Za darmo

Goethe: Een Levensbeschrijving

Tekst
0
Recenzje
iOSAndroidWindows Phone
Gdzie wysłać link do aplikacji?
Nie zamykaj tego okna, dopóki nie wprowadzisz kodu na urządzeniu mobilnym
Ponów próbęLink został wysłany

Na prośbę właściciela praw autorskich ta książka nie jest dostępna do pobrania jako plik.

Można ją jednak przeczytać w naszych aplikacjach mobilnych (nawet bez połączenia z internetem) oraz online w witrynie LitRes.

Oznacz jako przeczytane
Czcionka:Mniejsze АаWiększe Aa
"De gebeurtenissen, in dit hoofdstuk verhaald, – loopen van 1774 tot voorjaar 1781. —

XII

So hast du meine ganze Natur an dich gezogen, dass mir für meine ubrigen Herzens-pflichten keine Nerve ubrig bleibt.

GOETHE aan CHARLOTTE v. STEIN.

Een jaar vóordat hij Carl-August volgde, had Goethe kennis gemaakt met den galanten doctor Zimmermann, en onder de honderden silhouetten, die deze hem vertoonde, had hem byzonder getroffen het schaduw-profielbeeld van Vrouwe Charlotte von Stein-Kochberg, hofdame te Weimar. Nog toegedaan de destijds heerschende meening, dat men iemands inborst op zijn gelaat kan lezen, en ijverig medewerker aan Lavaters "Physiognomische Fragmente", had hij de silhouette naar zijn Zwitserschen vriend gezonden met deze karakterschets (die zijn aandoenlijk pogen naar objectivistische koelheid doet blijken):

"Stein

vastheid

… zelfbehagen

Liefdevolle vriendelijkheid naïeveteit en goedheid, van zelf vloeiende spraak

Toegefelijke vastheid

Welwillendheid

Blijft trouw

Verovert met strikken"

Er onder schreef hij: Het ware een heerlijk schouwspel, te zien hoe de wereld zich in deze ziel spiegelt. Zij ziet de wereld gelijk ze is en toch door het medium der liefde. Van daar dat zachtheid haar algemeene (gelaats)uitdrukking is. – Toen kort daarop doctor Zimmermann in Frankfort bij hem logeerde, vertelde die hem zooveel van Vrouwe von Stein, dat hij drie nachten niet kon slapen.

Charlotte was toen drie en dertig jaar, zeven jaren ouder en zeven kinderen rijker dan hij. Verslaafd aan de koffie en verre van schoon; sprekende, verstandige, wat kwijnende trekken en verflenste huid; rijk lichtbruin haar, heldere oogen en wijkend voorhoofd; een nog slanke gestalte, die door verfijnde aan vormen en stemmingen zich passende kleedkunst zeer tot haar recht kwam. Een ontwikkelde dame, vaardig met penseel zoowel als met veder of borduurnaald; absoluut zich beheerschend, in ieder gezelschap het hare denkend, zonder meer los te laten dan ze wenschte, terwijl toch haar diplomatiesch gesponnen taal aan openhartigheid deed denken. Met haar veelomvattende levenservaring, door huwelijksleed en smaak voor goede boeken nog verdiept, stak ze ver uit boven de triviale hoflieden in haar omgeving en hoopte op verkeer met buitengewone menschen. Ze was getrouwd aan een Opperstalmeester, die ongevoelig bleef voor haar ietwat perverse bekoorlijkheid – haar zelf wèl bekend. Eens per week logeerde hij onder 't echtelijk dak en overigens verwaarloosde hij haar voor jachthonden, volbloed paarden en vette ossen. Aan 't kniezen geraakt, nadat ze een paar jonge kinderen ten grave had gedragen, achtte ze zich te hoog om – als velen in haar omgeving – afleiding te zoeken in een gewone liaison. Doch het medegevoel van de wereld mishaagde de liefdebehoevende en scherpzinnige vrouw, die in haar levensmoeheid zich bewust bleef van haar waarde. – Zimmermann had haar aandacht gevestigd op al wat Goethe over haar zeide en schreef. Toen sprak zij den wensch uit, dezen beroemden dichter eens te ontmoeten. Zeer treffend antwoordde hier op de galante doctor: "Ge wenscht hem te zien? Arme vriendin, ge weet niet, hoe gevaarlijk deze lieve man U kan worden!" Inderdaad: haar gemoed, haar talent, haar levenslot: alles riep om zulk een lieven man. Toch zou hij haar niet gevaarlijker worden dan zij – na rustige overweging – wenschte toe te laten.

De eerste kennismaking viel Goethe – wiens verwachtingen sterk gespannen waren – niet mede. Maar kort daarna bezocht hij haar op haar slot Kochberg: Daar zag hij haar in huiselijken kring met hare jonge kinderen, hoorde haar spreken over de misstanden aan het hof, over de slechte verstandhouding tusschen Carl-August en zijn jonge, preutsche gade, wier vertrouwelinge zij was. – Een van de onderwerpen die (mits handig geëxploiteerd) een courtisane in staat stellen, met een wildvreemde intiem te zijn, zonder dat men haar ooit kan noodzaken, dit te erkennen. Sprekend over Goethes invloed op den hertog, die alles ten goede zou kunnen leiden, vergunde zij hem, haar ziel te beroeren. En met zijn rumoerige openhartigheid, zich opwindend aan haar vrij goedkoope instemming, zette hij haar zijn plannen uiteen, beredeneerde en verbeeldde haar zijn meeningen en zijn ideeën. Natuurlijk had hij weldra aanleiding tot het geloof, dat ze in zijn geheimste wezenskern kon lezen, en in een leven hiervoormaals zijn zuster was geweest of zijn vrouw.

Bijna terstond kwam zijn eerbiedige doch gloeiende liefde voor haar tot hartstochtelijke uiting, waarop ze hem gedurende enkele dagen onmeedoogend ontweek, en hem deels in briefjes of gedichtjes deels in wel-bestierde "explicaties" te kennen gaf, dat haar echtelijke plicht haar gebood hem slechts een zusterlijke vriendin te zijn. En wijl hij, meer en meer genoeg krijgend van het "woedige" hofleven, haar omgang niet wilde ontberen; toen zijn ongelukkige zuster Cornelia op haar kraambed was gestorven niet meer kon ontberen: liet hij zich de belofte in den mond leggen, dat hij zou trachten zich te bedwingen. Een "belofte" die hij telkens herriep, niet alleen door zijn gedragingen, maar ook door de vaak herhaalde verklaring, dat hij zich niet capabel achtte, zijn "Ungezogenheiten" af te wennen. Maar op iedere poging zijnerzijds tot toenadering volgde straf: zij verbood hem haar te zien, ging ondanks zijn smeekbeden op reis, als zijn ambtsplicht hem te Weimar hield, sloot zich op, dreigde met hem te zullen breken, beriep zich op de lasterzuchtige wereld.

Dergelijke straffen en vermaningen (wanneer zij niet uitzondering blijven doch regel worden) kalmeeren den verliefden man niet; zij verontrusten en verwarren hem. De vrouw die ze uitdeelt, toont niet de reine genegenheid waarvan ze spreekt: de oprecht beminnende vrouw vertrouwt dat haar bijzijn, indien zij 't wenscht, haren minnaar tot rust zal brengen. Zij neemt niet haar toevlucht tot dwang, wijl zij hoopt dat liefde meer vermag. Zij weet – en zeker wanneer haar levenservaring zoo rijk is als die van Vrouwe von Stein is geweest – dat ook de reinste hartstocht die een vurig man tot een vrouw drijft niet verkeert in broederlijke genegenheid, wanneer die passie met geweld wordt ingeperkt; zij tracht derhalve een man, wien ze niet "meer" dan zuster kan zijn, niet te boeien. Zij schrikt terug voor het leelijke schouwspel van een geestvol man, door handig toegebrachte tikjes en prikjes zoodanig verward, dat hij belooft wat hij niet meent, zijn gevoelens verloochent op bevel, en kruipt voor haar, die slechts haar egoistiesch-kalme heerschzucht op hem voor heeft.

En de wereld, d. i. de hofkliek? Maar die lasterde niet! De verhouding tusschen deze lang beklaagde vrouw en den schoonen, krachtigen Goethe – hoe ver die verhouding dan ook mocht zijn gegaan – zag ze met sympathie, en tegen eventueelen laster zou ze het gaarne voor Charlotte hebben opgenomen; wat den lezer nog wel zal blijken. Hoe dorst zij zich beroepen op "de wereld" tegenover den vrijgevochten Goethe, voor wien "de wereld" niets was! Zij, die hem in antwoord op de zijne, bijna dagelijks briefjes liet bezorgen door haar eigen echtgenoot, door gewone huzaren, door den hertog; zij, die geen aanstoot nam (hoewel door Goethe gewaarschuwd!) in een allegorischen optocht De Nacht voor te stellen, terwijl hijzelf er fungeerde als De Slaap! Lokte ze niet voortdurend commentaren uit? Had de hertog niet een spotdicht vervaardigd, waarin hij haar vermaande, haar billets doux op wat grooter formaat papier te schrijven, daar zij anders zoek raakten in de zakken van zijn huzaren, en hij genoodzaakt was, ze in 10 op elkaar gezegelde enveloppen te hullen? – En wat haar echtelijke plichten betreft (gesteld dat ze die nog had), haar stalmeester zag gaarne dat de poëet zich met het troosten van zijn "miskende" vrouw en met de opvoeding van zijn kroost belastte. Had zij aan deze "plichten" dan niet reeds principiëel te kort gedaan door voor Goethe te voelen gelijk ze deed, en werd de "haar zoo lieve zonde", waaromtrent ze op de keerzijde van een zijner brieven getuigde, dat haar geweten haar niet zeide of ze er voor moest boeten, er geringer op, nu zij haren minnaar op geveinsde gronden weigerde wat des huwelijks is?

Op geveinsde gronden! Want hoewel ze eerst na vier jaren hem bekende dat ze "meer" hem was dan een zuster – hij vertrouwde zijn wondere vreugde aan de ontluikende boomen toe – dat ze voor hem de liefde koesterde die niets weigert (behalve in dit speciale geval!), gedroeg ze zich van begin af als een jaloersche minnares, en deed hem aan de mogelijkheid van een zakelijk-intiemere vereeniging denken op oogenblikken dat hij meende, er afstand van te hebben gedaan. Ze hield de wonde bloedend. Terwijl ze wist hoezeer Goethe daar onder leed, logeerde ze het genie Lenz – dat met Friederike had gekoosd om haar Wolfs brieven afhandig te maken – op haar slot en zwelgde met hem in Engelsche literatuur. In een blijspel "Ryno" dat ze Goethe voorlas (Goethe las haar al zijn onuitgegeven werk voor, en ze vergunde hem dit, al wist ze dat hij, als het "enthousiasme" hem aangreep, zich allerminst kon bedwingen) bespotte ze zijn "zielsverlangen", door hem voor te houden dat bijna alle dames uit den omtrek zoete briefkens van hem bewaarden. Zijn verkeer met Corona Schröter – in welke schoone vrouw hij zeide hààr te huldigen, al vond hij dat ze niet genoeg op Charlotte leek! – verstoorde zij aanhoudend door haar intriges, wel wetend dat ook de hertog Crone's classieke vormen gaarne zag. De eerste opvoering van "Iphigenie" – het meesterstuk dat hàre "goddelijke wijsheid" huldigde – weigerde ze bij te wonen, naijverig als ze was op de gevierde Corona, die de titelrol creëerde.

 

Welke soort van liefde hij haar toedroeg – want er is hier geen sprake van min of meer, doch van een aard-verschil – make men op uit het volgende. Zijn gezellige, aandoenlijke comedie Die Geschwister symboliseert zijn verstandhouding tot Cornelia, maar meer nog zijn verstandhouding tot Vrouwe von Stein: – Marianne (gespeeld door Frl. Kotzebue) bemint onbewust Wilhelm, in wiens huis ze is opgevoed, en dien zij voor haar broeder houdt; nauwelijks echter blijkt – doordat een ander haar hand komt vragen – dat Wilhelm haar broeder niet is, maar een belangeloos vriend, of haar hartstochtelijke liefde openbaart zich. Goethe acteerde de daarbij behoorende omhelzing zoo natuurlijk, dat nog jaren nadien van een intiem verkeer tusschen hem en Frl. Kotzebue werd gefluisterd, hoewel zij beiden dit ernstig tegenspraken. Maar men bedenke dat hij in Marianne zijn tweede Lotte, Vrouwe von Stein zag, en men begrijpt deze verregaande "natuurlijkheid". – "Die Geschwister" is bovendien merkwaardig omdat een brief van Charlotte aan Goethe, de eenige die ons rest! er in is vastgehouden. Tenminste, men zou dezen brief met groote stelligheid kunnen dateeren tusschen twee epistels die Wolfgang aan de geliefde zond. Tot dergelijke berekeningen is de biograaf genoodzaakt zijn toevlucht te nemen, wijl zij later haar brieven – die haar konden compromitteeren – heeft opgevraagd en verbrand; de zijne echter heeft ze zorgvuldig bijeengehouden. In de enkele regels, hier bedoeld, zegt Vrouwe von Stein dat zij alle liefde tot het leven had verloren totdat ze hém ontmoette; en dat ze vreest hem kwellingen te zullen aandoen.

Was nu haar gedragslijn jegens hem verre van zuiver: het blijft haar onverdiende verdienste, in den dichter die bezig was zich tot een hooger levensplan op te werken, gevoelens en strevingen te hebben gewekt, die den omkeer in zijn ziel verhaast en over zijn verdere carrière beslist hebben. Ze was geen onervaren maagd: ze was een rijpe vrouw, die haar minnaar, hoezeer ze hem martelde, wist te boeien; ze spaarde hem geen leed maar dwong hem door heur aantrekkelijkheden: iedere nieuwe kwelling tot het einde toe te doorleven, zoodat hij er zijn intellectueel weerstandsvermogen aan vormde. Zij bracht hem telkens in de hoop, dat ze nog eens geheel de zijne kon worden, maar hield zich toch op een afstand, zoodat hij haar zag "zooals men de sterren ziet" of als – "een Madonna die ten hemel vaart" en die slechts door een bovenmenschelijke daad zich zou laten verteederen. Met het ideaal van deze bovenmenschelijk schoone daad in zich, moest hij tot diep nadenken komen te midden van de ordinaire vermakelijkheden en de désillusies die hij te Weimar vond. Haar eisch, dat hij haar slechts broederlijke genegenheid zou toedragen, dwong hem tot steeds grooter zelfbeheersching; doch – hier schuilt de kiem der ontbinding – dit ook jegens den wijn, de andere vrouwen, de woeste geneugten die hij met den hertog een oogenblik had nagejaagd. En – ontwarend wat geweldige driften daar in zijn binnenst te temmen bleven – moest hij het beeld van de vrouw die hij hoopte te winnen steeds voor oogen houden, en sterker vereeren, naarmate de vereischte krachtsinspanning grooter scheen. Zij had te weinig eerbied voor zijn inborst om ook maar in de verte te vermoeden wàt zij eigenlijk van hem vergde. Doch dit belette niet dat hij haar, wier beeld hem ook in het overstelpende zakenleven toelachte als door een floers, ten slotte ging beschouwen als "de Godin" die hem toereikte "des dichters sluier met de hand der Waarheid"; de bovenaardsche, die hij slechts in wijsgeerige verzen (Die Geheimnisse, waarin wel van een zonderlinge monnikorde, maar van geen enkele vrouw gewaagd wordt) kon zeggen "hoe lief hij haar had".

Geesteshelden laten lang met zich spelen, daar zij een weerstand, die hun drijven treft, pas begrijpen, en zoo noodig wantrouwen, als een langdurig en pijnlijk zuiveringsproces zich in hun boezem heeft afgespeeld. Toen Goethe echter na tien jaar worstelens de volkomen-beheerschte, evenwichtige persoonlijkheid was geworden, waartoe liefde, vernedering, smart hem moesten doen rijpen; toen had hij Charlotte von Steins intentiën overvleugeld, en bespeurde hij dat hij aan innerlijke waardij meer gewonnen had, dan hij mocht bieden voor haar, die hij met zijn zelfstrijd eens meende te veroveren.

Stellig! zegt Aurélie in Wilhelm Meister, het is goed dat wij niet altijd de menschen kennen voor wie wij arbeiden!

XIII

Grossmeister der Affen.


De hertogin-moeder voelde, hoewel ze als zuster van Frederik den Grooten Fransch was opgevoed, een warme belangstelling voor Duitsche tooneelkunst; ze begreep dat een nationaal tooneel door verdringing van den overheerschenden Franschen smaak de Duitsche volkskracht zou kunnen vergrooten. Een aantal hovelingen te Weimar vormden een liefhebberijgezelschap, dat zich de hulp van beroepsspelers, in Goethes tijd o.a. Corona Schröter, assumeerde. Ook Carl-August trad er gaarne op, hoewel hij in den beginne de zaak zoo weinig ernstig nam, dat hij met zijn stinkende tabakspijp en zijn groote honden de voorstelling in de war stuurde. Onder zijn invloed nam het gezelschap de allures aan van een reizenden kermistroep. Midden in den nacht werden de leden soms uit hun rust geklopt, om zich naar het woud-theater of naar een naburig hof te begeven. Dan moesten in allerijl de keukenwagens rijkelijk van spijzen voorzien, de requisiten in koetsen met ruiters en zeer veel paarden er voor weggereden. Na afloop van de voorstelling, als de dames zich hadden geretireerd, begaf men zich aan tafel en haalde dolle streken uit. Trouwens, ook gedurende de voorstellingen gaven koddige toevallen aanleiding tot uitbundige wanordelijkheid; bijvoorbeeld het scheuren van een vleeschkleurig tricot, of de halsstarrigheid van een adellijk acteur, die dood moest en niet meer wist hoe, en ten slotte door een paar pootige kerels met een bulderend "Sterrf!" van het scène werd gesleept; of de critiek van een Wieland, die in pompeuse taal verkondde dat de zooeven vertoonde Venus niet deugde, wijl deze godin nooit andere kleren draagt als haar traditioneelen gordel…

Een persoon van gewicht was de vindingrijke timmerman Mieding, de Director der Natur, wiens dood Goethe zou bezingen. Hij zette het openlucht-tooneel ineen, zorgde voor phantastische verlichting, watervallen van glasscherven, blikken harnassen, rotsen, vaak ook voor costuums, o.a. ook voor vogelpakken met beweegbare vleugels en rollende oogen, gebruikt in Goethes schaterspel Die Vögel, een satyre naar voorbeeld van Aristophanes, waarin de zwarte adelaar met grage klauwen Pruisen voorstelde.

Natuurlijk was Doctor Wolf een kostelijke aanwinst voor den troep, niet alleen wijl hij zelf gaarne meespeelde en vooral in komieke rollen succes had (tragische zaken overdreef hij), maar ook wijl hij uitmuntte in het bedenken van verstrooiingen, die toch ook altijd iets te leeren gaven. Hij leende er zich toe "in dienst van de ijdelheid, de feesten der zotheid op te sieren met maskerades en schitterende invallen, daarmede zijn eigen angst en de nood van anderen overstemmend". Behalve zijn reeds voltooide stukken kwamen op de planken schaduw- en herdersspelen, balletten, zangspelen op muziek van hertogin Amalia of van Corona Schröter, poppenspelen (Jaarmarkt te Plündersweilen), kluchtstukken, waarin sentimenteele liederen met waldhoornbegeleiding, allegorische stukken à grand spectacle (De verzoeking van den H. Antonius) en stukken die de spelers improviseerden. Vaak ook werden achter in het tooneel enorme vleugeldeuren geopend en betrok men heel de omringende natuur in de enscèneering; men speelde op de rivier en hare oevers (Die Fischerin); of in het woud (de Zigeunerscène, die Goethe uit den Götz had gelicht). Op jaar- en naamdagen bracht hij gelegenheidsstukken, bespotte hij van de planken af de aanwezigen beurt om beurt, en zoo scherp dat slechts de demonstratieve vroolijkheid van Carl-August uitbarstingen voorkwam. Door zijn Lila– oorspronkelijk De Goede Vrouw geheeten – trachtte hij in te werken op het hertogelijk paar, dat in onmin leefde. Met zijn Triumph der Empfindsamkeit of: De Opgelapte Bruid– "een klucht zoo dol en zoo grof mogelijk" – parodiëerde hij de valsche Werther-stemming, de ziekelijke natuurzucht waaraan de jongelingen destijds laboreerden, zoodat ze zich verplicht achtten hem gevoelige brieven te schrijven, hem overal aan te spreken, zich te zelfmoorden in Werther-uniform. De hoofdfiguur, een prins, heeft een groote machine laten vervaardigen, die zonsondergang, stergeflonker, maneschijn en woudgeruisch nabootst – voor de echte natuur is hij bang! – en in die machine vrijt hij met een pop, voorstellende het meisje dat hij eens lief had. Als deze pop nu door een samenloop van omstandigheden wordt opengemaakt, blijkt haar buikje gevuld met modeboeken uit dien tijd, waaronder ook de Werther. – Van een ander stuk in hetzelfde genre getuigt Vrouwe Aja: "Dat ding moet men lezen als men een verstopt onderlijf heeft en voor de kuur sta ik borg".

En maakte Goethe zich druk op de verjaardagen van zijn vrienden – niet zoo druk als Merck, die hem tot ernstigen arbeid maande, wel geloofde – zijn vrienden lieten zijn herinneringsdagen ook niet ongemerkt voorbijgaan. Zoo werd in 1781, bij de opening van den nieuwen schouwburg, een schaduwspel gegeven dat de geboorte van Minerva uit het hoofd van Jupiter op doek bracht. De godin der Wijsheid, door andere goden van haar bekende attributen voorzien, zegent den 28sten Augustus, – den dag waarop het stuk gespeeld werd want: Voor drie en dertig jaren werd een man geboren, die als een van de wijsten en besten vereerd zal worden! En in de wolken verschijnt een engel, die Goethes naam toont, waarop Minerva den naam bekranst en haar zooeven ontvangen geschenken, waaronder een gouden lier, voor Goethe bestemt. In vuurletters verschijnen de woorden Faust en Iphigenie.

Langzamerhand, met de wilde haren, raakte men den lust in het tooneelspelen kwijt: een troep "teutsche Comedianten" kreeg verlof den schouwburg te gebruiken. Toen verklaarde Amalia (op de hovelingen doelend): Ze snorken allemaal! en ging Grieksch leeren.

Goethe heeft in zijn Wilhelm Meister vele gebeurtenissen uit den hier besproken tijd naverteld. Toen hij, uit Italië teruggekeerd, zich van het verleden had gezuiverd, trachtte hij opnieuw, weldra met medewerking van Schiller, de totstandkoming van een nationaal tooneel te bevorderen. Hij heeft in zijn school enkele goede kunstenaars ontwikkeld, heeft ook, naar den lezer zal blijken, eenige stukken gegeven, zooals men ze zeker niet alle dagen ziet opvoeren. Doch zijn tooneel stond te ver van het volk om rechtstreeks als beschavingsmiddel te kunnen fungeeren. Het zou volksleiders opvoeden, die grover dan hij van spraak en gebaar zijn meeningen zouden vulgariseeren. Maar zijn meeningen laten zich niet gemakkelijk in den volkstoon zeggen, bestaan bijna niet zonder den toon waarop hij ze zeide.

Niet als meeningen, maar als daden van een machtig en onafhankelijk man kunnen Goethes ideeën onder de menschen komen!