat ook de bewoners van Londinia haar hooren konden. Daar het nu echter meermalen gebleken was, dat berichten uit Noord-Amerika, het vaderland van den humbug, niet recht te vertrouwen waren, zoo hadden de gezamenlijke directeurs besloten de zangeres eerst per telegraaf te verzoeken een proefje van hare stem te geven door middel van den telephone. Men kon dan althans oordeelen over zijnen omvang en geoefendheid. De zangeres had daarin toegestemd, en toen hadden de directeurs een der transatlantische telegraafkabels voor den avond, waarop de proef zoude gegeven worden, afgehuurd.

Als een feitelijk blijk van den omvang harer stem, toonde men mij eenige zwarte papierstrooken, met een groot aantal golvende witte lijnen daarop, die zoo straks door den nevens den telephone staanden phonautograaf daarop getrokken waren en den geheelen toonladder der zangeres aanwezen. Van deze papierstrooken zoude den volgenden morgen in het aan de muziek gewijde dagblad Panharmonia een afdruk verschijnen: »»ten einde het geheele publiek van Londinia zich reeds vooraf door de oogen zoude kunnen overtuigen van hetgeen later de ooren hooren zouden.”” Want, zoo voegde de redacteur der Panharmonia er bij: »»elk kenner van muziek weet, wat die golvende streepjes beteekenen. Men zal de handen van verbazing ineenslaan, wanneer men dezen toon ziet!”” Hierbij wees hij op de laatste der lijntjes, waarin de golfjes het dichtst bijeen stonden.

Natuurlijk verlangde ik zeer, om ook de inrichting van den telephone van naderbij te leeren kennen. Ik verzocht dus eenen der heeren mij dien te willen verklaren, doch nauwelijks was deze daarmede begonnen, of het klonk van alle kanten: »chut! chut!” De Noord-Amerikaansche zangeres liet zich wederom hooren. Zij zong ditmaal eene aria uit Mozart’s Don Juan. Het deed mij goed te vernemen, dat dit meesterstuk, ruim drie eeuwen na den dood van dien grooten maestro, nog niet vergeten was.

Toen het lied was geëindigd, besloten de directeurs eenstemmig, dat de zangeres waardig was, door het kunstlievend publiek van Londinia gehoord te worden, en men bracht haar eene fanfare, door eenen in tegengestelde richting werkenden telephone. Verdere besluiten werden er niet genomen, want het stond nu aan elk der directeurs vrij, te trachten haar, door het aanbieden van voordeelige voorwaarden, aan zijn belang te verbinden. Het was dan ook duidelijk in de houding dier heeren te zien, dat elk zijn eigen geheim had, hetwelk hij wel zorgen zoude aan geen zijner mededingers te verraden. Zij namen desniettegenstaande zeer beleefdelijk afscheid van elkander en van mij, en ik zocht mijne kamer op en begaf mij ter rust.

Den volgenden morgen was ik reeds vroegtijdig bij de hand, en, na ontbeten te hebben, wandelde ik op mijn gemak naar de plaats, waar ik mijnen medgezel en gezellin van den vorigen dag hoopte aan te treffen. Ik had daartoe geen gids noodig, want niets was eenvoudiger dan den weg te vinden in dien schijnbaar onmetelijken doolhof. De straten, pleinen, enz. waren namelijk niet meer door namen, maar door een eigen stelsel van cijfers aangeduid, zoodat men, met behulp van een plan, gemakkelijk elk punt terug kon vinden, mits men slechts twee cijfers wist, die zijne plaats aanduidden, ongeveer op eene dergelijke wijze als de plaatsbepaling op zee geschiedt door middel van breedte en lengte.

 

Reeds op eenen afstand viel mij een groot gebouw in het oog, aan welks gevel, in reusachtige letters, de woorden: »Algemeene Aeronautische Maatschappij” waren te lezen. Ik had mij voorgesteld, dat onze tocht in het vrije veld of minstens op een plein zoude beginnen, en het verwonderde mij daarom eenigzins, dat dit gebouw midden in het dichtst bewoonde gedeelte der stad stond. Wellicht echter was het slechts het veerhuis, waar men zijne plaatskaartjes nam. Doch nader komende zag ik, dat het van de overige gebouwen verschilde door een geheel plat dak, en dat daarop een gevaarte rustte, hetwelk wel eenigzins naar een schip scheen te gelijken, doch waarvan ik de omtrekken niet scherp onderscheiden kon, uithoofde van het glazen dak, dat de straat overwelfde.

Baco en Phantasia kwamen nagenoeg gelijktijdig met mij aan, en, na wisseling der gewone morgengroete, traden wij binnen, om onze plaatsen te nemen. Daar de prijs der plaatsen verschilde naar het lichaamsgewicht, moesten wij vooraf gewogen worden. Phantasia betaalde natuurlijk het minst. Daarop begaven wij ons door eene deur in een klein zijvertrek of wachtkamer, waar wij nog eenige andere passagiers vonden. In het midden daarvan was een trap en daarboven in de zoldering een luik te zien. Langs de wanden waren met kussens bekleede zitbanken, als in een spoorwagen eerste klasse. Kort daarna was het alsof dit geheele vertrek in beweging geraakte. Ik hoorde een zacht schuifelen langs de wanden, alsof iets langs het behangsel gleed. Doch schier eer ik tijd had om daarover na te denken, werd het luik in de zoldering nedergelaten en klonk door de opening het: »Welkom boven, heeren en dames!”

Wij beklommen den trap, en, door de opening naar buiten getreden zijnde, bevonden wij ons op het plat van het gebouw, maar juist onder den bodem van het luchtschip, waarin een geopend luik gezien werd, waardoor wij, daar het vinnig koud was, ons haastten naar binnen te gaan. Gelegenheid om nader kennis te maken met de gedaante, de uitwendige inrichting en de drijftoestellen van dit luchtschip, ontbrak dus. Des te beter was de gelegenheid om de inwendige inrichting te zien. Zoodra wij in het ruim van het schip gekomen waren, maakte mij Baco opmerkzaam op een langen maar dunnen cylinder, die door de geheele lengte van het schip liep. »»Daarin, zeide hij, schuilt het voornaamste geheim van de luchtscheepvaart. Om u dit duidelijk te maken, moet ik u herinneren, dat het grootste bezwaar der luchtscheepvaart was, dat men het niet in zijne macht had anders dan voor den wind uit te drijven. Een gewoon schip, waarvan de kiel het water klieft, kan bij halven of kwart wind zeilen, omdat het zich in twee middenstoffen, het water en de lucht, beweegt, waarvan het eerste eenen grooteren tegenstand dan de laatste biedt en daardoor het schip in zijne bewegingen steunt. Hier komt bij, dat die tegenstand in eene bepaalde richting werkt, namelijk in die waarin het schip zich voortbeweegt, en dat men derhalve, door achter aan het schip een roer te plaatsen, het in zijn macht heeft, om, dit tegen die richting in doende draaien, het schip links of rechts te doen wenden.

»»Wanneer nu een vaartuig alleen door de lucht omringd is, wordt dit anders. Het vindt, door den wind voortgestuwd, dat is met den luchtstroom medegaande, nergens eenigen tegenstand, en derhalve ontbreekt ook elk steunpunt om het te doen wenden. Het zal van zelf altijd zijne grootste oppervlakte aan den daarop in een rechten hoek invallenden wind aanbieden, even als een licht stuk papier of doek, dat door den wind wordt voortgewaaid.

»»Het kwam er derhalve, wilde men de lucht-scheepvaart mogelijk maken, in de eerste plaats op aan, dat men aan het vaartuig dien noodzakelijken steun, dien tegenstand verschafte, en zie hier nu hoe dit geschied is. Die lange cylinder, welke door het geheele schip van voren naar achteren loopt, is een week-ijzeren staaf, omgeven van een spiraal van koperdraad, die met eene isolerende stof bekleed is. Laat men nu een galvanischen stroom door dien draad gaan, dan wordt die staaf een zeer krachtige elektromagneet, welke, wanneer zijne beweging vrij is, even als de naald van een kompas, eene richting ongeveer van zuid naar noord, met eene geringe oostelijke miswijzing, en bovendien eene zekere helling moet aannemen. Door eene andere kracht uit die richting gedreven, zal hij steeds weder neigen haar te hernemen. Daar nu de magneet en het schip vast onderling verbonden zijn en een geheel uitmaken, zoo is het laatste zelve als het ware een reusachtig kompas. Om de helling weg te nemen, doet men even als bij de kompasnaald. Men verandert het zwaartepunt van het geheele vaartuig, iets dat op onderscheidene wijzen geschieden kan. Zoo blijft alleen de richting in den magnetischen meridiaan over.

»»Blaast nu de wind juist in de richting, waarheen men zich wenscht te begeven, dan laat men den toestel buiten werking, dat is men laat geen stroom door de spiraal gaan. Zoodra echter de wind niet vlak voor het lapje is, wordt het schip in een magneet veranderd. Gesteld b. v. dat de wind vlak west is en dat de zeilen juist loodrecht tegenover den invallenden wind geplaatst zijn, dan zal het schip noch naar het oosten, noch naar het noorden, maar naar een daartusschen liggend punt gedreven worden, even als een schip op zee, dat door den waterstroom noord- en door den wind westwaarts wordt voortgestuwd, ook geene van beide richtingen bij uitsluiting, maar eene tusschen beide inliggende volgen zal. Het laat zich nu gemakkelijk inzien, dat de luchtschipper aldus, door eene behoorlijk vereenigde werking der zeilen en van den elektro-magnetischen toestel, in staat is zijn schip elke richting te doen aannemen, welke hij verkiest. Maar dit is nog niet alles. Die toestel dient ook als roer. Zoodra men namelijk op dezen sleutel drukt, wordt de stroom omgekeerd, en het gevolg hiervan is, dat de vroegere noordpool nu zuidpool en de zuidpool noordpool wordt. Het is duidelijk, dat dien ten gevolge het schip wenden zal en wel juist zooveel als men verlangt, daar men elk oogenblik den stroom kan afbreken, waardoor het schip ophoudt een magneet te zijn.

»»Nu komen er wel is waar gevallen voor, even trouwens als bij de scheepvaart op zee, dat de wind te sterk en de kracht van den magneet niet voldoende is om het luchtschip behoorlijk te besturen. Dan worden de energeiatheken, waarvan ik reeds gisteren met een woord melding maakte, te hulp geroepen en daardoor de op verschillende punten naar buiten uitstekende vier-wiekige schroeven in eene ronddraaijende beweging gebracht, steeds zoo na mogelijk loodrecht op de richting waarin het schip dreigt af te drijven.

»»Zoo gelukt het meestal het vaartuig in de gewenschte richting te houden. Mocht dit niet het geval zijn, dan heeft de luchtschipper nog een ander hulpmiddel ter zijner beschikking, dat de zeevaarder mist. Hij rijst of daalt met zijn vaartuig om eenen anderen en beteren wind op te zoeken, en hij doet zulks niet geheel in den blinde, op goed geluk af, want het Meteorologisch Instituut is reeds begonnen kaarten uit te geven, waarop de richting der luchtstroomen staat aangeteekend, die in de onderscheidene tijden des jaars, met waarschijnlijkheid, op bepaalde hoogten zullen worden aangetroffen. Die kaarten zijn op eene dergelijke wijze ingericht als diegene, welke reeds voor meer dan twee eeuwen door dat instituut werden uitgegeven, doch toen slechts de waarschijnlijke windrichting in de onmiddellijke nabijheid der aardoppervlakte aanwezen.

»»Wat de wijze betreft, waarop de rijzing en daling geschiedt, zoo is deze eenigermate verschillend naar gelang van den aard der drijftoestellen. Ik zoude u deze laatste eerst in bijzonderheden moeten verklaren om u zulks duidelijk te maken, maar daartoe zouden wij op het dek moeten gaan, en het is te vinnig koud, dan dat ik ons daaraan zoude durven wagen. Genoeg zij het voor u te weten, dat men sedert lang heeft afgezien van de eertijds gebezigde, zeer ruwe manier, namelijk van de rijzing door uitwerping van ballast te bewerkstelligen, daar dit slechts een oogenblikkelijk hulpmiddel en bovendien voor de bewoners der plaatsen, waarboven het vaartuig zich bevond, zeer lastig was. De meest geschikte handelwijze is ontleend aan de natuur zelve; zij bestaat in eene nabootsing van de werking der zwemblaas bij de visschen. Deze rijzen en dalen in het water, door die blaas met de daarin bevatte lucht meer of minder samen te drukken, waartoe sommigen zelfs van bijzondere druktoestellen voorzien zijn. Gij gevoelt, dat de toepassing daarvan op de luchtscheepvaart voor de hand ligt.””

Recht duidelijk gevoelde ik dit nog niet, en bovendien waren er in de beschrijving, die Baco mij gaf, nog verscheidene andere duistere punten, die mij eenige vragen op de lippen deden zweven. Doch ik hield deze terug. Ik besefte dat ik, een kind der negentiende eeuw, te weinig op de hoogte der wetenschap was, om alles te begrijpen, wat in de eenentwintigste was tot stand gebracht, en dat ik groot gevaar liep van vragen te doen, die mij in de schatting van mijnen medgezel zouden doen dalen.

Phantasia, wie het aan geduld ontbrak om aan deze lange verklaring het oor te leenen, was reeds het trapje opgegaan, dat naar het salon geleidde, en wij volgden haar daarheen. Het zag er netjes uit, doch was niet bijzonder op gemak ingericht. Men kon zien, dat het hoofdstreven was geweest, om stoelen, tafels en verdere meubelen, even als het vaartuig zelf, zoo licht mogelijk te maken, met behoud van de noodige stevigheid. Het voornaamste materiaal scheen bamboes te zijn, in dunne strooken gesneden en gevlochten. Waar metaal noodig was, was uitsluitend aluminium gebruikt.

Reeds in de wachtkamer had ik opgemerkt, dat al de passagiers zich onderling in eene en dezelfde taal onderhielden, eene taal waarvan mij wel is waar vele woorden bekend schenen, doch waarvan andere mij onbekend waren. Ik vroeg derhalve mijnen geleider: tot welke natie onze medereizigers behoorden?

»»Tot allerlei natiën, – antwoordde hij. Die barsch uitziende heer, daar in gindschen hoek, is een Rus; dat kleine winderige mannetje met zijne opgestreken knevels, die naar al de dames van het gezelschap gluurt, is zonder twijfel een Franschman; gindsche dikke heer, die de hoogste vracht betaald heeft, is een landgenoot van u, een Hollander; die twee blond- en langharige jongelieden zijn Duitschers; de overigen zijn Engelschen.””

»Maar hoe komt het dan, dat allen dezelfde taal spreken?”

»»Zij spreken de reistaal. In onze eeuw, waarin de meeste menschen een groot gedeelte van hun leven op reis doorbrengen, waarin eene voortdurende vermenging der volken plaats grijpt, moest zulk eene taal, waardoor het gemak van het verkeer bevorderd wordt, wel allengs als van zelf geboren worden. Zij is trouwens nog in hare ontwikkeling, maar over eenige eeuwen zal zij waarschijnlijk tot wereldtaal zijn geworden.””

Ik luisterde nu scherper toe en bemerkte weldra, dat de rondom ons gesproken taal eigenlijk eene mengeling van verschillende talen was, waarin echter het Engelsch den boventoon voerde, hetgeen zich daaruit liet verklaren, dat van het reizend publiek in het algemeen ook Engelschen de meerderheid uitmaken.

Rondom mij ziende, werd nu mijne aandacht getrokken door eenige wijde buizen, welke door openingen in de wanden en in den vloer van het schip naar buiten staken. Ik zag die buizen eerst voor eene nieuwe soort van kanonnen aan en vroeg dus: of dit vaartuig ten oorlog was uitgerust?

Phantasia glimlachte, maar op dien glimlach volgde een zucht en de woorden: »»die ridderlijke tijd is ons slechts uit de geschiedenis bekend; onze tegenwoordige mannen zijn fabrikanten, handelaars, ingenieurs, geleerden, wetgevers, enz., maar soldaten zien wij nog slechts op het tooneel, tenzij gij onze constabels, die zeker talrijk genoeg zijn, voor soldaten mocht houden.””

»Hoe, – riep ik uit, – geen oorlog en geen staande legers meer! Dus hebben dan eindelijk de vredevrienden, Bright, Cobden en hunne geestverwanten, gezegevierd en is het tegenwoordige geslacht tot de overtuiging gekomen dat de oorlog eene schande voor de menschheid was, die menschen aan redelooze dieren gelijk maakte, welke elkander in blinde woede vernielden, in plaats van in broederlijke liefde en eendracht de schoone aarde te bewonen en het geluk der volken wederkeerig te bevorderen!”

 

»»Ik betwijfel, – antwoordde Baco meesmuilende, – of die overtuiging er veel deel aan heeft gehad. De menschen, mijn waarde heer! worden in onze eeuw nog evenzeer door hartstochten gedreven als vroeger. Nog steeds zijn zij, wat voorlang een onzer dichters hen noemde: »half dier, half engel,” en zij zullen dit in de toekomst ook wel blijven, al moge de maatschappij als geheel beschouwd ook in een zedelijk opzicht allengs vooruit gaan. Waren de omstandigheden nog dezelfde als in vroegere eeuwen, dan zoude, vrees ik, er ook evenzeer als vroeger oorlog zijn. Maar juist de omstandigheden zijn het, die veranderd zijn en den oorlog bijna tot eene onmogelijkheid hebben gemaakt.