Za darmo

Lidewyde

Tekst
0
Recenzje
iOSAndroidWindows Phone
Gdzie wysłać link do aplikacji?
Nie zamykaj tego okna, dopóki nie wprowadzisz kodu na urządzeniu mobilnym
Ponów próbęLink został wysłany

Na prośbę właściciela praw autorskich ta książka nie jest dostępna do pobrania jako plik.

Można ją jednak przeczytać w naszych aplikacjach mobilnych (nawet bez połączenia z internetem) oraz online w witrynie LitRes.

Oznacz jako przeczytane
Czcionka:Mniejsze АаWiększe Aa

Twaalfde Hoofdstuk

Toen André in den voornacht zijne kamer verlaten had om zich naar die van Lidewyde te begeven, had hij de deur voorzigtig aangezet, en noch licht ontstoken, noch de overgordijnen tot elkander getrokken. Thans waren die gordijnen zorgvuldig digtgeschoven; op de tafel brandde eene lamp, en om binnen te kunnen treden had hij de deur moeten ontsluiten. Ook de gang en het portaal waren min of meer verlicht, en hij had ditmaal niet noodig, gelijk anders, afgaande op de flaauwe schemering der lantaarn van gebogen glas, die zich hoog in de lucht boven den trap welfde, tastend zijnen weg te zoeken. Hij opende de deur met kracht, om te toonen dat hij geene vrees kende, en meende niet anders, toen hij de ontstoken lamp bespeurde, of Lidewyde's echtgenoot zou eensklaps op hem toeschieten. Doch er heerschte in het vertrek eene doodsche stilte. Eerst had zijn oog moeite, de voorwerpen behoorlijk te onderscheiden; want de kamer was te groot om door slechts ééne lamp in alle rigtingen verlicht te kunnen worden, en de donkere kleur der meubelen, bij het diepe groen en rood van het behangsel en de draperiën, vermeerderde nog de duisternis op den achtergrond en aan de zijden. Des te sterker daarentegen was het schijnsel dat van onder de kap der lamp op de met een gebloemd kleed van fluweelachtig trijp bedekte tafel viel. Ook kon het geen toeval zijn, dat geen enkel ander voorwerp op dat oogenblik de aandacht afleidde van het tweetal, door Dijks hand aan den voet der lamp nedergelegd. Niemand kon het vertrek binnentreden zonder die twee – eene pistool en een brief – aanstonds op te merken.

André had zoo vast geloofd, Dijk te zullen aantreffen, dat zelfs het lezen van zijnen naam op het adres van den brief hem niet overtuigde dat hij alleen was. Hij rukte de overgordijnen open, als kon er voor Adriaan eene reden bestaan hebben om zich daarachter te verbergen; doch ook dit onderzoek leidde tot niets. Het verdroot hem, dat hij Dijk niet onder de oogen kon treden. Niet één, maar twee pistolen waren noodig; en niet hier of nu was daaraan behoefte, maar tegen morgen of overmorgen, in het afgelegen veld, wanneer alles voor het duel in gereedheid zou zijn gebragt en hij in den vorm van een doodelijken kogel Dijk de voldoening schenken zou, welke voor Lidewyde's rust gevorderd werd. Doch hoe bestierf eensklaps op zijne lippen de taal van den overmoed; tot welk eene armzalige werkelijkheid kromp voor zijn gevoel de poëzie van het wanbedrijf, zoodra hij kennis genomen had van Adriaans wilsbeschikking! Dijk schreef hem:

"Het is beneden mij, u met woorden te berispen of te straffen. De zorg om dat met daden te doen, heb ik aan anderen opgedragen. Wend geene pogingen aan om te ontvlugten; zij zouden u slechts te spoediger in de handen van Marcelis en zijne palfreniers doen vallen. Al mijne maatregelen zijn genomen, en indien gij het waagt, den voet buiten uwe kamer te zetten, zal ik u voor uw leven tot verminkens toe doen tuchtigen. Eén middel schiet u over om te toonen, dat gij geen lafaard zijt. Het ligt voor u op de tafel. Gij zult daardoor tevens de toekomst kunnen redden van het meisje dat door u verraden is. Terwijl ik dit schrijf, slaat de klok twee ure; mijne lieden hebben in last, indien met slaan van drieën uw schot niet gevallen is, binnen te dringen in uwe kamer, u gekneveld mede te voeren naar den stal, en hunnen euvelmoed aan u te koelen op eene wijze, die ik niet noemen wil. Gij hebt te kiezen tusschen het wapen nevens u en de straf der overspelers.

"PS. De pistool is niet met kruid geladen; maar de bussen der kogels zijn met donderpoeder gevuld. Er zijn er zes, zooals gij ziet. Ketst de eene, gebruik dan den volgenden. Doch ik geloof niet dat het noodig zal zijn. Het is dezelfde revolver waarmede ik Moor door den kop geschoten heb. Het dier heeft geene minuut behoeven te lijden. Dit tot uw narigt."

André's eerste daad na het lezen dezer woorden was eene poging om door een sprong in den tuin zijn leven te redden. Doch hoe hij nu aan het eene, dan aan het andere venster rukte, er was aan de spanjoletten geen verwrikken: eene geoefende hand had ze onbruikbaar gemaakt, en hij verspilde noodeloos zijne krachten. Wat erger was, zoodra de stilte in het vertrek door het gedruisch zijner voetstappen en het rammeijen aan de vensters was afgebroken, hoorde hij een sleutel steken in het slot der kamerdeur. Een onzigtbaar cipier draaide tot tweemaal toe den sleutel om in het slot, en de gevangene kon voor-noch achteruit.

Het besef dat die voorzorg noodig was geweest om hem het vlugten te beletten, vernederde hem, en hij schaamde zich over zijne eerste opwelling. Alle verdere pogingen tot ontsnappen liet hij varen, en beproefde een juist inzigt in zijnen toestand te bekomen.

Zou Dijk zijne bedreigingen ten uitvoer durven brengen? Sedert hij van Lidewyde wist dat Ruardi langer dan een jaar onder Dijk's oogen haar aangenomen minnaar was geweest, had zijne verachting voor Adriaan haar toppunt bereikt. Daareven nog was Adriaan in zijne oogen een walgelijke stumpert, dien hij de moeite niet zou genomen hebben te haten, indien hij niet een onoverkomelijke hinderpaal voor zijne eigen vereeniging met Lidewyde geweest ware. Was het mogelijk, dat diezelfde Adriaan thans eene koelbloedigheid ten toon spreidde, die misschien niet veel persoonlijke dapperheid, maar eene dubbele maat van hartstogt verried? Hoe blinder evenwel Adriaans woede was, des te meer reden bestond er om te duchten dat hij behagen scheppen zou in de door hem aangekondigde wraak. En de voorstelling dier strafoefening deed het Kortenaersbloed André naar het aangezigt stijgen. Te zelden was voorheen de stem van dat bloed bij hem ontwaakt, en indien men hem gestreng beoordeelen wilde, had men het regt hem een treurig voorbeeld van de verbastering van onzen landaard te noemen. Doch eene beleediging als die, welke Dijk hem toedacht, was meer dan zelfs hij verdragen kon. In zijne verbeelding zag hij zich door de geheele wereld met den vinger nagewezen…

De tranen sprongen hem in de oogen toen hij de pendule op den schoorsteenmantel half drie hoorde slaan. Daareven had hij zich nedergeworpen in zijn gemakkelijken stoel, ten einde des te rustiger te kunnen nadenken; doch die metalen klank werkte zoo galvanisch op zijne zenuwen, dat het hem niet mogelijk was langer te blijven zitten. Met de kin op de borst en de handen in de zakken, krampachtig spelend met zijne beurs en zijne sleutels, stapte hij de kamer op en neder, en poogde, doch vruchteloos, zich zelven in te prenten dat, wilde hij handelen als een man, hij binnen dertig minuten een lijk moest zijn. Hij was geen Kato, en zou zonder wroeging den val van zijn vaderland overleefd hebben; geen Hamlet, vragend naar te zijn of niet te zijn, en over dat onderwerp, met een eigenwilligen dood voor oogen, onsterfelijke diepzinnigheden verkondigend. Maar hij was jong; en gelijk dat volstond om den lust naar het leven als wassend water te doen klimmen in zijne borst, evenzoo was het verschoonbaar dat zijne aandoeningen hem voor eene wijl overstelpten. Hij snikte overluid en moest zich de oogen afwisschen. Emma had hij verraden, Dijk bedrogen, Ruardi gesard, naar Lidewyde's omhelzingen gehunkerd, het was alles zijne eigen schuld. Zijne ouders zouden ontroostbaar zijn. Die van Emma, waaraan hij zulke groote verpligtingen had en die zoo goed voor hem waren geweest, hem levenslang haten. Emma-zelve zou zich door zijn toedoen diep ongelukkig gevoelen; en al was de vreugde van haar bestaan niet noodzakelijk voor altijd verwoest, het zou eindelooze jaren kunnen duren eer haar gevoelig hart weder aan deugd en liefde kon gelooven. Al dien tijd zou zij het kruis van zijne nagedachtenis moeten dragen en zouden de menschen haar elkander aanwijzen als de voormalige bruid van dien André Kortenaer, wiens vader en moeder zooveel verdriet beleefden van hunne zonen. Nogtans waren het geene tranen van berouw, die zijne oogen verduisterden en hem deden aanloopen tegen de meubelen regts en links. Het gevoel van schuld had te geener tijd luid bij hem gesproken, en deed dit ook nu niet. Hij schreide niet omdat hij slecht was, maar omdat hij pas dertig jaren telde; en indien men hem gevraagd had wat hij meer betreurde, voor altijd Emma te moeten missen of nimmermeer verzadigd te zullen insluimeren aan Lidewyde's zijde, zou hij het antwoord schuldig gebleven zijn.

En hoe zou Adriaan met Lidewyde handelen? Het vermoedelijkst was, dat hij openlijk van haar zou willen scheiden; en misschien werd het voornemen daartoe haar op dit oogenblik-zelf door hem aangekondigd. Zou zij daarna het land verlaten en in vreemde werelddeelen gaan omzwerven? Moeten eindigen met even als Sarah haar eigen brood te verdienen? Dat dit haar deel zou kunnen zijn, was eene ondragelijke gedachte. Doch duldeloozer nog was de voorstelling, dat de nood haar op nieuw in Ruardi's armen zou kunnen drijven, en zij, ten einde in haar levensonderhoud te voorzien, liefkozingen zou moeten dulden, neen, beantwoorden, die zij in den grond van haar hart verafschuwde. Arme Lidewyde, hoe duur zou het haar kunnen te staan komen, dat zij hem, André, onvoorzigtig had liefgehad! Het zou hare schuld niet zijn, indien zij voor Ruardi's aanbiedingen bezweek, maar alleen die van den verfoeijelijken dokter. Zulk een schepsel had de wereld nog nooit voortgebragt: tegelijk een wellusteling en een lafaard, een verrader en een bluffer, een wijsgeer en een zielverkooper.

Van tijd tot tijd wierp hij een blik op de pistool. Het gepolijste staal van den loop glinsterde in het licht der lamp, en het donkerbruin der kunstig gesneden kolf kwam zoo schilderachtig uit tegen de hooggekleurde bloemen van het tafelkleed, dat men gewaand zou hebben een feestgeschenk te zien liggen: eenige dier nuttige snuisterijen waarmede eene verstandige vrouw haren man op zijn verjaardag verrast, of die een bevoorregt pupil bij zijn aanstaand vertrek naar de akademie van een edelmoedig voogd tot eene gedachtenis ontvangt. André was het nog in het geheel niet met zichzelven eens hoe hij handelen zou; doch dit was geene reden, meende hij, om met het door Dijk hem opgedrongen wapen niet meer van nabij kennis te maken. Spoedig evenwel ontzonk hem die belangstelling. Door de gleuven van den metalen kraag, tusschen de kolf en den loop, grijnsden hem zes grijze puntkogels aan, en hij herkende in Dijks revolver een dier uitheemsche moordtuigen, waarvan men den haan slechts behoeft over te halen om telkens een nieuw schot te kunnen doen. Er was geen twijfel aan: één zulk een kogel volstond om iemands hersenen uit elkander te doen spatten, en zijne hand beefde toen hij de pistool weder op de tafel legde.

 

Allerlei voornemens speelden hem door het hoofd. Eerst zou hij beproeven een brief aan zijnen vader te schrijven, toen een brief aan den ouden heer Visscher, toen een brief aan Emma. Doch geen dier plannen slaagde. Moest hij sterven, dan zou het beste ongetwijfeld zijn, dat hij Emma vergiffenis vroeg voor het haar aangedaan onregt, en haar verzocht zijne voorspraak te willen zijn bij hare ouders. Aan zijnen vader zou hij dan kunnen melden, dat het hem innig leed deed door een jammerlijken zamenloop van omstandigheden in den bloei zijns levens te zijn weggerukt. Doch zoolang het niet onherroepelijk vaststond dat zijn laatste uur aanstonds slaan zou, wilde hem geen enkel woord uit de pen; en hoe gering de kans ook zijn mogt om aan het door Dijk gesteld dilemma te ontkomen, hij klampte zich met de halstarrigheid van een ter dood veroordeelde aan de hersenschimmige voorstelling vast, dat zijn lot, op welke wijze dan ook, in het beslissend oogenblik eene gunstige wending nemen zou.

Onder het staren in dat denkbeeldig verschiet, verloor hij allengs weder het besef van zijnen toestand. Daareven had hij met ontsteltenis den grooten wijzer der pendule zich zien reppen om van de eene minuut naar de andere te komen; thans scheen het alsof de groote wijzer de kleine geworden was en het eene eeuwigheid duren zou eer hij den eindpaal bereikte. Naarmate zijne wilskracht insluimerde, ontwaakte op nieuw zijne fantasie, en hij begon het als eene uitgemaakte zaak te beschouwen dat hij zich noodeloos verontrust had. Wanneer het zoo aanstonds drie ure sloeg, zou de deur van zijne kamer openspringen en – Lidewyde op den drempel verschijnen. Met den vinger op den mond, ten teeken dat hij voorzigtig moest zijn, zou zij hem een sluijer aanbieden en hem wenken zich dien voor de oogen te binden. Zoodra hij daarmede gereed was, zou zij hem bij de hand grijpen en langs een onbekenden weg hem naar beneden voeren, waar zij eenige woorden fluisteren zou in het oor van iemand, die haar met gedempte stem zou antwoorden, doch niet zoo onverstaanbaar of hij zou bemerken dat het Sarah was. In het volgend oogenblik, nadat hij Sarah een grendel had hooren wegschuiven, zou hij zich met Lidewyde in de open lucht bevinden en langs honderd kronkelpaden door haar naar eene plaats gevoerd worden, waar hij snuivende paarden met ongeduld zou hooren stampvoeten op een geplaveiden weg en een postiljon tot het ongeduldigste dier beesten met eene doffe stem zou hooren zeggen: "Stil, knol!" Het rijtuig, waarin Lidewyde hem nevens haar zou doen plaats nemen, zou in vliegende vaart den geheelen nacht voorthollen, dorpen en steden door, en eerst wanneer de zon reeds sedert geruimen tijd aan den hemel moest staan, zou Lidewyde, die al dien tijd zijne hand in de hare gehouden had, hem vrijheid geven om zich den blinddoek van het gelaat te rukken. Op hetzelfde oogenblik zou het rijtuig stilhouden voor het hoog bordes van een oud en vervallen kasteel, omgeven door verwilderde bosschen en verwaarloosd bouwland, maar zoo verrukkelijk gelegen en met zulke prachtige vergezigten voor en achter, dat men zich onwillekeurig afvroeg, waarom niemand de moeite nam, orde in dien chaos te scheppen. "André!" zou Lidewyde tot hem zeggen, op nieuw zijne hand grijpend en die aan haren boezem drukkende, "ziedaar de plek die ik heb uitgekozen om er levenslang gelukkig met u te zijn. Te zamen zullen wij deze wildernis een paradijs doen worden, waaruit alleen de dood ons zal kunnen verdrijven."

Uit het oogpunt eener verheven zedeleer gezien, was deze droom, waarin hijzelf en Lidewyde zoozeer de hoofdrollen vervulden dat voor Emma te naauwernood eene plaats onder de toeschouwers overbleef, een nieuw bewijs van André's verdorvenheid. Zij daarentegen die van oordeel zijn dat de mensch een te zwak en te nietig schepsel is om met een idealen maatstaf gemeten te mogen worden, zullen zich om André's wil verblijden dat zijne laatste gedachten in deze wereld ten minste niet bezoedeld zijn geweest met de smet der zinnelijkheid. De gelegenheid om eenmaal een beteren dunk van zich te doen koesteren werd hem niet geschonken; want toen het slaan der pendule hem uit zijne verdooving deed opschrikken en hij op hetzelfde oogenblik eene ruwe stem buiten de deur bevel hoorde geven om naar binnen te dringen, daagde de spookgestalte van Adriaans bedreiging met zulk eene overweldigende kracht voor hem op en ontstak het gevoel der naderende schande zulk een vuur in zijne aderen, dat hij met éénen sprong zich op den revolver wierp, den loop aan zijnen mond bragt, en met een onvasten, maar daarom niet minder wreeden vinger den trekker de beweging mededeelde, die aan alles een einde moest maken.

Dertiende Hoofdstuk

– "Sta op!" zeide Dijk, voor het ledikant tredend, dat Lidewyde na André's vertrek weder opgezocht had. "Sta op, zeg ik u!"

Zij was verkleumd geweest, en het beste middel, had zij gedacht, om van den schrik te bekomen, dien André's hartstogtelijkheid haar had aangejaagd, was geweest, zich in hare dekens te wikkelen. Hoe dwaas van hem, haar de kleederen van het lijf te scheuren, nadat hij zelf aanmerking had gemaakt op hare bloote voeten! Doch nu zij geene koude meer gevoelde, vergaf zij hem zijne drift en dacht met welgevallen aan het tooneel van daareven. Alleen van zulk een minnaar, niet van een berekenend egoïst gelijk Ruardi, kon zij verwachten, dat hij niets en niemand ontzien zou. Wanneer het tot een tweegevecht kwam, zou André, die alles voor haar over had, in vollen ernst Dijk om het leven zoeken te brengen; en zijne meerdere bedrevenheid in het hanteren van wapenen zou de kans om daarin te slagen nog doen toenemen. Omtrent hetgeen zij daarna met hem zou aanvangen had zij nog niets bij zich zelve vastgesteld. Dit zou afhangen van de middelen, waarover zij na Dijks dood zou kunnen beschikken. André was haar medegevallen; doch niet in zoodanige mate, dat zij gebrek met hem zou willen lijden. Het deed haar geen leed, dat zij geene enkele voorzorg genomen had om hare betrekking tot hem voor Dijk te verbergen. Geheime minnarijen waren niet langer van hare gading, en met één overleg had zij twee oogmerken bereikt. Sproten daaruit voor André sommige gevaren voort, zij vergde niets van hem als hetgeen ieder man, die haar lief had, gaarne voor haar wagen zou. Bovendien was de vrees, dat Dijk overwinnaar blijven zou in den strijd, bijna hersenschimmig. Eenmaal op het terrein verschenen, zou Adriaan onmiddelijk zijne tegenwoordigheid van geest verliezen. Harerzijds zou zij, wanneer hij kwam om met haar te spreken, hem tot het uiterste drijven, en van hare liefde voor André zoo hoog opgeven, dat het gevoel van zijne minderheid hem geheel en al demoraliseren zou.

– "Verstaat gij mij niet?" vroeg hij, op nog barscher toon dan te voren. "Ik zeg u, dat gij op zult staan."

– "Zeg gij mij eerst waar André zich bevindt," antwoordde zij. "Ik ben niet doof of slaap niet, en gij hebt verlof minder luid te spreken."

– "André is in goede handen."

– "Belooft gij mij, dat hem geen leed geschieden zal? Hij is onschuldig. Indien ik hem niet aangemoedigd had, zou hij de oogen niet naar mij hebben durven opslaan."

– "De onbeschaamde, die mij niet ontzag al gaaft gij u den eersten den besten prijs!"

– "Hij onbeschaamd? Zijne bescheidenheid is integendeel zoo groot, dat hij er zich mede vergenoegd heeft de opvolger van Ruardi te worden."

– "Dat liegt gij. Ruardi's vriendschap voor mij zou hem het regt geven zich uw bittersten vijand te toonen; maar er is niemand die met meer verschooning over u spreekt dan hij."

– "Het is waar, dat hij slechts enkele nachten in dit ledikant heeft doorgebragt; maar ik een des te grooter aantal in het zijne. Ten laatste walgde ik van hem, even als van u, en heb ik aan André de voorkeur gegeven."

– "Gij liegt, maar uwe fabelen zullen noch uzelve baten, noch André."

– "Dat behoeft ook niet. Hij en ik, wij kunnen uwe bescherming ontberen. André is een gentleman."

– "Veel geluk er mede!"

– "Ik heb hem lief, omdat hij in alles het tegenbeeld is van u."

– "Ik gun hem uwe liefde. De genegenheid van lichtekooijen heeft nooit veel aantrekkelijkheid voor mij gehad."

– "En ik kan mij levendig voorstellen, dat de onverschilligheid wederkeerig geweest is."

– "In uwen mond is dat antwoord voegzaam. Zult gij opstaan?"

– "Ja, indien gij mij zegt waar André is."

– "Dat raakt u niet."

– "Het is integendeel het eenige wat mij op dit oogenblik schelen kan!"

– "André is in den stal, bij Marcelis."

– "In den stal!"

– "Ja. Ik heb Marcelis last gegeven hem zijne booze lusten te verleeren. Het is evenwel mogelijk dat hij zich nog in zijne kamer bevindt."

– "Waarom?"

– "Omdat ik het in zijne keus gelaten heb, zich voor den kop te schieten, of kennis te maken met wapenen van minder allooi. Zulke knapen moeten loon naar werken ontvangen."

– "Gij bluft. Al zou André zich van kant willen maken, hij zou niet kunnen. Ik weet zeker, dat hij geene pistolen bij zich heeft."

– "Die kan hij missen. Ééne pistool is genoeg, en die heb ik hem verschaft. Denkt gij, dat hij er gebruik van maken zal?"

– "En gij?"

– "Ik denk van neen."

– "Gij beoordeelt hem naar uzelven."

– "Misgeraden, ik beoordeel hem naar u. De schoot van ontuchtige vrouwen is het graf van den moed der jongelieden, zegt men. Doch mijn geduld is ten einde. Voor het laatst vraag ik u, of gij zult opstaan?"

Hij wilde haar bij den schouder grijpen, ten einde meer klem bij te zetten aan zijne tot hiertoe vruchteloos herhaalde vraag, doch voor hij de hand naar haar had kunnen uitstrekken, vloog zij overeind. Voor het eerst in haar leven had zij in een woordenstrijd met haren man het onderspit gedolven. Keer op keer was hij er in geslaagd haar grievender te beleedigen dan zij hem; en de spijt over die teleurstelling, gevoegd bij de woede en den angst waarmede de gedachte aan André's hopeloozen toestand haar vervulde, deed haar zichzelve zoozeer vergeten, dat zij Adriaan met hare vlakke hand een luidklinkenden slag in het aangezigt toebragt.

Die slag besliste over hetgeen Lidewyde dezen nacht wedervaren zou. Adriaan toch was niet teruggekomen met het stellige voornemen om haar te tuchtigen, en hij had zijne zweep alleen bij zich gestoken, ten einde een middel van bedreiging bij de hand te hebben. Hij zou tevreden zijn geweest, indien zij eenig leedgevoel of eenige schaamte aan den dag gelegd had; ja zelfs, mits zij geene enkele poging aanwendde om weder aanspraak op zijne genegenheid te verwerven, zou hij met haar in overleg hebben willen treden over hetgeen gedaan kon worden om hare misdaad te bedekken en de gevolgen daarvan zoo onschadelijk mogelijk te maken. Doch nu zij in stede van berouw te toonen of vergiffenis te vragen, hem met de uiterste impudentie te woord stond, luid pronkte met hare schuldige liefde voor André, Ruardi (gelijk hij waande) schandelijk belasterde, en zich ten laatste niet ontzag hem in het aangezigt te slaan, achtte hij zich tot alles geregtigd. Onder het uitspreken van een barbaarschen scheldnaam tastte hij naar zijne zweep en viel op haar aan. Zij wilde vlugten en om hulp roepen, doch reeds bij de eerste schrede struikelde zij over haar nachtgewaad en stortte voorover op den grond. Hij wierp zich op haar, scheurde haar den halsdoek van de borst, snoerde haar daarmede den mond, en stiet, toen zij zich aan zijne knieën wilde vastklemmen om weder op te staan, haar meedoogenloos van zich af. Vier, vijf, zes malen snorde de lange zweep boven zijn hoofd door de lucht en kwam zij met een doffen slag op Lidewyde's krimpend ligchaam neder. Met striem aan striem teisterde Adriaan de schoone ledematen, waarvoor André een uur te voren zou hebben willen nederknielen. In het eind, toen Lidewyde in het eene oogenblik haar bewustzijn scheen te verliezen en het knallen van een schot haar in het andere stuiptrekkend deed opspringen, wierp hij haar het marteltuig in het gelaat, en zeide onder het heengaan:

– "Zoek nu André op, indien gij lust hebt, en laat mij voortaan met vrede!"