Za darmo

Het Geld van Robinson Crusoe

Tekst
iOSAndroidWindows Phone
Gdzie wysłać link do aplikacji?
Nie zamykaj tego okna, dopóki nie wprowadzisz kodu na urządzeniu mobilnym
Ponów próbęLink został wysłany

Na prośbę właściciela praw autorskich ta książka nie jest dostępna do pobrania jako plik.

Można ją jednak przeczytać w naszych aplikacjach mobilnych (nawet bez połączenia z internetem) oraz online w witrynie LitRes.

Oznacz jako przeczytane
Czcionka:Mniejsze АаWiększe Aa

Hoofdstuk VII.
Hoe de bewoners van het eiland besloten om een eerlijk en vrij volk te zijn

Thans was het zaak om eens te gaan nadenken over de wetten, die het handeldrijven en het gebruik van geld zouden moeten regelen. Er waren enkele menschen, die wilden dat er wetten zouden worden uitgevaardigd, waarbij iedereen gedwongen zou worden om alles wat hij bezat te verkoopen, wanneer hem daarvoor een nominaal of werkelijk equivalent werd aangeboden in datgene, wat de staat voor geld zou verklaren; en zij wilden ook wettelijk vastgesteld hebben, dat iemand, die artikelen of diensten van een ander had gekocht met de belofte daarvoor na eenigen tijd te betalen, die schuld geheel mocht afbetalen met datgene wat door den staat geld werd genoemd, onverschillig of terzelfdertijd, de mannen, die de Munt onder hun beheer hadden, om de een of andere reden de helft van het kostbare goud uit de munt genomen hadden en daarvoor in de plaats betrekkelijk waardeloos lood hadden gedaan.

Maar ter eere der eilandbewoners dient gezegd, dat deze voorstellen een weinig gunstig onthaal vonden. Zij zeiden: “wij willen een eerlijk en ook een vrij volk zijn en daarom zal ieder, die iets wil koopen of verkoopen, precies doen, waartoe hij zich verbonden heeft, tenzij hij wegens onvoorziene of onvermijdelijke omstandigheden volkomen onmachtig is om zijn overeenkomst of zijn contract na te komen. En zij zeiden verder: “wanneer iemand artikelen of diensten ontvangt en belooft hiervoor na vijf jaar of vijf minuten een afgesproken hoeveelheid goud, tarwe, kabeljauw of koolen van een bepaalde qualiteit terug te geven, dan zal het (en volkomen terecht) als oneerlijk worden beschouwd om te probeeren deze verplichting af te doen door ruw ijzer aan te bieden inplaats van goud, erwten of boonen inplaats van kabeljauw of pompoenen inplaats van kooien; en iedere natie, die op de een of andere wijze zulk een ontduiking van de letter of den geest van haar verplichtingen bekrachtigt, kan er zich niet op beroemen een eerlijk, christelijk volk te zijn; en een gemeenschap, die wetten uitvaardigt en handhaaft, die iemand dwingen om, in ruil of betaling voor zijn diensten of producten, iets te ontvangen, dat niet in zijn contract genoemd stond en dat hij zonder dien dwang niet zou willen aannemen, zulk een gemeenschap heeft geen recht om zichzelf een vrij volk te noemen. Daarom besloten de bewoners van het eiland, dat zij de overheid van hun land alleen de vrijheid van ingrijpen in den handel zouden toestaan, buiten de volgende bepalingen om: dat het ruilmiddel en de waardemeter, dien zij ingesteld en een Vrijdag of een dollar genoemd hadden, altijd en onder alle omstandigheden 25,8 grein standaardgoud moest bevatten; dat van dezen standaard nooit mocht worden afgeweken en dat niemand tot het gebruik van dit betaalmiddel gedwongen zou worden; maar, wanneer iemand beloofde te betalen of geld te geven, zonder nader te omschrijven of dit geld zou zijn wampum-geld, kralengeld, veegeld, goudgeld of een ander bijzonder soort van geld, dan zou het officieele geld, door de overheid van het eiland uitgegeven, als het bedoelde betaalmiddel beschouwd worden. Kortom, als verstandige menschen maakten de eilandbewoners de gevolgtrekking, dat het, zoolang zij in het algemeen gebruik een goed en betrouwbaar soort van geld handhaafden, hetwelk op zijn oppervlakte de getuigenis (gemakkelijk te ontcijferen en bij ieder bekend) droeg van zijn waarde of koopkracht, vrijwel onnoodig was om de wetboeken vol te schrijven met bepalingen over een wettig betaalmiddel. Zij zouden dat maar liever overlaten aan andere en wijzere menschen, dan zijzelf, die geld wilden gebruiken, dat alleen kon circuleeren, wanneer het de een of andere kunstmatige kracht of werking achter zich had, die het deed rollen.

Hierna liep een tijdlang alles wat tot den handel in betrekking stond even goed van stapel op het eiland. Weliswaar waren er slechte menschen, die artikelen en diensten op crediet verkregen, die zij niet van plan waren ooit te betalen, zorgelooze en verkwistende menschen, die meer kochten dan zij konden betalen, en dwaze en wat al te goed vertrouwende menschen, die, nadat zij door arbeid en spaarzaamheid een flinken voorraad artikelen bijeen gezameld hadden, deze ruilden voor aandeelen in ondernemingen, die nooit rendeeren konden. En indien iemand dan op een van deze wijzen de opbrengst van harden arbeid verloor, dan was hij natuurlijk terneergeslagen; hij verloor het vertrouwen in zijn medewerkers, en dacht dat de tijden en zaken er wel op zouden verbeteren, wanneer hij alle beambten van zijn kantoor op straat zette en door nieuwe liet vervangen. Maar niemand op het eiland geloofde ook maar voor een oogenblik, dat er een anderen weg bestond om het verloren geld op eerlijke wijze terug te krijgen, dan om door ijver en spaarzaamheid een nieuwen voorraad nuttige artikelen te verzamelen, waarvoor geld gekocht kon worden; en niemand, die ooit iets te verkoopen had, dat andere leden der gemeenschap wenschten te bezitten en die er een goed equivalent voor in de plaats konden geven, was ooit verlegen om geld of om een afzetgebied, terwijl er aan den anderen kant geen sprake van was, dat iemand, die niets te verkoopen had, wat de gemeenschap wenschte of kon betalen, er ooit in zou slagen om geld of een afzetgebied te verkrijgen.

Hoofdstuk VIII.
Hoe de bevolking van het eiland het gebruik van papiergeld invoerde

Naarmate de tijd verstreek, kwamen er langzamerhand veranderingen in de methode van zaken doen op het eiland. In plaats van zooals eerst een afgezonderd en onbekend volk te zijn, werd hun bestaan als een georganiseerde, beschaafde staat meer en meer over de geheele wereld bekend, en er ontstond een levendig internationaal handelsverkeer uit de gewoonte om producten van het eiland te ruilen tegen producten van andere landen. Aan iederen kant van het eiland was een voortreffelijke haven, en natuurlijk hoopte de bevolking zich bij deze plaatsen opeen en bouwde zij er twee zeer belangrijke steden. Het middengedeelte van het eiland daarentegen werd ingenomen door hooge bergreeksen, bedekt met dichte wouden, waarin de reizigers, die tusschen de beide steden heen en weer reisden, dikwijls beroofd werden van al het goud, dat zij bij zich droegen. Om dit gevaar te voorkomen en om de noodzakelijkheid om goud bij zich te dragen te vermijden, stelden de menschen, die aan verschillende uiteinden van het eiland woonden, een systeem in om geschreven orders op elkander uit te geven voor geld, dat ieder wederkeerig belofte uit te betalen aan den persoon, wiens naam op de order of wissel geschreven was; en daarna sloten zij niet zelden hun rekeningen af door de eene order of betaling tegen een andere te verrekenen. Op deze wijze werd waarde of koopkracht over groote afstanden overgebracht op een veel goedkoopere en gemakkelijkere wijze dan door overbrenging van het goud zelf kon geschieden; en het was tevens een veel veiliger methode, daar de dieven geen gebruik konden maken van de wissels, ook al kregen zij die in handen. En zoo gebeurde het, dat de menschen op het eiland kennis maakten met datgene, wat later bekend werd onder den naam van “wisselbrieven”15.

Deze kunstgreep, waardoor arbeid uitgespaard en gevaar vermeden werd, bleek bovendien zooveel practisch nut te hebben, dat men weldra op de gedachte kwam om het grondprincipe van den wisselbrief zoodanig uit te breiden, dat het voor ieder in het algemeen overbodig zou zijn om goud bij zich te dragen. Voor dit doel werd een openbaar kantoor gesticht, waar de menschen hun goud in bewaring konden geven onder toezicht van den Staat om voor het gestorte bedrag een kaartje of reçu te ontvangen, dat op vertoon weer in metalen munt betaalbaar was, en deze kaartjes werden, alleen doordat iedereen wist, dat zij naar believen in goud konden worden omgezet en dat er geen kaartjes werden uitgegeven voor meer goud dan er in werkelijkheid gedeponeerd was, weldra als evengoed en solide beschouwd als het goud zelf, en bovendien waren zij veel gemakkelijker in het gebruik. Zoo ontstond het papiergeld (Engelsch: currency van het Latijnsche currere = loopen) op het eiland en kwam het in gebruik als een plaatsvervanger van het geld16. De naam, die men aan deze reçus aanvankelijk gaf, was eerst “bank-credietpapier” en later “bank-biljetten”, maar na een poosje kregen de menschen de gewoonte om er over te spreken als van “papiergeld”. Maar deze laatste term was, zooals iedereen moest toegeven, alleen een spreekwijze en eigenlijk een zeer slechte uitdrukking, want ieder verstandig mensch zag dadelijk in, dat een belofte om een artikel af te leveren of een erkenning van de ontvangst van, of een aanspraak op een voorwerp onmogelijk dat artikel of voorwerp zelf kon zijn: evenmin als de schaduw van een lichaam dat lichaam zelf is, of de afbeelding van een paard een echt paard of de geur van een goed maal hetzelfde als het werkelijke maal.

 

Een schaduw is geen stoffelijk voorwerp.


Niettemin; als een hulpmiddel om goederen, welke dienst deden als geld, over te dragen en om het onvermijdelijke verlies en beschadiging van die goederen door hanteering en transport te voorkomen, was het papieren geld een belangrijke uitvinding en daar het bovendien altijd vertegenwoordigd, of zooals wij het mogen uitdrukken, gedekt werd door dat artikel, dat het minst van alle dingen in waarde op en neer gaat, namelijk goud, beantwoordde het volkomen aan het doel van geld, zonder het feitelijk te zijn. Daardoor leverde het tevens een nieuw doorslaand bewijs van de superioriteit van het artikel goud om te dienen als geld of als een voorwerp van waarde om in bewaring te geven tegen ontvangst van een reçu of certificaat van deponeering, dat als papieren ruilmiddel gebruikt kon worden; want indien men andere waardevolle artikelen, zooals vee, koren, kleedingstof of kool, voor hetzelfde doel had gekozen, dan zou de Bank verplicht zijn geweest om groote stallen, schuren en pakhuizen te bouwen om haar voorraden te bewaren, en al werden deze artikelen nog zoo goed bewaakt, hun waarde of koopkracht zou toch na eenigen tijd snel zijn afgenomen tengevolge van zeer natuurlijke en onvermijdelijke oorzaken. En bovendien: de waarde van de meeste artikelen, ook al zijn ze in de beste conditie is door zuiver plaatselijke oorzaken doorgaans zoo verschillend, dat een reçu voor een en hetzelfde artikel uitgegeven door Banken om als papiergeld te dienen onmogelijk dezelfde waarde zou kunnen hebben in verschillende plaatsen: immers de waarde of koopkracht van een ton steenkool of een vetten os is heel wat anders bij den ingang van een kolenmijn of op een steppenboerderij dan tien, twintig of honderd mijlen verder. Maar de waarde of koopkracht, die een zekere hoeveelheid goud vertegenwoordigt, variëert al heel weinig tusschen verschillende plaatsen, en deze waarde is en blijft over de geheele wereld zonder twijfel zeer constant.17

Hoofdstuk IX.
Oorlog met de Kannibalen en de gevolgen daarvan

Maar weldra vroegen ernstiger zaken dan het maken en het uitgeven van geld de aandacht der eilandbewoners. Men zal zich herinneren dat Vrijdag eertijds op het eiland gebracht was door de Kannibalen met het doel om gekookt en opgegeten te worden en dat hij voor dit lot behoed werd door de stoutmoedigheid van Robinson Crusoe, evenals naderhand ook Vrijdag’s vader en anderen van zijn landgenooten. Maar al waren de Kannibalen destijds verslagen, daarom verloren zij toch niet tegelijkertijd hun eetlust of de herinnering aan het heerlijke maal, dat bij die gelegenheid hun neus was voorbij gegaan, en toen het vleesch schaarsch werd in hun eigen land, bereidden zij een groote invasie op het eiland voor met het doel om Vrijdag te vangen en te koken, als hij er nog was, of, bij gebrek aan Vrijdag iedereen, dien zij vangen konden. Daardoor zagen de eilandbewoners zich plotseling temidden van een vreeselijken oorlog verplaatst en zij moest strijden niet alleen voor hunne bezittingen, maar ook voor hun individueel bestaan.

De regeering was doortastend en energiek, maar om den oorlog te kunnen voeren moesten er heel wat artikelen verbruikt worden, en daar er voor de regeering van het eiland—evenals voor alle andere regeeringen—slechts twee wegen openstonden om artikelen te krijgen of geld, waarmee die artikelen gekocht konden worden, namelijk: door het sluiten van leeningen of het heffen van belastingen, werd het geheele volk te hulp geroepen. Men vreesde evenwel dat het vuur der vaderlandsliefde niet zoo helder zoude branden als wel wenschelijk was, wanneer dit beroep op de algemeene hulpvaardigheid werd gedaan in den vorm van belastingen; daarom werdt het raadzaam geacht om in het begin maar niet te veel van belastingen te spreken en voornamelijk zijn toevlucht te zoeken in leeningen, die na den oorlog zouden worden terugbetaald.

Het volk van zijn kant, gaf met de grootste bereidwilligheid aan dezen oproep gehoor. Sommigen leverden diensten als soldaten, werklieden en uitvinders; andere droegen hout bij voor canoes, linnen voor tenten, ijzer voor speerpunten en geweren, koren en meel, hooi, medicijnen en geld—kortom allerlei soorten van nuttige dingen en allerlei voortbrengselen van vroegeren arbeid en spaarzaamheid van den kant der bijdragers. Daarvoor kregen deze bijdragers op hun beurt van de Regeering een belofte op papier terug, dat de geleende goederen (of hun waarde in geld) later terug betaald zouden worden. Men kon deze beloften in twee soorten onderscheiden; in het eene geval was de belofte nauwkeurig omschreven tot aan het tijdstip van haar vervulling, en het bedrag of de waarde, die de belofte inhield, gaf rente. Deze papieren werden obligatien genoemd. In het andere geval vermeldde de belofte, hoewel overigens nauwkeurig omschreven, geen bepaald tijdstip, waarop zij zou worden ingelost en haar bedrag of waarde bracht geen rente op. Omdat deze laatsten op blauw papier geschreven waren, werden zij in de wandeling “bluebacks” (blauwruggen) genoemd. Als het volk een obligatie kreeg, borgen zij die zorgvuldig weg, terwille van den interest die zich op deze schuldbewijzen zou ophoopen, maar toen zij de bluebacks kregen, wisten zij eerst niet recht wat zij daarmee beginnen moesten. In sommige opzichten waren deze papieren geheel verschillend van alles, wat zij nog ooit gezien hadden, en toch vertoonden zij weer een groote gelijkenis met de certificaten van deposito van goud in de openbare bewaarplaats, die zij sinds eenigen tijd gewoon waren om als papiergeld te gebruiken. En daar het eene zoowel als het andere een belofte gaf van Regeeringswege om geld te betalen, scheen er voor het publiek geen goede reden te bestaan, waarom men beiden niet evengoed als een plaatsvervanger en een equivalent van geld zou kunnen gebruiken.

Er was echter een groot en wezenlijk verschil, want ieder exemplaar van hun vroeger papiergeld, bestaande uit een bewijs of certificaat van een deposito van werkelijk geld, beteekende op zichzelf een werkelijke vermeerdering van die stof, welke over de geheele wereld gold als een equivalent voor ieder artikel, dat door arbeid kon worden voortgebracht; terwijl daartegenover de nieuwe betalingsbeloften, die de overheid uitgaf in ruil voor goederen, van het volk geleend, de wezenlijke vernietiging vertegenwoordigden van haast ieder nuttig en wenschelijk voorwerp, inplaats van een vermeerdering daarvan, omdat al die geleende artikelen in den strijd tegen de kannibalen opgebruikt werden. Het volk zag dit evenwel niet in; en omdat zij het niet inzagen, gingen zij voort met betalingsbeloften, die verlies en vernieling vertegenwoordigden, te accepteeren en te beschouwen als gelijkstaande met geld en dus ook met rijkdom; en aangezien de schepping en uitgifte van dit soort van geld toenam, naarmate de vernietiging zich uitbreidde, kwamen zij tenslotte tot de conclusie, dat, hoe meer en sneller zij vernielden, hoe rijker zij allen zouden worden en dat zij, door een gelukkigen samenloop van omstandigheden eindelijk dat groote probleem hadden opgelost, waarmee de wereld al zoo lang verlegen was geweest, nl. “Hoe kan je je pannekoek opeten en tegelijkertijd behouden?” En om nog nader toe te lichten, hoe algemeen deze opvatting was doorgedrongen mag vermeld worden, dat enkelen der meest populaire boeken, die omstreeks dezen tijd op het eiland werden uitgegeven de volgende beteekenisvolle titels droegen: “Staatsschuld een Nationale Zegen.” “Betaal niet wat Gij Verschuldigd zijt, een zekere Weg om Rijk te worden.” “Trek aan uw schoenveters, de beste manier om Vooruit te komen in de Wereld,” enz.

 

Ongetwijfeld werd de bevolking van het eiland nog sterker in haar waan gestijfd door de omstandigheid, dat deze nieuwe Staats-betalingsbeloften, hoewel zij geen vermeerdering van bezit beteekenden of een bepaald equivalent waren van eenig voorwerp in het bijzonder, daarom toch niet tegelijkertijd onbruikbaar werden als ruilmiddelen. Integendeel fungeerden zij even goed als het oude papiergeld, als arbeid-uitsparende werktuigen in dien zin, dat zij soortgelijk werk verrichten als een schip of een locomotief, n.l. het opheffen van de nadeelen van hinderlijke afstanden tusschen producent en consument. Maar doordat het nieuwe papiergeld werd een vertegenwoordiger van een te betalen schuld inplaats van een middel om een schuld te betalen, verloor het onmiddellijk de belangrijkste eigenschap, die een goede geldsoort behoort te hebben, daar het ophield een algemeen equivalent te zijn, of op zichzelf een voorwerp van waarde in den handel; en daardoor werd het feitelijk onmachtig om werkelijk de functie te vervullen van een standaard of maatstaf om de onderlinge waarde van andere dingen te schatten; in dit opzicht was het al even onbruikbaar als een schip zonder roer of een locomotief zonder rails om op te rijden. Wie het roer van een schip wegneemt of de rails opbreekt vóór een locomotief schaadt daarmee niet de capaciteit van het eerste voertuig om geladen te worden of die van het tweede om te trekken. Maar als men probeert om een schip, of een locomotief onder zulke omstandigheden te gebruiken voor de doeleinden, waarvoor zij gebouwd werden, nl. als vervoermiddelen om den handel te bevorderen en te vergemakkelijken, dan zou dat zulk een onzekere en gewaagde onderneming zijn, dat de bezitters der goederen, welke verhandeld moeten worden, ongetwijfeld een grooten waarborg zouden verlangen tegen de mogelijke gevaren waaraan hun goederen door de onbruikbaarheid der vervoermiddelen zouden zijn blootgesteld. En zoo was het ook gesteld met het blueback-papiergeld van het eiland, hetwelk, doordat het geen contante waarde meer vertegenwoordigde of op vertoon omgezet kon worden in een bepaalde hoeveelheid van een of ander artikel, ook niet langer meer een vast equivalent van iets kon zijn en een maatstaf om waarde te meten.

Wanneer er op zekeren dag bericht kwam, dat de Kannibalen verslagen waren, dan kon men met een zeker aantal bluebacks een schepel tarwe koopen. Maar wanneer er den volgenden dag bericht kwam, dat de troepen der eilandbewoners teruggedreven waren, ondanks hun dapperheid en dat het dus niet onmogelijk was, dat iedereen binnen afzienbaren tijd gekookt en opgegeten zou worden, dan kon men voor hetzelfde getal bluebacks slechts de helft der hoeveelheid tarwe krijgen. Bijgevolg legde iedereen bij het verkoopen van goederen, die door verbruik van tijd en arbeid verkregen waren, iets op de prijzen daarvan toe, om zich te dekken tegen het op en neergaan van de koopkracht van het papiergeld, dat hij ontving, of, m.a.w. om er zeker van te zijn, dat de betaling, die hij ontving, althans voor eenigen tijd gelijkwaardig zou blijven aan de artikelen, die hij verkocht. Maar daar niemand voorspellen kon wat de Kannibalen van den eenen dag op den anderen zouden doen en hoe het in verband daarmee met de koopkracht van het papiergeld gesteld zou zijn, voelde iedereen bij het verkoopen van een voorwerp, dat hij een extra risico liep behalve de risico’s, die bij iederen gewonen koop en verkoop voorkwamen. En daar er evenmin betrouwbare gegevens te vinden waren om deze risico’s te voorspellen als er bestaan om den uitslag van een dobbelspel te voorspellen, sloeg iedereen maar een slag naar het verzekeringsbedrag, dat er noodig zou zijn, of, wat op hetzelfde neerkomt, ieder wedde op de koopkracht van het papiergeld in toekomstige tijden. Iedere handelstransactie kreeg op deze wijze het karakter van een dobbelspel en het meest werd door dit alles de geheele arbeidersklasse op het eiland benadeeld; want deze had nu eenmaal niets anders te verkoopen, dan haar werkkracht, welke voor het oogenblik haar geheele waarde verliest, wanneer zij niet dadelijk gekocht wordt, zoodra zij te koop wordt aangeboden, en waarvan men den verkoopsprijs niet dan met moeite kan veranderen wanneer die eenmaal is vastgesteld. En daar dit een zeer belangrijke quaestie is in de finantieele geschiedenis van het eiland, is het wenschelijk om dit even met eenige bijzonderheden van werkelijke voorvallen toe te lichten.

De bevolking van het eiland kleedde zich grootendeels in stoffen, die in andere landen gemaakt werden, en daar het papiergeld van het eiland ongeschikt was voor uitvoer, werden die stoffen betaald door uitvoer van goud of van andere artikelen, die in vreemde landen zonder moeite voor goud geruild konden worden. De stoffen, die zoodoende met goud gekocht waren, werden tot kleeren verwerkt door de “confectie”-kleerenhandelaars in de steden en in dezen vorm voor papiergeld verkocht aan kleinhandelaars op een crediet van drie tot zes of negen maanden. Was het ruilmiddel in deze transactie betrokken uitsluitend goud geweest of certificaten, die deposito’s van goud vertegenwoordigden, dan zou de prijs op crediet van de confectie kleeding gelijk zijn geweest aan den prijs voor contante betaling met een klein bedrag daarboven voor de rente van den tijd gedurende welken het crediet zou loopen, en met het oog op mogelijk risico van niet-betaling; en de verkooper zou er geen oogenblik over hebben nagedacht of de muntsoort of plaatsvervanger van geld, waarin hij betaald was, drie, zes of negen maanden later wel dezelfde koopkracht of waarde zou hebben als op den dag, toen het koopcontract gesloten werd. Hij mocht er aan getwijfeld hebben of zijn klant hem wel zou betalen, maar hij zou nooit getwijfeld hebben aan de qualiteit van datgene, wat hij als betaling moest ontvangen. Daar evenwel het ruilmiddel in dat gedeelte van de transactie, dat afgewikkeld werd nadat de stoffen tot kleeren waren verwerkt, noch goud was, noch iets dat goud vertegenwoordigde en daarom, evenals een schip zonder roer, of een locomotief zonder rails, ongetwijfeld onbetrouwbaar was als ruilmiddel, wist de verkooper wel zeker, dat wat hij als betaling voor zijn goederen zou ontvangen, drie, zes of negen maanden later niet dezelfde waarde of koopkracht zou hebben als op den dag, toen het contract gesloten werd. Het kon meer en het kon minder waard zijn, maar nooit wedde de verkooper op de eerste mogelijkheid of nam hij deze in aanmerking door iets van den prijs van zijn goederen voor betaling na zekeren tijd af te trekken; want door een dergelijke handelwijze zou hij zichzelf van te voren berooven van een mogelijk voordeel in de toekomst. Maar voor alle zekerheid voelde hij zich steeds genoodzaakt om te wedden op de tweede mogelijkheid en dan die weddenschap te dekken door den prijs van ieder ding, dat hij op crediet verkocht, te verhoogen. Als de koopkracht van het papier geld door de critieke tijdsomstandigheden sterk flucteerde met korte tusschenpoozen, dan wedde de verkooper op al zijn verkoopen op crediet met het oog op de groote risico’s, en hij wedde zoodoende iederen dag tot verschillende prijzen zoodat hij soms tot 10, 15, 20 of zelfs 30% ging boven den gewonen prijs, welke te samen de som van de kosten, winst, interest en gewone risico’s vertegenwoordigde, om de zekerheid te hebben dat het betaalmiddel, hetwelk hij ervoor zou ontvangen, voldoende koopkracht zou bezitten om er evenveel goud voor terug te koopen als hij destijds voor het goed had moeten geven.

Wanneer daarentegen de waarde van het papiergeld in minder mate en met grootere tusschenpoozen op en neer ging, dan nam ook het verzekeringspercentage af, dat aan den verkoopsprijs werd toegevoegd. Wanneer b.v. een kleerenkoopman goederen verkocht op drie maanden crediet, voor papiergeld, waarvan de koopkracht zooveel kleiner was dan die van goud dat er 115 in papier noodig was voor 100 in goud, dan voegde hij 5% bij zijn verkoopprijs of hij wedde, dat de depreciatie van het papiergeld na die drie maanden uitgedrukt zou kunnen worden als 120 voor goud, terwijl hij voor een crediet van meer dan drie maanden veronderstelde dat de kans van depreciatie grooter zou zijn en om dat risico te dekken, voegde hij een gemiddelde verhooging van 10% bij zijn prijs. Als er nu aan het eind van het kwartaal 125 in papiergeld noodig was om 100 in goud te koopen dan verloor de koopman 5% bij afbetaling. Maar als daarentegen de koopkracht van het papier in tegenovergestelde richting ging en er na drie maanden slechts 110 in papiergeld noodig was om 100 in goud te koopen dan maakte hij een extra winst van 10% boven zijn gewone en wettige winst, terwijl een gelijken druk als een nadeel kwam op de schouders der afnemers,18

Daar de kooplieden handig waren, leden zij met hun wedden en verzekeren maar zelden verlies en maakten er zoodanig voortdurend winst mee, dat sommige kooplieden na eenigen tijd het verkrijgen van dit soort winst als het voornaamste doel van alle handel gingen beschouwen; terwijl anderen, met meer kalmte en onderscheidingsvermogen begiftigd, tot de conclusie kwamen, dat de beste en gemakkelijkste manier om rijk te worden was om direct te wedden op de wisselende hoeveelheid papiergeld, die van den eenen dag op den anderen vereischt werd om dezelfde hoeveelheid goud en andere waardevolle artikelen te koopen, inplaats van te trachten dat indirect te doen door tusschenkomst van magazijnen, voorraden van goederen, klerken, kantoorboeken, credieten, enz. Deze laatsten gaven dus hun zaken er aan en gingen in de taal van dien tijd “op straat handelen”19 en voorzagen voortaan in hun onderhoud door op crediet te verkoopen wat zij niet bezaten en op crediet te koopen wat zij nooit verwachtten te ontvangen en door hun winst of verlies te gissen naar gelang van het verschil in prijzen veroorzaakt door het op en neergaan der waarde van het papiergeld tusschen den dag van koop of van verkoop en den dag van ontvangst of van aflevering, kortom, evenals met de tooverviool in het sprookje, die zoodra men er op speelde, iedereen deed dansen, onverschillig of het in doornstruiken of op het open veld was, zoo bracht het gebruik van een papieren ruilmiddel, dat voortdurend in waarde op en neer ging, omdat het geen constant equivalent was van eenig voorwerp, iedereen, die maar eenigszins kon, aan het speculeeren; sommigen deden het omdat zij er van hielden, en anderen omdat zij wel moesten, wilden zij zich voor groote verliezen behoeden. De breede massa, die niet gemakkelijk kon speculeeren trachtte zichzelve te beschermen door hooge prijzen te vragen in ruil voor hun diensten of door minder te geven naar verhouding van wat zij ontvingen20, maar op den duur leerden zij door bittere ervaringen, dat zij niet zoo goed af waren, als zij wel meenden en dat, als het een gevolg van een al te overvloedig en niet-voor-iets-equivalent papieren ruilmiddel was om de productie te vermeerderen, een ander en belangrijker gevolg er van was, dat de resultaten van de productie ongelijk verdeeld werden, wanneer men bezittingen van hen, die weinig hadden, overdroeg op hen, die veel bezaten en zoodoende de rijken rijker en de armen armer maakte.—


De manier om teleurgestelde menschen uit den weg te ruimen.


15Historisch zijn de wisselbrieven waarschijnlijk ontstaan onder de Middeleeuwsche Joden, die altijd aan vervolgingen blootgesteld, een systeem van wissels of geschreven orders op elkander instelden, welke ieder beloofde te honoreeren en te betalen aan den persoon, die in den wissel genoemd werd.
16Het was op deze wijze dat de eerste Bank, waarvan iets bekend is, ontstond in 1171, n.l. de Bank van de Republiek van Venetië. Venetië was dat jaar in oorlog en had geld noodig. De Raad van Tien of de overheid deed een beroep op de kooplieden om hun goud of munten in de openbare schatkist te storten en opende een credietrekening in de boeken van den Staat voor de bedragen, die op deze wijze gedeponeerd werden, welk tegoed in de boeken interest opbracht (altijd stipt betaald) op den voet van 4% ’s jaars. Kort na de oprichting van deze Bank stierf een der storters, en daar men zijne nalatenschap onder zijn vijf kinderen moest verdeelen, werd zijn tegoed in de Bank in vijf porties verdeeld en op de vijf nieuwe eigenaars overgeschreven. Daardoor was een systeem van overschrijving van een tegoed in boekhouding ingevoerd, en dit bleek zooveel practisch nut te hebben, dat de kooplieden het weldra zeer algemeen aannamen als een middel om de nog niet vereffende saldi te betalen in alle groote zaken-transacties. De Banken van Amsterdam en Hamburg werden naderhand ook op feitelijk dezelfde basis gesticht en deden met veel succes zaken. De Bank van Venetië deed vijf honderd jaar zaken en gedurende dat tijdperk bloeide de Staat en kwamen er weinig faillissementen voor onder de koopmansklassen.
17Wie het kinderachtig of onnoodig mocht achten om in zulke uitvoerige verklaringen te treden, moge herinnerd worden aan een plan voor een nieuw papieren ruilmiddel, dat kort geleden enkele ernstige voorvechters heeft gevonden in de Ver. Staten, nl. dat van Josiah Warren uit Ohio, die voorstelde om “het recht van uitgifte van papiergeld uitsluitend te verleenen aan die mannen, vrouwen en kinderen, die nuttige diensten verrichten”,—bijvoorbeeld koren verbouwen, steenkool delven, kabeljauw vangen, kastanjes zoeken, enz.—“maar aan niemand anders”, terwijl die resultaten van arbeid in veilige bewaarplaatsen gedeponeerd zouden worden “tegen ontvangst van gelijke waarde” zouden dienen. Een andere grondstelling van Mr. Warren was, dat “het onaangenaamste werk” (niet het nuttigste) “recht heeft op de hoogste schadeloosstelling” en dat daarop bijgevolg ook het meeste geld uitgegeven moet worden. Een specimen van deze geldsoort zou er dus ongeveer zoo uitzien: Het onaangenaamste werk heeft recht op de hoogste vergoeding. $ 1.00 Tijd is geld! Cincinnati. Ohio. Verschuldigd aan toonder Acht uur werk in het maken van schoenen of honderd pond koren. William Morton. No.—, F—straat. Natuurlijk moet er, opdat dit geld werkelijk gelijkwaardig zal zijn aan wat er mee betaald is en opdat de uitgifte er van werkelijk die “afdoende oplossing is van het groote probleem van arbeid en kapitaal”, waarvoor het gehouden wordt, een vooropgestelde verhouding bestaan tusschen de waarde van acht uur schoenmakerswerk en 100 pond koren. Maar honderd pond koren in Illinois zijn het resultaat van niet meer dan een vierde deel van het werk dat dezelfde hoeveelheid koren in Nieuw-Engeland vereischt en hoe kan men nu in het resultaat van acht uur werk in het maken van schoenen van een bekwaam handswerkman op één lijn stellen met dat van een eenvoudigen schoenlapper? of, hoe kan men den arbeid van een man, die een onaangenaam slaafsch werk verricht, vergelijken met dien van het genie, dat een machine uitvindt, welke dat onaangename werk overbodig maakt? E. D. Linton uit Boston, een van Warren’s beste leerlingen verbetert Warren’s ideeën en stelt voor dat de Vereenigde Staten een papieren ruilmiddel zouden uitgeven, dat het volgende zou behelzen: De Ver. Staten betalen aan toonder Eén Dollar in ............................ bossen van Illinois Fall tarwe, bij pakhuis no. 1, U. S. A., no. 12, River Street, Chicago, III. Dit biljet is geldig voor alle betalingen verschuldigd aan de Vereenigde Staten. En hetzelfde natuurlijk met betrekking tot varkens, steenkool, schoenen en diensten van medische doctoren, advocaten en koks. Dus hieruit volgt, wil het biljet geen leugen op zijn voorzijde dragen en zal de belofte werkelijk vervuld kunnen worden op vertoon er van, dat de Ver. Staten onvermijdelijk genoodzaakt zullen zijn om pakhuizen voor tarwe te hebben te Chicago, varkensstallen te Peoria, kolenmijnen of depôts te Pottsville, en bekwame vaklieden, die klaar staan om op den minsten wenk een zaak te verdedigen, een preek te houden, een verkoudheid te genezen of een maal te koken; en al deze laatsten mogen er niets op tegen hebben om in varkens betaald te worden. Maar daar een varken in Peoria een geheel andere waarde heeft dan in haast alle andere plaatsen, zou de dollar ter waarde van een varken, dien de Ver. Staten betalen zou, hier een heel varken zijn, elders een half en misschien alleen de snoet van het varken in een derde plaats.
18Hoewel het voor ieder, die dit onderwerp bestudeerd heeft, duidelijk is, dat niet-inwisselbaar, fluctueerend papiergeld ten slotte altijd een extra belasting vormt, welke het zwaarste die klasse van afnemers zal drukken, die op een vast inkomen, salaris of loon leven, is het niettemin steeds vrij moeilijk geweest om voorbeelden hiervan te vinden, die dit feit zoo duidelijk en eenvoudig toelichten, dat zij op zich zelf overtuigend genoeg zijn om indruk te maken op die menschen, welke het meeste belang bij de zaak hebben. Met de bedoeling om zulk een concreet voorbeeld te vinden, wendde iemand zich tot een der eerste Amerikaansche kooplieden, wiens groote en algemeene ervaring hem ruimschoots gelegenheid gaf om over dit onderwerp te spreken en dit onderhoud verliep ongeveer als volgt: Vraag: “Wanneer u voor goud inkoopt en voor papiergeld verkoopt, hoeveel voegt u dan bij uw verkoopprijs bij wijze van verzekering om een voldoende waarde als betaling—plus winst, interest, etc.—terug te krijgen, dat u daarmee het goud, vertegenwoordigd door den inkoop, kunt vervangen of terugkoopen?” Antwoord: “Wij doen dat maar heel weinig tegenwoordig, nauwelijks de moeite waard om van te spreken.” V.: “Maar toch verzekert u zich wel eenigermate tegen het fluctueeren van het papiergeld of houdt er in uw zaken tenminste iets of wat rekening mee?” A.: “O ja, natuurlijk, wij kunnen dat niet geheel over het hoofd zien.” V.: “Welnu dan, als u er niets op tegen heeft, zoudt u mij dan misschien willen vertellen hoever u daarin gaat onder de bestaande omstandigheden?” A.; “Natuurlijk heb ik er niets op tegen. Wij koopen voornamelijk à contant en verkoopen op groote schaal à contant of op een zeer kort crediet; en daar de papierwaarde de laatste twee of drie jaar weinig op en neer gaat, voegen wij slechts kleine bedragen als verzekering bij onze verkoopsprijzen—laat ons zeggen 1 of 2% voor contante betaling of op een crediet van drie maanden en voor langer crediet, als wij dat geven, iets meer. Gedurende den oorlog of direct daarna, toen het papier sterker en sneller op en neerging en de koersen veel willekeuriger waren, was het een heel ander geval. Toen moest er zeer zorgvuldig gelet worden op de verkoopsprijzen en deze veranderden zeer vaak, soms dagelijks. Daarom is mijn persoonlijke ervaring van tegenwoordig een uitzonderingsgeval en om de inlichtingen te krijgen, die u wenscht, moet u verder zien. Ik geloof wel, dat ik u daarbij kan helpen. Wij koopen geregeld groote hoeveelheden van buitenlandsche producten, laten wij nu maar eens als voorbeeld nemen stoffen voor de manufacturiers en groothandelaars in confectie-kleeding. Wij koopen voor goud en verkoopen voor goud en zorgen dat het papiergeld met zijn fluctuaties buiten onze transacties blijft. Maar hoe gaat het met mijn klanten? Ik sta hun eenig crediet toe en daar het bedrag, dat er bij betrokken is, soms zeer groot is, moet ik natuurlijk iets weten van de manier waarop zij hun zaken beheeren. Zij verwerken het goed, met goud gekocht, tot kleeren en verkoopen vervolgens die kleeren op hun beurt aan hun klanten—tusschenhandelaars en kleinhandelaars—over het geheele land voor papiergeld op een gemiddeld veel langer crediet dan zij van mij krijgen voor het ruwe materiaal. Die groothandelaars en manufacturiers nu zijn veiligheidshalve wel gedwongen om bij hun verkoopsprijzen een voldoend percentage te voegen, als noodig is om er zeker van te zijn, dat zij voor het papiergeld, hetwelk zij na drie, zes of negen maanden krijgen, evenveel goud kunnen koopen als zij mij hebben betaald of een even groote hoeveelheid goede stof om tegemoet te komen aan de verdere behoeften van hun zaken en van hun klanten. Hoeveel zij er zoodoende op leggen, kan ik niet met zekerheid zeggen. Daarvoor bestaat geen vaste regel. Iedereen voegt er zonder twijfel zooveel bij als de concurrentie toestaat; en elke omstandigheid, die wellicht den toekomstigen prijs van het goud zal beïnvloeden wordt zorgvuldig van te voren overwogen. 5% op een crediet van drie maanden zal m.i. het doorsnee-minimum zijn; en voor langeren tijd een grooter percentage. Als de concurrentie niet veroorlooft om er eenig verzekeringspercentage op te leggen, bestaat er gevaar voor verlies aan kapitaal, dat op den duur zeer noodlottig kan zijn—menige firma is daardoor wel failliet gegaan, die in andere tijden, wanneer haar leiders op de ouderwetsche basis zaken hadden kunnen doen, goed zou zijn gegaan. De tusschenhandelaars en kleinhandelaars, aan wie de groothandelaars en manufacturiers verkoopen, zullen waarschijnlijk minder rekening houden met een verzekering tegen papiergeld bij het vaststellen van hun verkoopsprijzen; maar tot welk bedrag ook de inkoopsprijzen van hun goederen opgevoerd zijn door de noodzakelijkheid van een verzekering tegen de fluctuaties van het papiergeld, naar dat zelfde bedrag berekenen zij hun interest en winst en voegen die er bij, zoodat de geheele prijsverhooging tenslotte op den consument neerkomt, die natuurlijk maar zelden op de hoogte kan zijn van de bestanddeelen of de kosten van het artikel dat hij koopt.” V.: “Dus dan moet Mr. Webster met zijn opmerking, die haast een spreekwoord is geworden, dat “van alle manieren om de arbeidersklasse te bedriegen, er geen doelmatiger is geweest dan die welke hem met het papiergeld om den tuin leidt”, geheel op de hoogte zijn geweest van het verloop van zulke transacties?” A.: “Ongetwijfeld, want zulke transacties zijn het onvermijdelijke gevolg van het gebruik van een veranderlijk en niet inwisselbaar papiergeld.” De beschrijving hierboven gegeven is dus geen zuivere phantasie, maar gebaseerd op den werkelijken stand van zaken in den tegenwoordigen tijd.—Januari 1876.
19“Handelen op het Vijgendammetje”, zou een oud-Amsterdammer gezegd hebben, of zooals heden ten dage de z.g. Karpathen, d.z. de Poolsche Joodsche kooplieden, dagelijks in Amsterdam, den Haag en Scheveningen doen. Noot v. d. Vert.
20In 1864 werd in New-York een schip gebouwd juist in den tijd, toen arbeid en materiaal, gerekend in papiergeld, de hoogste prijzen hadden bereikt. In 1870 werd op dezelfde werf een ander schip gebouwd, in alle onderdeelen gelijk aan het eerste. Men verwachtte nu, daar de loonen en de kosten van het materiaal lager waren dan in 1864, dat de kosten van het tweede schip veel minder zouden bedragen dan die van het eerste, maar in die verwachting werd men door de uitkomst teleurgesteld.