Za darmo

Lidewyde

Tekst
0
Recenzje
iOSAndroidWindows Phone
Gdzie wysłać link do aplikacji?
Nie zamykaj tego okna, dopóki nie wprowadzisz kodu na urządzeniu mobilnym
Ponów próbęLink został wysłany

Na prośbę właściciela praw autorskich ta książka nie jest dostępna do pobrania jako plik.

Można ją jednak przeczytać w naszych aplikacjach mobilnych (nawet bez połączenia z internetem) oraz online w witrynie LitRes.

Oznacz jako przeczytane
Czcionka:Mniejsze АаWiększe Aa

Wees billijk en erken dat het niet meer dan achtregelig versje van de twee Gepaarde Schelpen een grooter meesterstukje is dan sommige heldendichten. Die oudste panden, die tevens de beste zijn; die eerste trouw, waar niets bovengaat, – er is in die eenvoudige woorden een oneindige rijkdom van gevoel. Welk eene tragedie in het breken of verloren gaan van die ééne schelp! Welk een wanhopig zoeken en kiezen, of het gelukken mogt een plaatsvervanger te vinden! Op den bodem van dat versje sluimert een gesmoorde zielekreet, en naar mate men zich of in den eenen of in den anderen toestand verplaatst, ziet men, bij het passen dier nimmer effen randen, nu eene jonge bruid zich op de knieën werpen bij het lijk van haar verloofde, dan een man van jaren, die, onder het storten van stille tranen, de gezellin van een half menschenleven vol lief en leed met loomen tred naar hare laatste rustplaats vergezelt.

Had de oude Visscher op dat oogenblik in André's gemoed kunnen lezen, hij zou gejuicht hebben. "Heb ik het u niet gezegd, jong mensch van den tegenwoordigen tijd? Hij was een dichter! En die dat medaljon geteekend heeft, niet minder. Konventioneel, niet waar? die twee handen, te voorschijn komend uit manchetten van tabaksrook, zou men meenen. Mythologisch, fantastisch, hybridisch, al wat gij wilt. Doch zie mij die vingers eens aan! Zijn zij niet bewonderenswaardig fraai? Passen ze niet, zoo als gij zelf zoudt passen en meten, indien gij twee schelpen bij elkander moest zoeken? Ziet gij dat leven in die toppen? Voelt gij het bloed door die fijne aderen stroomen? Ik geef u toe dat gij het land zoudt kunnen rondreizen zonder een zuiverder afdruk te vinden dan dezen. Het exemplaar is misschien eenig in zijne soort. Doch ziedaar, denk u eene gefatigeerde proef, eene gebrekkige kopij misschien; denk zelfs de kleine prent geheel en al weg, – de indruk zal niet vernietigd zijn, al is zij zwakker geworden."

De reden dat de oude heer Visscher dien avond niet in de gelegenheid gesteld werd den vrijen loop te laten aan zijne bewondering, was dat hij geene kennis kon dragen van hetgeen in zijne afwezigheid voorviel. Op het oogenblik-zelf dat hij zich gereed maakte eene geliefkoosde lektuur te hervatten (André stond in het andere vertrek, bij den haard, niet ver van Emma), ontving hij een verzoek van zijne vrouw, haar behulpzaam te willen zijn bij het maken van eenige toebereidselen voor den dag van morgen. Hij rees weder op uit zijn gemakkelijken stoel, tusschen de lamp en het vuur, en liep naar boven. En zoo geschiedde het dat Vader Cats ongeopend op de tafel bleef liggen.

Het vooruitzigt, veertien eindelooze dagen achtereen in dit barre jaargetijde de zonnestralen van Emma's tegenwoordigheid te zullen moeten missen, maakte André zenuwachtig, en toen hij met haar alleen in het vertrek gebleven was, overviel hem een gevoel van verlegenheid, sterker dan hij in haar bijzijn nog ooit bij zichzelven had waargenomen. Wat zou hij niet gegeven hebben om te weten hoe zij over hem dacht! Het scheen onnatuurlijk dat zij in het geheel niet zou hebben opgemerkt hoe zij hem aantrok. Sedert lang meende hij, moest zij tot het bewustzijn, of althans op het vermoeden zijn gekomen dat hij haar liefhad en zij naar welgevallen met hem handelen kon. En toch, hoewel zij geene drie schreden van hem af op de kleine sofa zat en hij de minste harer bewegingen kon gadeslaan; hoewel geen lach om haar lippen spelen, geen wolkje over haar voorhoofd drijven kon zonder dat hij het gewaar werd; hoewel hij de steken zou hebben kunnen tellen van het borduurwerk in hare hand, – de gevoelens, die haar vervulden, schenen hem eene ondoordringbare verborgenheid. Was het haar om het even dat hij alleen achterblijven zou? Gaf zij niet om hem? Zou zij hem glad vergeten zijn, wanneer de muziek in den schouwburg om haar henen zou ruischen, of haar vader haar met zich medenemen zou naar het muzeum, of zij met hem en met hare moeder in het besneeuwde park zou gaan wandelen om de sledevaart te zien voorbijsnellen? Zoo volkomen onkundig te zijn van hetgeen hem de hoogste belangstelling inboezemde; aan haar gelaat zoo min als in hare houding iets te kunnen bespeuren dat al ware het slechts eene schemering in deze hopelooze duisternis geleek, – maakte hem te gelijk schroomvallig en ongeduldig. Hij beproefde iets tot haar te zeggen; maar de periode der banaliteiten was voor hem voorbij. Hij moest òf zwijgen; òf datgene zeggen wat hij niet uitbrengen kon zonder zijn geheele leven op ééne kaart te zetten.

Tot dit laatste ontbrak hem de moed, en om het eerste iets minder onnatuurlijk en gedwongen te doen schijnen, nam hij de toevlugt tot iets onnoozels: hij ging de Anatomische les staan opnemen; daarna den Schuttersmaaltijd; daarna de Schaakspelers. Doch die afleiding baatte niet, en hij had een gevoel alsof hij geblinddoekt langs den wand liep te tasten. Toen hij aan de portière genaderd was, die de plaats eener porte-brisée verving, zou hij hebben willen omkeeren en zich weder naar de kanapétafel hebben willen begeven. Nuttelooze poging! Emma zat steeds op dezelfde plaats, in dezelfde houding, en bekommerde zich blijkbaar meer om haar borduurwerk dan om zijne hartsgeheimen. Nog ééne schrede, en hij bevond zich in de kamer van haren vader. Zou hij belangstelling veinzen in den bronzen Shakespeare op de pendule? In den buste van Bilderdijk, met den vermaarden tulband om de slapen, die op den hoogsten top der middelste boekenkast rustte? In het medaljon met gouden rand, achter welks glas eene roos van het graf van Washington bewaard werd? In het andere medaljon, met het profiel van Dante in bas-relief van zilver, waarboven een kleine ivoren arend de vleugelen uitsloeg? Het beste was, dat hij zich op den grootst mogelijken afstand van Emma nederzette in haar vaders fauteuil, of op een stoel daarnevens, en eene soort van contenance borgde door zich voor de leus in Cats te verdiepen.

Eerst bezag hij het boek aan de buitenzijde: het was een exemplaar der oorspronkelijke kwarto-uitgaaf, beroemd om de schoonheid en zuiverheid der platen. De band zag donkerbruin, gelijk een band van meer dan twee honderd jaren betaamde, doch was overigens volkomen gaaf en op het plat versierd met een verguld wapen in een vergulden rand. Het exemplaar scheen oorspronkelijk het eigendom geweest te zijn van een stedelijk bestuur uit de dagen der Republiek; althans, André herkende het wapen, en toen hij het schutblad opsloeg, trof hij eene door Cats zelven geschreven en eigenhandig door hem onderteekende opdragt aan, waarin melding gemaakt werd van aan den dichter bewezen diensten en van eene voor hem daaruit voortgevloeide verpligting tot erkentelijkheid. Des noods zou hij Emma zijne belangstelling in deze bijzonderheid hebben kunnen mededeelen en op die wijze een gesprek met haar hebben kunnen aanknoopen; doch hij begreep juist van pas, dat zij de bedoelde inscriptie ongetwijfeld van buiten kende en haar vader haar de lotgevallen van dit boek stellig meermalen haarklein verhaald had. Hij bleef dus zwijgen en bezag de titelprent en, daartegenover, het portret van den dichter. De uitdrukking van het gelaat beviel hem niet, doch hij wist niet regt om welke reden, en vreesde Emma te zullen kwetsen indien hij iets zeide ten nadeele van een van haar vaders huisgoden, of zich zelven in hare schatting te zullen benadeelen, indien hij zich aan eene ongegronde en welligt onbekookte aanmerking waagde.

Hij zou gaan lezen, doch moest het voorkomen aannemen, alsof hij slechts feuilleteerde. De eene bladzijde voor, de andere na, werd half gedachteloos omgeslagen. Toen hij aan den Spiegel genaderd was, begon hij eenigzins ruimer adem te halen. De verzen en versjes in die afdeeling vond hij mooi, mooijer dan de dichtproeven in sommige vroegere afdeelingen; mooijer vooral dan hij gedacht zou hebben, wanneer hij met zijne kinderlijke herinneringen te rade ging. Het had hem meermalen verwonderd dat een man van zulk een geoefenden smaak als Emma's vader zich bijwijlen een geheelen avond vermaken kon met Cats te lezen. Die bevreemding week nu allengs naar den achtergrond. Men had hem geleerd dat ons vaderland, in de dagen van zijn tierigsten bloei, vier voorname dichters had voortgebragt, waarvan Vondel de grootste en Cats de minste was. Hij had zich echter nooit afgevraagd, of die lagere plaats niet nog altijd eene eereplaats verdiende te heeten, en of men niet inderdaad een zeldzaam vernuft geweest moest zijn om van geslacht tot geslacht in den mond van een geheel volk te blijven voortleven, en in binnenkameren dier natie, al behoorde deze niet tot de ontwikkeldsten, of al zou men de atmosfeer in dat heiligdom gaarne van tijd tot tijd ververscht gezien hebben, om zoo te zeggen tot een spreekwoord te worden. En hoe was Cats aan die in zijne dagen en voor zijne landgenooten geheel nieuwe onderwerpen en vormen gekomen? De oude heer Visscher beweerde, dat Cats groote verpligtingen had gehad aan den schrijver van Don Quyote, en men een geheel menschenleven allergenoegelijkst zou kunnen doorbrengen met na te gaan, welken invloed de oud-spaansche litteratuur op de oud-nederlandsche had uitgeoefend. Was die uitspraak het gevolg eener blinde vooringenomenheid, gelijk men bij dilettanten pleegt aan te treffen, of steunde zij op deugdelijke gronden? André wist het niet. Die Spiegel van den ouden en nieuwen Tijd was in elk geval doorweven met spaansche spreekwoorden en aanhalingen uit spaansche dichters. Dat waren trouwens ook de zinne- en minnebeelden van Proteus en van de Maagdenpligten, die hij eerst een weinig verwaarloosd had en waartoe hij nu terugkeerde.

Veel sneller dan eene pen over het papier kan gaan, volgden in zijnen geest deze indrukken en herinneringen elkander op. Zijn eigen oordeel sliep in; de ingenomenheid van Emma's vader deelde zich aan hem mede; Cats was op dit oogenblik voor hem de grootste dichter der wereld; en toen hij in diezelfde Maagdenpligten, die hij vroeger òf onverstaanbaar, òf ongezouten, òf alleen ouderwetsch en potsierlijk gevonden had, het versje der gepaarde schelpen aantrof, lette hij noch op dat die schelpen wel wat al te veel op notendoppen geleken, noch dat ditzelfde gedichtje ook op twee andere plaatsen, in vrij wat minder ideale bewoordingen te lezen stond, maar verslond het met de oogen, nam het op in zijn hart, en riep in geestvervoering uit: "God, hoe schoon!"

 

Zijn gemoed was eensklap in een speeltuig verkeerd, waaraan eene onzigtbare hand de liefelijkste toonen ontlokte, en eer Emma wist wat hem overkwam, stond hij nevens haar, had hare hand gegrepen, en deed hij dien éénen worp waarvan alles afhing. "Emma," zeide hij, zijne schepen in brand stekend en haar voor het eerst bij haren doopnaam noemend, "ga in 's hemelsnaam niet ver van hier zonder gezegd te hebben hoe gij over mij denkt. Ik heb u te lief om u te kwellen, en indien uw hart reeds aan een ander behoort (maar dat is immers zoo niet?), of ik niets meer voor u ben dan iemand die bij uwe ouders aan huis komt, zijt gij de laatste op wie ik mij over die teleurstelling wreken zal. Weet alleen dat ik alles doen wil om u gelukkig te maken. Mijn leven lang zal ik u dienen en wil ik voor u werken."

Moet men eene tweede of derde liefde achter den rug hebben om met grond te mogen beweren dat niets boven de eerste gaat? Met een minachtend schouderophalen zou André, indien zij hem gedaan was, op die vraag geantwoord hebben. Hij vergeleek niet, en kon niet vergelijken, maar genoot. Wat ging het hem aan, dat zijne woorden, indien men ze opgeschreven had in een boek, door de eenen stijf, door de anderen sentimenteel, door nog anderen belagchelijk zouden gevonden zijn? De maatschappelijke toovercirkel, waarbinnen Emma tot hiertoe voor hem gebannen geweest was, was nu verbroken. Hij had hare hand durven aanraken, haar Emma durven noemen, haar durven spreken over zichzelven; en ofschoon hij nog niet wist, of gissen kon, hoe haar antwoord luiden zou, doorstroomde hem reeds nu een onuitsprekelijk gevoel van welbehagen. Was dat gevoel zwakheid? Was het kracht? Het scheen een mengsel te zijn van beiden. Had hij eene rol gespeeld, hij zou het vernederend hebben moeten vinden, te bedelen om een jawoord; en onder den indruk dier pijnlijke gewaarwording zou dat jawoord-zelf al zijne betoovering voor hem verloren hebben. Of is een man, voor het minst, niet even goed als eene vrouw, en is het eene aanbod het andere niet waard? Thans daarentegen was hij als die Edelen uit den Spaanschen tijd, wier fierheid en onafhankelijkheid zich openbaarden door het aanbieden van een smeekschrift. Ook hij had eene Hertogin van Parma tot meesteres gekozen van zijn lot; doch omdat die abdikatie de uiting was van een zuiver gevoel, maakte zij hem gelukkig, in stede van verdrietig. Was hij een Hollander? Heette hij André Kortenaer? Teekende hij zich civiel-ingenieur? Hij had even goed een Duitscher en fabrikant van kinderspeelgoed kunnen zijn, meende hij; of een Engelschman en correspondent van de Times voor de expeditie naar Abyssinie; of een Franschman en klarinettist in het orkest der groote opera te Parijs. Hetgeen hem op dit oogenblik overweldigde was niet datgene wat hem van andere jonge mannen in eene soortgelijke positie als de zijne onderscheidde, maar wat hij met hen gemeen had en zij met hem. Er is in zulke onpersoonlijke gewaarwordingen iets weeks, iets waarvan pathos de aangeboren spreek- en schrijftaal is; doch tevens iets magtigs en verheffends. Ook de zee schijnt een verwijfd element, wanneer aan den avond van een heeten zomerdag hare golven zuchtend breken op het strand; en toch zou zelfs een stoomwerktuig van duizend paardenkrachten niet in staat zijn, over eene noemenswaardige uitgestrektheid die wellustig ademhalende watermassa te verplaatsen of hare deining gedurende slechts één sekonde te keer te gaan…

Geheel Duinendaal had voorspeld dat het op die wijze eindigen zou; en toen Emma, tegelijk met de lente, teruggekeerd was uit de stad, en men op Palmzondag, bij het aan- en uitgaan der kerk, haar aan André's arm voorbij had zien wandelen, waren in- en opgezetenen om strijd van oordeel geweest, dat de zaken haren behoorlijken loop genomen hadden. Hoe jammer zou het zijn, indien ons genoegen door zulke voorspellingen bedorven werd! Doch dit behoeft niet, en nergens staat geschreven dat onze vreugde, om onvermengd te mogen heeten, volstrekt eene verrassing moet zijn voor onze medemenschen. Op Belvedere althans was men er te gelukkiger om, dat alles natuurlijk in het werk gegaan was, en niemand te dien huize treurde er over, dat de menschelijke aard zichzelven niet verloochend had: André niet, omdat hij nimmer uit eigen beweging naar het avontuurlijke getaald zou hebben; Emma niet, omdat zij aan hetgeen thans omging in haar gemoed reeds stof te over tot aandoeningen bezat; hare ouders niet, omdat die uitkomst hun het welgevalligst was, waarvan de geheele wereld getuigen moest, dat zij sprekend op eene vergoeding geleek.

Derde Hoofdstuk

De te weinig gekende indische hoofd-officier met tweejarig verlof wegens ziekte, die, als proeve van koloniale orthodoxie omtrent de waarde van het menschelijk individu, aan eene open tafel het leerstuk verkondigde, dat in deze wereld "eene jonge jufvrouw meer of minder er niet op aankomt," – er was spraak geweest van eene twintigjarige van goeden huize, gestorven van verdriet over de trouweloosheid van haren bruidegom, – was een schrander, een expeditief, een onbetaalbaar man. Sprak het van zelf dat de liefde van een jong meisje eene aangelegenheid is, niet waardig vergeleken te worden bij kwestiën als de romeinsche of de oostersche, als die van het lager-onderwijs of van de uitgifte van gronden in erfpacht op het eiland Java, – hoe eenvoudig zou in dat geval de mechaniek van ons leven zijn, en met welk eene ligtgeladen mars op den rug zouden wij menschen dan het einde der reis kunnen halen!

Doch hoe veel licht de gebasaneerde kolonel, wiens naam hier met opzet verzwegen wordt, entre la poire et le fromage ook verspreid moge hebben over een der neteligste sociale vraagstukken van dezen en van den toekomenden tijd, – er zou door hem aan de zamenleving eene grooter dienst bewezen zijn, indien hij het probleem niet slechts doorgehakt, maar ook opgelost had. Dat het op eene jonge jufvrouw meer of minder niet aankomen zou, is eene stelling waartegen al hetgeen in de borst der gezamenlijke jongejufvrouwen is, zich krachtig en met reden verheft. Want ofschoon men niet gewoon is, veel waarde te hechten aan de uitspraak van personen die als regter en partij in hunne eigene zaak optreden, het instinkt van het zelfbehoud is meer dan enkel magtig: het is ook regtmatig. Indien één enkel meisje, daartoe bewogen door gevoelens waarvan zij aan de geheele wereld rekenschap zou durven geven, in vollen ernst erkende, zonder schade gemist te kunnen worden, zou het krediet der geheele vrouwenwereld daardoor een gevoeligen stoot ontvangen; zoo gevoelig, dat men vragen mag, of bij déze katastrofe vergeleken, zelfs de ineenstorting van het turksche Rijk niet op hare beurt een voorval van ondergeschikt belang zou schijnen?

De meening van den indischen hoofd-officier is inderdaad geheel en al verwerpelijk, en zelfs het eenige wat men zou kunnen aanvoeren tot hare verdediging, houdt welbezien geen steek. Het is zoo, vele mannen hebben er belang bij, de onontbeerlijkheid der jonge dames, hoofd voor hoofd, niet boven alle verdenking verheven te achten; en misschien zou hun geweten luider spreken dan dienstig is voor hunne rust, indien de tegenovergestelde zienswijze al te zeer bij hen voor een axioma gold. Het is derhalve goed, kan men zeggen, dat te dien aanzien op deze wereld een weinig scepticisme heerschte, daar anders het verblijf hier beneden te eenemaal ondragelijk worden zou voor een groot aantal individuen van het sterker geslacht, wier regt van bestaan niet volstrekt ontkend kan worden zonder tevens dat van sommige vrouwen betwistbaar te doen schijnen. Ook de vrouwen-zelven dragen er zijdelings toe bij om de stelling van den kolonel van een gedeelte harer barbaarschheid te ontdoen. De overtuiging toch van hare onmisbaarheid blijkt bij haar veel minder levendig te zijn, wanneer er spraak is van hare zusters, dan wanneer het haarzelve geldt, en zelfs zal, zoo lang de jaloezie niet ophoudt eene vrouwelijke eigenschap te zijn, het geval zich kunnen voordoen dat van twee dames, in oogenblikken van opgewektheid, de eene het bestaan der andere als eene volkomen overbodige zaak beschouwt. Dit alles bewijst evenwel slechts, dat geene meening zoo valsch is, of men kan, met een weinig inspanning, daaruit eenige druppels waarheid distilleren.

Had men Emma Visscher gevraagd, hoe het bij haar met het geloof aan hare eigen onmisbaarheid gesteld was, vermoedelijk zou zij den vrager hebben aangezien met een eenigzins verontwaardigden, een aan minachting grenzenden, maar daarom niet minder bekoorlijken blik. Mogelijk ook zou zij eene schuddende beweging hebben gemaakt met haar welgevormd kopje, als iemand die zich aangerand gevoelt in zijne verborgenste gedachten, en zouden hare lange blonde krullen daardoor voor eene wijl met bevallige waardigheid hare zedige rust verlaten hebben. Ware de vraag haar gedaan in den tuin, bij het wandelen om de bloemperken, misschien zou zij zich van den inquisiteur hebben afgewend met een gevoel van beminnelijken onwil en voor de leus al hare aandacht hebben gewijd aan haar vaders rozen. Had de onbescheidene zich toevallig alleen met haar bevonden in de zitkamer, terwijl haar vader van huis en hare moeder bezig was de laatste hand aan haar toilet te leggen, misschien zou zij in de volle lengte harer sylphide-taille opgerezen zijn, en aanstalten hebben gemaakt om het vertrek te mijden, en den indringer alleen gelaten hebben met de wetenschap, dat hij zich hare benijdenswaardige ongenade op den hals gehaald had. En zelfs al ware bij die gelegenheid geene enkele syllabe over hare lippen gekomen, zij zou door haar voorbeeld hebben getoond, dat zwijgen het beste antwoord op sommige vragen is. De schoonheid der vrouwen toch is een alles afdoend argument tot regtvaardiging van het vrouwelijk bestaan, en Emma was nooit schooner dan in de korte oogenblikken dat een begin van toorn zich van haar meester maakte. Andere jonge meisjes zijn het innemendst, wanneer zij hartelijk om iets lagchen; vooral wanneer de eene of andere daad van mannelijke linkschheid het mikpunt van hare vrolijkheid is. Doch Emma miste het talent van te kunnen schertsen met hetgeen haar hinderde. Wanneer zij zich stootte aan eene onbescheidenheid, werd niet haar vernuft het eerst opgewekt, maar hare drift. En dit eigenaardige beschermde haar tegen het ongerief dier blooheid, welke anders met gelijkmatige karakters en gevoelige harten pleegt zamen te gaan. Het schoonste vrouwengelaat is ontsierd zoodra zich daarop eene tint van verlegenheid vertoont; en dit zal de reden zijn dat verlegenheid de aandoening is, welke schoone vrouwen, en zelfs minder schoone, zorgvuldiger zoeken te verbergen dan eenige andere. Niets daarentegen tooit zoo zeer een anders effen gelaat als eene opwelling van edelen toorn. In den regel teekende Emma's uitzigt meer gevoel dan hartstogtelijkheid. Er was niets in haar ligchaamsbouw waardoor Rubens zich opgewekt zou hebben gevoeld, haar tot model voor eene zijner vleezige heiligen te kiezen; niets in haar oogopslag, dat niet van geduld en vertrouwen gewaagde. Haar tengere gestalte scheen tot iederen man het verzoek te rigten, haar zoo mogelijk te ontzien en haar in geen geval te vertreden. Zij zag er veel te gezond en te levenslustig uit om onder de fijne popjes gerekend te worden; en toch zou een Parijsch fabrikant van porceleinen tafelserviezen, indien hij haar had moeten inpakken en verzenden, zonder fout op de buitenzijde van den lieven last voor het woord fragile hebben gezorgd. Doch wanneer zij driftig werd, week die indruk plotseling naar den achtergrond. Dan was het of zij gereed stond een fier en ongeduldig paard te bestijgen, en met hare kleine vuist een zwaard te omklemmen of eene banier omhoog te heffen, en voort te rennen naar den top van een heuvel, en bevelen te geven aan eene hare wenken verbeidende schaar van wrekers aan haren voet. Aan eene vrouw van rijper leeftijd, met een imposant voorkomen en een van nature gebiedenden oogopslag, zou dergelijke geestvervoering misstaan hebben; het zou eene buitensporigheid zijn geweest, en door die overdrijving zelve zou de betoovering geweken zijn. Doch in Emma – zoo waar is het, dat de hoogste schoonheid uit eene gelukkige vereeniging van tegenstrijdige hoedanigheden bestaat, en niets daarentegen haar zoo zeer benadeelt als zich gestadig in dezelfde rigting te bewegen en telkens haar laatste woord te spreken, – in Emma behaagde die krijgshaftigheid omdat zij verraste, en omdat weinig dingen ons zoo aangenaam aandoen als het ontdekken van kracht, waar wij zwakheid, of van bezieling, waar wij koelheid onderstelden.

 

De liefde is te allen tijde voor de moralisten, ook al wilden zij het niet bekennen, de kwadratuur van den cirkel geweest; en toen Agur, de zoon van Jake, haar even onnaspeurlijk noemde als den weg van het schip door de zee of van den arend door de lucht, was hij opregter dan sommige andere wijzen na hem. Men waant een voor een de redenen te kunnen opsommen, waarom dit of dat meisje de vrouw of de bruid geworden is van dezen of genen man; men verbeeldt zich, het kluwen in de hand te houden, welks draad met onbedriegelijke zekerheid den weg doet vinden in hetgeen de domme menigte eenen doolhof noemt; men verzamelt zeker aantal feiten, eer te veel dan te weinig, leidt daaruit de noodige gevolgtrekkingen af, en eindigt met zegevierend uit te roepen: Ziehier een volkomen zuiver zielkundig proces; zoo is het gegaan; het kon niet anders! – Doch wordt de zaak op den keper beschouwd, dan blijkt die fijne zielkundige analyse weinig diepzinniger te zijn dan het gulle volksgeloof, hetwelk de huwelijken in den hemel laat sluiten. Aan het einde van elk onderzoek naar het waarom der liefde staat een vraagteeken! en wie dit laatste waarom niet opmerkt, of beweert dat het niet voorhanden is, kan zich overtuigd houden dat hij te weinig aandacht geschonken heeft aan het eerste.

Doch wie niet sterk is, zij slim, en wie een vraagstuk niet oplossen kan, verschuive het. Waarom was Emma, waarom was zij niet boos geworden, toen André dien avond hare hand gegrepen en haar bij haren doopnaam genoemd had?.. Jonge heeren, luidde in gewone omstandigheden hare jonkvrouwelijke dogmatiek, mogten een meisje het hof niet maken (André nu hád haar het hof gemaakt), indien zij geene positive bedoelingen koesterden; en zij wist voorbeelden te over van meisjes wier leven verbitterd was geworden, omdat zij op goede gronden en niettemin te vergeefs geloofd hadden, het voorwerp van onbedriegelijke onderscheidingen geweest te zijn. Zoo waren de vrouwen, en daar kwamen de ongelukkige huwelijken van. Men werd teleurgesteld in de billijkste verwachtingen, en nam dan naderhand, uit redenering of uit baloorigheid, de hand aan van een man dien men niet liefhad. Vandaar die kerkhoven vol bezweken huishoudsters, op wier onwaarheidlievende grafsteenen te lezen stond dat zij echtgenooten geweest waren. Derhalve (een vrouwelijk atqui ergo, want ook die zijn er!), al had zij André niet liefgehad, zou hij, meende Emma, haar niettemin hebben moeten vragen. Die zegepraal was volgens haar stelsel de bescheidenste, waarmede hare jeugd, hare schoonheid, hare teederheid vooral, zich vergenoegen kon; en indien hij niet geëindigd was, haar een bepaald voorstel te doen, of voor het minst te laten doorschemeren dat het plan daartoe bij hem bestaan had, zou zij die nalatigheid kwalijk genomen en op grond daarvan den schuldige gehaat hebben. Doch zij beminde hem, en dit was eene nieuwe en alles afdoende reden geweest om niet toornig te worden over zijne vrijpostigheid. Haar had niet het meest geïntrigeerd hoe zij zich houden zou, indien hij te eeniger tijd vertrok zonder iets bijzonders tot haar gezegd te hebben, maar hoe het haar bevallen zou, indien hij haar in tijds van zijne bedoelingen kennis gaf. En zij had niet kunnen loochenen dat zij dit aardig vinden zou. Het denkbeeld, mevrouw Kortenaer te worden, stuitte haar in het minst niet tegen de borst; en met meer kennis van het vrouwelijk gemoed, dan hij op dit oogenblik nog bezat, zou André begrepen hebben dat zij minstens even gunstig dacht over hem als hij over haar. Doch hierin had zij hare meerderheid getoond, dat noch hij, noch haar vader iets van hare ware gevoelens bespeurd had en zelfs de scherpzinnigheid harer moeder daarin bijna te kort geschoten was. Ware André eenige maanden later, na het hem opgedragen werk voltooid te hebben, afscheid komen nemen op Belvedere als een broederlijk vriend, met een dier handdrukken gelijk een hartelijk man, indien hij een liefhebber is van de jagt, somtijds ook wel aan zijn Pluto of zijne Juno geeft, hij zou op Emma's gelaat geen zweem van teleurstelling ontdekt hebben; zou aan niets gewaar geworden zijn, hoe diep hij haar gegriefd had; zou te goeder trouw in den waan hebben verkeerd, dat hij haar betrekkelijk even onverschillig was als zij hem. Zelfs nog geruimen tijd nadat hij geleerd had Emma te kussen en door haar gekust te worden, en hij een tweede Thomas had moeten zijn om te kunnen twijfelen aan hare wederliefde, was het hem alsof hare genegenheid voor hem eerst had gedagteekend van het uur, waarop hij haar gesmeekt had zijne vrouw te willen worden. Niet dat hij zich zelven aanmerkte als den schepper, of ook maar als den ontsteker van het vuur waarmede zij zijne liefde beantwoordde; maar hij kende de vrouwen niet, of had te afgezonderd geleefd en te weinig romans gelezen. Eerst later, hoewel altijd nog vroeg genoeg, – "want geene vrouw kan te voorzigtig zijn met hare bekentenissen," – doorzag hij Emma's geveinsdheid en leerde hij de kracht bewonderen van een gevoel, dat liever levend begraven zou willen worden dan zichzelf verraden.