Za darmo

Goethe: Een Levensbeschrijving

Tekst
0
Recenzje
iOSAndroidWindows Phone
Gdzie wysłać link do aplikacji?
Nie zamykaj tego okna, dopóki nie wprowadzisz kodu na urządzeniu mobilnym
Ponów próbęLink został wysłany

Na prośbę właściciela praw autorskich ta książka nie jest dostępna do pobrania jako plik.

Można ją jednak przeczytać w naszych aplikacjach mobilnych (nawet bez połączenia z internetem) oraz online w witrynie LitRes.

Oznacz jako przeczytane
Czcionka:Mniejsze АаWiększe Aa

X

Gott helfe weiter, gebe Lichter,

dass wir uns nicht selbst so viel im Weg stehen…

DAGBOEK.

ORIËNTATIE

Hij heeft hier bewust partij gekozen voor een van de vele machten en aandriften, die twistten om de heerschappij over zijn persoon. Tot nu toe heeft hij zich telkens na korten weerstand gevoegd in de grillen van "het lieve ding dat hem leidde en schoolde". Maar thans is hij niet gebukt voor den drang der omstandigheden. Zijn innerlijke rijpheid gedoogt, dat hij een gelegenheid aangrijpt, welker weerga hij vroeger meermalen heeft teruggewezen, vreezend de vrijheid tot zelfbeschikking te verliezen – die hij echter nauwelijks bezat. Maar déze wending in zijn levensloop wil hij zèlf, wil hij onbevreesd. Daarom mag gezegd, dat op dit oogenblik zijn eerste levenskring is voltrokken.

En een nieuwe phase in Goethes gemoeds- en geestesontwikkeling ware omstreeks dien tijd dus ook ingetreden, indien de ontmoeting met Carl-August eens niet hadde plaats gehad. Deze ontmoeting trad echter niet toevallig in: zij kwam voort uit zielsverwantschap en zou vroeg of laat door beiden zijn gezocht. (Voor de bepaling van hoofdlijnen in den zuiveringsgang van een sterk intellect, hebben uiterlijke beweeggronden minder belang dan men geneigd is aan te nemen. Zij brengen niets nieuws; zij maken het nieuwe dat zulk intellect uit eigen kracht verkreeg spoediger bewust).

Dat de invloed van allerlei mannen en vrouwen (achteraf geoordeeld) zich juist op het gunstige moment in Goethes leven mengde, zoodat hij zelf in een ontroerd oogenblik gewaagde van zijn verbond met God, komt in hoofdzaak doordat hij zulke mannen en vrouwen voor zich innam in den tijd dat zijn ziel behoefte aan hen had: m. a.w. op het moment dat zijn intellectueele of sentimenteele belangen de hunne ontmoetten. Vaak moest hij zulke verwante geesten met groote inspanning veroveren (Herder); meermalen heeft hij ze gezocht nadat hij ze in een vroeger stadium met hoon van zich had gestooten (Jacobi, Wieland); of ze op een afstand had gehouden door nadrukkelijke onverschilligheid (Schiller).

Hoe echter te begrijpen dat hij zich nu dorst blootstellen aan de perikelen, welke van een verbintenis met het Hof van Weimar te duchten waren voor de verdere ontplooiing van zijn geestesgaven? Hem werd bewust dat zijn vele driften, neigingen, krachten, verlangens, die tot nog toe elkander voortdurend hadden tegengesproken en tegengewerkt, die elkander hadden ondermijnd en tot ontijdige werkeloosheid gedoemd of tot storende activiteit, hem nu zoo bekend en ondergeschikt waren, dat hij ze – zij 't ook door sterke wilsspanning, nooit rustend vernuft en smartelijke ontzegging – zou kunnen beheerschen en leiden.

De jaren die achter hem lagen waren vervuld van een bevend streven naar een ideaal, dat hij niet wist te omschrijven, maar meestal duidelijk voelde. En dit streven werd, als het op zijn hevigst was, keer na keer onderbroken: nu eens doordat hij naar een bekorende vrouw gestuwd werd door een hartstocht die van waanzin niet verre verwijderd bleek; dan weer doordat zijn lichaam tengevolge van onmatige inspanning des geestes was geschokt en overprikkeld. Tegenover zijn ingeschapen en steeds zich hernieuwend godsgeloof woedde zijn niets sparende spotzucht, die sproot uit intellectueelen overmoed. Zijn weeke gevoeligheid werd door zijn op uitputtende lichaamsoefening beluste robuustheid bedreigd. Met zijn verlangen naar groote liefde streed zijn hang naar zelfstandigheid, die vaak onverwacht opschoot en hem noopte de geliefde (onverminderd zijn genegenheid) te kwellen. Zijn wetensdrang (die de dingen wilde kennen gelijk ze zijn) raakte niet uitgestreden met zijn troebel-idealistische vooringenomenheid (die de dingen dwong te schijnen zooals hij ze wenschte). Zijn talent: de taal te vormen naar zijn gevoelens, dat hem bijwijlen in enthousiaste verrukking bracht, sloeg dikwijls om in verfijnde zelf-critiek, voor welke de taal onbuigzaam leek. Zijn dappere pogingen om zijn ervaringen tot het bittere einde toe te doorleven, werden vaak verijdeld door zijn (van moeder geërfde) neiging: een ramp niet te zien, het onvermijdelijke te mijden. Zijn zin voor de werkelijkheid bestond bij de gratie van zijn bijgeloof; zijn zelfvertrouwen bij de gratie van zijn mystiek. Zijn geestdrift voor geweldige personen en onderwerpen vond in de levende verbeelding van een mogelijke schepping reeds verzadiging, en duurde niet genoeg om de beelding zelve mogelijk te maken. – Kortom: de strijdigheid zijner karaktertrekken benam hem zijn gemoedsrust en deed zijn streven onzeker zijn.

Zulke paarsgewijs zich groepeerende karaktereigenschappen hadden bij een man van middelmatige levenskracht elkander in evenwicht gehouden, en dusdoende een harmonie van nietigheden gevormd. Maar bij Goethe, die nooit middelmatig wilde of kon zijn, vormde elk hunner op zich zelve een macht, voldoende om op een zwakkere geheel beslag te leggen. En – door zijn ongeoefenden wil of zijn idealistische voorkeur ten halve bedwongen – aan hun lot overgelaten, trachtten ze elkaar te vernielen of vuurden ze elkander aan. Geen hunner die ongestoord kon groeien: geen gevoelssfeer waar Wolfgang Goethe zich blijvend mocht vestigen. Onophoudelijk werd hij van het eene naar het andere gesmeten: tusschen liefde en haat, tusschen kalmte en moedwil, tusschen edelaardigheid en ruwheid werd hij heen end weer getrokken. Zijne vriendschappen en zijn liefden leken vluchtig, zijn daden leken verstrooid, en hoewel hij zijn wil en zijn zielskrachten inspande, ja stelselmatig oefende, bracht hij het op geen enkel terrein van levenservaring tot rustige concentratie.

En vanuit dit gezichtspunt worden de zwakheden waaraan zijn werken van dien tijd lijden in hun oorsprong begrepen: Wij karakteriseerden zijn tot nu toe besproken drama's reeds als "drama's met gewrongen of voorkomen slot". De Götz staat – wat zijn wezen betreft – min of meer apart; het is Goethes eenige werk uit deze levensperiode, dat een reeds vaststaand historiesch gegeven in hoofdzaak getrouw ten tooneele wilde voeren.[A] Zijn andere stukken ontleenen wel hun stof aan ervaring of literatuur – op zich zelf een soort ervaring – maar zijn eigenlijk belichamingen van een bepaalden levensblik, ten behoeve waarvan zijn ondervinding geheel werd herschapen. Die Laune des Verliebten geeft Wolfgangs gedragslijn jegens Annette zoo weer: dat het bespottelijke van die gedragslijn in 't oog springt – een kwellende en leerrijke boetedoening. Die Mitschuldigen is niet alleen een beeld van treurige familie-omstandigheden, die jonge Wolfgang hier en daar had leeren kennen; het toont tevens hoe machteloos medeplichtigen staan ten aanzien van elkander. Werther is niet alleen een schildering van de gevoelens die elk rechtgeaard jongeling in meerdere of mindere mate verontrusten of boeien; het toont – gelukkig niet in dramatischen vorm! – waartoe die gevoelens moeten leiden, indien geen op overleg gevestigde wil een wijd verlangen bendigt. Hoe Goethe in Clavigo een wankelmoedige ten gronde laat gaan en (om een niet-dramatische figuur voor de planken geschikt te maken) de eene helft van diens karaktereigenschappen door een nevenpersoon (Carlos) laat vertegenwoordigen, het ligt den lezer nog versch in 't geheugen.

[A] De historische Gottfried von Berlichingen ontsliep kalm, vele jaren na de voorvallen die het drama geeft, op zijn burcht; maar zulk een langzaam verkwijnen is geen dramatiesch motief.

Al deze werkstukken zijn door de kracht, den treffenden eenvoud, de diepgrijpende gemoedskunde waarmede hun verwikkeling wordt voorbereid en de knoop wordt gelegd, door hun soberheid en hun voltooidheid werkelijke "scheppingen". Goethe had reeds menigen "knoop" beleefd, in vernuftige zelfkwelling doorvoeld; en in het weergeven van zijn gevoelens, hetzij in woorden, hetzij in beelden, stond hij aanstonds naast de grootsten.

Maar eigenlijke oplossingen van passioneele verwikkelingen had zijn ervaring nog niet geleverd. Zij kòn die niet leveren. De eigenaardige samenstelling van zijn gemoed – hierboven aangeduid – belette hem, eenige moeilijkheid te doorworstelen tot het einde toe. Zoo maakt iedere mensch zijn eigen ervaringen. De werkelijkheid ligt niet kant en klaar buiten ons, en voor een ieder te grijp; wij bespeuren slechts het deel van de werkelijkheid dat wij – waard zijn. Goethe nu ontweek het tragische.[B] Maar hij voelde dat hij zijn vrees zou overwinnen, zoodra zijn gemoed rijk genoeg was om voor allerlei wederwaardigheden compensaties te bevatten. Tot zoolang was hij niet in staat de dingen rustig op hun beloop te laten. Al zijn levensverwikkelingen ontknoopte hij gewelddadig. Hij ontvluchtte de menschen aan wie hij verwant was, dorst zich aan niemand binden. Hij kende nog niet de middelen om in het onvermijdelijke vrede te scheppen. Hij geloofde dat zijn verliefdheden moesten uitloopen op ondergang van zijn persoon. Maar hij liet het nooit komen tot zulk een catastrofe. En door de zuiverheid, waarmede de verwikkelingen in zijn drama's waren geboekstaafd, bleek maar al te duidelijk, dat hij in den blinde tastte, als hij een catastrofe moest beschrijven. Hij was te zeer gewoon, zijn gevoelens dicht te benaderen, dan dat hij de verlegenheid, die hem bij het laatste bedrijf van ieder stuk overviel, zou kunnen verhelen. Al zijn zelfoverwinningen waren bewerkstelligd door een inspanning, zoo bovenkrachtelijk, dat hij er zijn bezinning bij verloor, en nauwelijks wist of hij was ontsnapt. En dit geldt ook van de "ontknoopingen" die zijn drama's ons voorhouden. Hier stond aan zijn her-scheppend vernuft geen overvloed van doorleefde ervaring ten dienste. "Bei einer lebhaften Einbildung– zoo boekt hij in een brief aan zijn moeder, waarin hij op de hier gekarakteriseerde periode terugziet – war ich doch immer unbekannt mit der Welt geblieben…"

 

[B] Een paar illustraties van dezen grondtrek: Als zijn pasgeboren kind is gestorven, zegt hij tot zijn boezemvriend Schiller: Men weet in zulke gevallen niet of men beter doet de smart zijn natuurlijken loop te laten, of zich door hulpmiddelen die de cultuur ons biedt te troosten. Neemt men tot het laatste zijn toevlucht, zooals ik altijd doe, dan is men daardoor maar een oogenblik geholpen. Ik heb opgemerkt dat de natuur door een andere crisis altijd weer haar rechten doet gelden.– Een groote doorbraak maakt de mijnen van Ilmenau, die hij met veel moeite in exploitatie heeft gebracht, voor altijd onbruikbaar. Vijftien jaar lang kan hij 't niet van zijn hart verkrijgen, het dorpje, waar hij met zooveel liefde heeft gewerkt, op te zoeken.

Hij werd gedrongen naar den dramavorm door de levendigheid van zijn phantasie, die slechts door werkelijk sprekende en handelende wezens in kleurigheid en volheid werd geëvenaard. Maar dit "realistische" in zijn aanleg kwam in botsing met zijn levens-visie. Eigenlijk waren de menschen, gelijk hij ze zag, geen dramatische figuren: Eigenlijk-dramatische figuren zijn zij, wier ondergang of lotswisseling te voorschijn wordt geroepen of grootelijk wordt bevorderd doordat zij in botsing komen met de overheerschende Macht in het heelal. Deze overheerschende macht deed zich in den loop der tijden voor als: De Goden, een Opperwezen, de doode natuur, een sloopende, een besmettelijke of een erfelijke ziekte, als de Maatschappij, de Conventie, als een mensch, onweerstaanbaar door zijn verdorvenheid of zijn goedheid. Door zulke botsing ontstaat een verbinding van onzichtbare (innerlijke) motieven met zichtbare (stoffelijke) d. i. vertoonbare elementen; en dit maakt een bepaald gegeven bij uitstek geschikt voor dramatische opvoering.

Doch zoo zag Goethe de menschen niet. Hij moge zich in theorie wel eens anders hebben uitgelaten (hij was nog niet gerijpt en kon dus dwalen) in feite zag hij de verhouding tusschen een bepaalden mensch en Al-het-andere aldus: dat deze twee niet scherp tegenover elkaar staan, maar openbaring zijn van denzelfden God. God en het Geschapene waren voor zijn intuïtief levensgeloof niet te scheiden. En wanneer hij vanuit dit zijn geloof de dingen tot op hun kern doorschouwde, dan kon er voor hem geen sprake zijn van een eigenlijke botsing tusschen het Ik en het niet-Ik. De mensch wordt door het buiten-hem-zijnde slechts beïnvloed (aldus Goethe), wanneer er iets in hem is dat aan dat Andere beantwoordt en daardoor zijn overige karaktertrekken gaat overstemmen. Ik en niet-Ik zijn doordrongen van de zelfde essentie. De dood van den Held is niet meer zijn verplettering– zooals in de classieke tragœdie – maar zijn opgaan in het groote Geheel. Lessing heeft opgemerkt,[C] dat het karakter van den waren Christen wegens zijn zachtmoedigheid, zijn Godsbetrouwen, zijn gelatenheid is zoo ontheatraal mogelijk. Welnu, zoo mogelijk nog ontheatraler is de mensch voor de opvatting die in alles het Eene ziet; voor den blik van den jongen Goethe, die voordat hij wist wat hij deed, in zoo menig eenvoudig vers de "doode natuur" met zijn eigen klachten en vreugden had doordrongen, zoodat het buiten-hem-zijnde uitstraalde 't licht van zijn gemoed. Ik ben niet in de wieg gelegd voor tragedist – kon hij op rijperen leeftijd aan zijn vriend Zelter schrijven – mijn inborst is te verzoenend; vandaar dat geen eigenlijk-tragische situatie mij treft, want zulk een is in haar wezen onverzoenbaar. – Voor Goethe gaat de mensch ten gronde aan innerlijke tegenspraak, moet de mensch ten slotte zegevieren niet over de natuur of over anderen doch over zich zelf. De menschen boezemen hem, als dramabouwer, pas belangstelling in, als ze van stoffelijke omstandigheden min of meer onafhankelijk zijn, en slechts met zich zelve hebben te maken. Als hij aan de eerste lezing van Iphigenie werkt is hij bezig, in zijn kwaliteit van minister, recruten te keuren en hij aanschouwt veel ellende van dichtbij. Dit noopt hem tot zijn minnares Von Stein de volgende ontboezeming te richten: "…hier wil het drama niet vlotten; vervloekt! de koning van Tauris moet spreken alsof er geen enkele arme kousenwever in Apolda hongerde". —

[C] Hamburgische Dramaturgie, 1767-1769, p. 7.

Maar deze levenskijk was nog gemengd met andere elementen. Hij hing nog aan het voorbeeld van groote meesters (wier overtuiging andere eischen stelde aan hun werk) en hij kon zich hiervan niet bevrijden (hij kon ze niet missen) zoolang hij niet éen critieke verwikkeling ten einde toe had doorleefd. Want daardoor moest hij zich zelve ten volle leeren kennen; moest hij gaan begrijpen, dat de zoozeer gevreesde menschen voor hem minder gevaarlijk waren dan – hij zelf. En dit inzicht zou hem zijn eigen stijl doen vinden.

Eenmaal – toen hij den Werther schreef – heeft hij begrepen dat een mensch, gelijk hij den mensch zag, geen waar tooneel-Held kan zijn. Wil men hem toch ten tooneele voeren, dan zijn twee dingen mogelijk:

òf men vermengt de uitbeelding van zijn karakter met allerlei bijwerk, dat den toeschouwer bezig houdt, maar overigens weinig ter zake doet – en aldus is Goethe begonnen (Götz), òf men maakt drama's zonder zichtbare handeling, en die voor den toeschouwer niets verliezen als hij de oogen sluit en ze geniet, zooals hij echte muziek geniet, die zuiver zielsbewegen is. Dat zal hij in den nu komenden levenskring leeren!

Teekenend voor Goethes kunnen is de geschiedenis van het laatste drama dat hij in den thans beschreven tijd geeft, en dat gedeeltelijk reeds boven deze sfeer uitgaat. "Stella" was oorspronkelijk "een tooneelspel voor lievenden".

– De titelheldin behoort klaarblijkelijk tot de sentimenteele "Darmstädter heiligen". Uiterlijk een Friederike, innerlijk een Urania, een-en-al ziel. Fernando, die een tijdlang haar echtgenoot heeft gegolden (niet wetend dat hij reeds gehuwd is, heeft ze haar eer prijsgegeven om hem op zijn slot te volgen) heeft haar verlaten en ze beweent hem bij haar rozenaltaar. Ze sluit een "heilige" hartevriendschap met Cecilie, de moeder van haar jonge gezelschapsdame. De sympathie tusschen de twee hoogstaande vrouwen is gevestigd op overeenstemming in levenslot: Cecilies echtgenoot heeft haar in bekrompen geldelijke omstandigheden laten zitten.

Daar verschijnt Fernando weer, nadat hij getracht heeft, in den krijg zijn leven kwijt te raken, wijl hij geen bevrediging vindt in het fladderen van de eene liefde naar de andere. En wat blijkt? Hij is de ontrouwe echtgenoot van Stella's nieuwe vriendin Cecilie! Men zette er zich overheen dat de ontmoeting van deze drie personen slechts gemotiveerd wordt, doordat de auteur hun karakters op elkaar wil laten werken. Het probleem, logiesch voortgevloeid uit deze ontmoeting, is gesteld. Het luidt: hoe zullen deze twee vriendinnen, die elkander, doch ook (ondanks zijn fouten) Fernando lief hebben, zich uit deze situatie redden?

Goethe nu, die iets van Fernando's vlinderachtige natuur heeft (maar overigens een nobel en geestrijk man is – wat van Fernando niet kan gezegd!) Goethe zal zich in een eenigszins anderen vorm dit probleem meermalen hebben gesteld. Ook hij heeft al menige goede vrouw verlaten, al behoeft hij zich niet te verwijten, haar door onherroepelijke daden te hebben geschonden. Hij bemint de eene nog terwijl hij zich aan een volgende reeds bindt; gaarne zou hij beide vrouwen sparen. En de woorden van Cecilie "Und kann der Knoten gelöst worden, heiliger Gott im Himmel! zerreiss' ihn nicht!" zijn hem uit het hart gegrepen. Naar voorbeeld van een middeleeuwsche sage zoekt hij nu aanvankelijk de situatie zoo op te lossen, dat deze twee edele vrouwen den nietswaardigen, zwakken Don Juan om den hals vallen en verklaren één huis, één bed, één graf met hem te willen deelen.

Maar dit is geen ontknooping! Hier kan het doek wel voor den eersten keer opgaan, maar niet voor den laatsten keer vallen. Een nieuw probleem is uit het op te lossen probleem ontsprongen, of liever: dit heeft zich gewijzigd. Maar het was een schijn van een oplossing, een poging om den knoop niet met geweld door te hakken – zooals in alle voorgaande drama's is geschied. En deze poging bewijst ons, dat Goethe hier getracht heeft, het hoogere niveau te bereiken, waar de sleutel van dergelijke situaties gezocht wordt in de ziel van den getroffene:

 
"Denn, wenn ein Wunder auf der Welt geschieht,
Geschieht's durch liebevolle Herzen".
 

Maar publiek en vrienden toonden zich zeer gebelgd door deze idealiseering van een soort veelwijverij. En in later jaren heeft Goethe het slot omgewerkt: hij laat Stella vergif slikken en Fernando jaagt zich een kogel door den kop. Hiermede is het stuk (dat van toen af "treurspel" heette) teruggevallen in de eerste sfeer. Fernando's dood wekt in den toeschouwer nauwelijks medelijden, wat toch in gewone omstandigheden de dood van iederen mensch – ook van een minderwaardigen mensch – pleegt te doen. Zijn leven heeft ons niet in dramatische spanning gevangen, doordat hij niet handelend optreedt, te veel innerlijke tegenspraak, te weinig éénheid is om te kunnen handelen. Maar de verwikkeling van het treurspel (waarbij hij wel genoemd doch niet gezien wordt) is weer zoo fijn en zoo uitvoerig gelegd, dat zij de zwakke motiveering van het slot – dat Fernando eigenlijk tot een man zou moeten maken – overschaduwt.

Goethes vlinderneiging, welke wij hier in oorsprong en uitwerking hebben aangeduid, zou overwonnen worden, zoodra Goethe moed had gevonden om zich in de invloeds-sfeer van krachtige en geliefde personen vrijwillig en blijvend te vestigen, om – zooals hij aan Lavater zou schrijven – "cordaat scheep te gaan op de golven der levenszee, vastbesloten te ontdekken, te winnen, te strijden, te stranden of zelfs met de heele lading in de lucht te springen".

Hij kon den moed daartoe echter eerst vinden, toen hij in zijn onderling strijdende neigingen een voorloopig evenwicht had verkregen, waardoor hij tegenover de buitenwereld als een onkwetsbare persoonlijkheid kwam te staan. Toen was zijn eerste levenskring voltrokken.

Hij is nu op weg; het zal een bezwaarlijke reis zijn!

Of – geven wij het beeld op! – niet een reis maar een organische ontwikkeling: het beginpunt van het komende stadium ligt diep in de ontworstelde periode verborgen; en de uitloopers van het verleden zullen nog verre in de toekomst reiken.