Za darmo

Voordat hij doodt

Tekst
Oznacz jako przeczytane
Czcionka:Mniejsze АаWiększe Aa

Hij stopte toen hij de derde persoon bij hen zag staan, zijn handen geboeid achter zijn rug.

“Hij zegt dat hij Ellis Pope heet,” zei Mackenzie. “Hij stond aan de rand van het bos naar ons te kijken. Toen ik hem riep, begon hij te rennen.”

Nelson keek recht in het gezicht van Pope en het was duidelijk dat Nelson moeite had om hem niet fysiek aan te vallen. “Wat doet u hier, mijnheer Pope?” vroeg Nelson. “Ben je dichtbij gebleven om je eigen werk te bewonderen?”

“Nee,” zei Pope, nu banger dan ooit.

“Waarom ben je dan hier?” vroeg Nelson. “Het is de enige keer dat ik het je vraag voordat ik mijn kalmte begin te verliezen.”

“Ik ben verslaggever,” zei hij.

“Voor welke krant?” vroeg Mackenzie.

“Geen papier. Een website. Het Oblong Journaal.”

Mackenzie, Nelson en Ellington keken elkaar ongemakkelijk aan voordat Mackenzie langzaam haar telefoon uit haar zak pakte. Ze opende , zocht naar haar internet browser, zocht Het Oblong Journaal op en opende de pagina. Ze navigeerde snel naar de Staff-pagina en niet alleen vond ze de naam Ellis Pope, maar de foto in de bio was duidelijk van dezelfde man die voor hen stond.

Het was zeldzaam dat Mackenzie vloekte, maar toen ze haar telefoon aan Nelson liet zien liet ze een gespannen “Fuck” horen.

“Nu,” zei Ellis Pope, zich realiserend dat hij langzaam de controle over de situatie kreeg. “Met wie van jullie varkens moet ik praten over het indienen van een aanklacht?”

HOOFDSTUK ZESTIEN

Mackenzie voelde zich een beetje ongemakkelijk in het gezelschap van Ellington en vreemd genoeg werd dat gevoel alleen maar erger toen ze twee uur later naast elkaar in een bar zaten. Ze wist dat ze beiden moe en een beetje verlopen eruit zagen, waardoor ze niet opvielen tussen de rest van de klanten. Zij waren niet de enigen die redelijk netjes gekleed waren, de mensen die direct van hun werk hierheen waren gekomen waren ook netjes gekleed in shirts en stropdassen en pakken die ze die dag ook naar hun werk hadden gedragen. Via de twee ramen aan de andere kant van de bar viel het schemerige middaglicht naar binnen, maar het was het neonlicht achter de bar en de ingebouwde verlichting die de flessen met sterke drank op de planken achter de bar verlichtte, die de sfeer bepaalden.

“Enig idee hoe Pope zo snel de plaats delict te weten is gekomen?” vroeg Ellington.

“Nee. Er moet een lek zijn binnen het korps.”

“Dat vermoed ik ook,” zei Ellington. “En daarom denk ik dat Nelson het je niet al te zwaar zal aanrekenen. Je had nooit kunnen vermoeden dat de figuur in het bos een journalist was. Vooral niet toen Pope zo begon te rennen.”

“Laten we het hopen,”zei ze.

Mackenzie wist dat ze er gemakkelijk vanaf was gekomen. Haar leidinggevende had gezien hoe zij een mollige en weerloze online journalist met een behoorlijk harde tackle ter aarde had gebracht. En hoewel Pope enkel een lichte snee aan de zijkant van zijn hoofd had opgelopen toen hij tegen die boomwortel viel en hij binnengedrongen was op privé-terrein, het was het nog steeds reden voor een straf. Toch had ze niet meer dan een tik op haar vingers gekregen. Ze had Nelson veel erger voor minder zien uitdelen. Ze vroeg zich echter af hoeveel vertrouwen hij eigenlijk in haar had. Om haar vrolijk verder te laten gaan terwijl Ellis Pope waarschijnlijk druk aan het bellen was, sprak boekdelen over zijn vertrouwen in haar.

Uiteraard had hij ook geroepen dat hij haar niet meer wilde zien, en dat ze goed bij zichzelf ten rade moest gaan alvorens ze de volgende arme klootzak zou aanvallen die toevallig op haar pad kwam en in de weg stond. Toen zag ze een een kleine kans om te ontsnappen en voordat hij de kans kreeg om verder na te denken over zijn beslissing om haar actief op de zaak te houden, was ze er tussenuit geknepen.

Terwijl ze zo verantwoordelijk mogelijk aan een lokaal gebrouwen biertje van de tap nipte, probeerde ze zich de laatste keer te herinneren dat ze naar een bar was gekomen om de wereld te ontvluchten. Ze had daar meestal het werk voor gebruikt, iets dat veel gemakkelijker was om aan zichzelf toe te geven nu Zack uit beeld was verdwenen. Maar nu het werk haar zo’n beetje had weggestuurd, voelde het surrealistisch om in een bar te zitten.

Het was nog vreemder om naast een FBI-agent te zitten die ze gisteren pas had ontmoet.

In de korte tijd die ze met agent Ellington had doorgebracht, had ze een paar dingen over hem ontdekt. Ten eerste was hij een ouderwetse heer: hij hield de deur voor haar open, vroeg altijd naar haar mening voordat hij een beslissing nam, verwees naar degenen die ouder waren met mevrouw en mijnheer, en hij leek haar ook te beschermen. Toen ze de bar binnenkwamen hadden twee mannen heel weinig moeite gedaan om te verbergen dat ze haar aan het uitchecken waren. Ellington had dit opgemerkt en was zodanig naast haar gaan staan, dat hij hun het zicht ontnam.

“Je weet waarom de mannen op je werk zo hatelijk tegen je zijn, toch?” zei Ellington.

“Ik neem aan dat dat zo is omdat ze zo zijn opgevoed,” zei Mackenzie. “Als ik geen schort om heb om ze een broodje of bier te brengen, wat ben ik dan?”

Hij haalde zijn schouders op. “Dat kan misschien een beetje zo zijn, maar nee, ik denk dat het iets anders is. Ik denk dat het komt omdat je ze intimideert. Sterker nog, ik denk dat ze een beetje bang van je zijn. Ze zijn bang dat zij misschien dom en onbekwaam overkomen."

“Hoe weet je dat?”

Hij glimlachte slechts een ogenblik naar haar. En hoewel er niets overdreven romantisch aan die glimlach was, was het leuk om op zo'n manier bekeken te worden. Ze kon zich de laatste keer dat Zack haar zo had aangekeken niet meer herinneren; iemand om te waarderen, in plaats van om te gebruiken of te verdragen.

“Nou, dat ligt voor de hand: je bent jong en je bent een vrouw. Je bent in wezen de gloednieuwe computer die op kantoor komt en alle taken overneemt. Naar wat ik hoor ben je ook een wandelende encyclopedie betreffende forensisch onderzoek. Tel daarbij op de manier waarop je die arme journalist vandaag hebt achtervolgd en het plaatje is compleet: Jij bent de nieuwe generatie en zij zijn de oude lullen. Zo is het ongeveer.”

“Dus het is een angst voor vooruitgang?”

“Zeker. Ik betwijfel of ze het ooit zelf zo zouden zien, maar daar komt het wel op neer.”

“Ik neem aan dat dit als compliment is bedoeld?” vroeg ze.

“Natuurlijk is het dat. Dit is de derde keer dat ik moet samenwerken met een zeer gemotiveerde detective, en jij bent veruit de meest volleerd en gedreven detective die ik ken. Ik ben blij dat wij moeten samenwerken.”

Ze knikte alleen omdat ze nog niet zeker was hoe ze met zijn complimenten en evaluaties om moest gaan. Tijdens het werk was hij zeer professioneel en volgens het boekje, niet alleen in zijn benadering van het werk, maar ook in de manier waarop hij haar had benaderd. Maar nu hij wat minder gereserveerd was had Mackenzie moeite om de grens te trekken tussen waar de werk-Ellington stopte en waar de vrije tijds-Ellington begon.

“Heb je er ooit over nagedacht om bij het Bureau te komen werken?” vroeg Ellington.

De vraag verbaasde haar zo erg dat niet wist hoe ze deze moest beantwoorden. Natuurlijk had ze hierover nagedacht. Ze had er ooit als kind over gedroomd. Maar zelfs voor een vastberaden tweeëntwintigjarige die haar zinnen had gezet op een carrière in de rechtshandhaving, leek de FBI een onbereikbare droom.

“Dat heb je wel, hè?” vroeg hij

“Is dat zo duidelijk?”

“Een beetje. Je zag er zo beschaamd uit. ik denk dat je er wel over hebt nagedacht, maar het nooit hebt geprobeerd.”

“Het was een soort droom die ik een tijdje heb gehad”, zei ze.

Het was beschamend om het toe te geven, maar er was iets aan de manier waarop hij haar aan het ondervragen was waardoor ze het niet zo erg vond.

“Je hebt de vaardigheden,” zei Ellington.

“Bedankt,” zei ze. “Maar ik denk dat mijn wortels hier liggen. Ik heb het gevoel dat het te laat is.”

“Het is nooit te laat, weet je.”

Hij keek haar aan, professioneel en intens.

“Wil je dat ik een goed woordje voor je doe en kijk of er iemand geïnteresseerd is?”

Ze stond versteld van zijn aanbod. Aan de ene kant wilde ze dit meer dan wat dan ook, anderzijds bracht het al haar oude onzekerheden weer naar de oppervlakte. Wie was zij om in aanmerking te komen voor een baan bij de FBI?

Langzaam schudde ze haar hoofd.

“Bedankt,” antwoordde ze. “Maar nee.”

“Waarom niet?” vroeg hij. “Niet om slecht te praten over de mannen met wie je werkt, maar je wordt misbruikt.”

“Wat zou ik moeten doen bij de FBI?” vroeg ze.

“Je zou een geweldige veldagent maken,” zei hij. “Hell, misschien ook profiler.”

Mackenzie keek peinzend in haar bier, een beetje verbluft. Ze was te verbijsterd om te praten en voelde nu dat ze veel om over na te denken had. Wat als ze het zou kunnen maken als agent? Hoe drastisch zou haar leven veranderen? Hoe lonend zou het zijn om een ​​baan te hebben waar ze van hield, zonder de hinder van mannen zoals Nelson en Porter om haar tegen te werken?

“Gaat het?” vroeg Ellington.

Ze tuurde nog steeds in het donkere bier wat voor haar stond, en zuchtte. Ze dacht even aan Zack en kon zich het laatste zinvolle gesprek dat ze samen hadden gehad niet meer herinneren.

Wanneer had hij haar voor het laatst zo geprezen zoals Ellington nu deed? Trouwens, wanneer was de laatste keer geweest dat iemand zo hoog over haar opgaf, in haar gezicht?

“Het gaat goed,” zei ze. “Ik waardeer alles wat je zegt. Je hebt me veel gegeven om over na te denken.”

 

“Goed,” zei Ellington zachtjes, zonder een beat te missen. “Maar mag ik je nog iets vragen? Heb je dat altijd al gedaan, jezelf tekort doen?”

“Ik denk niet dat ik dat bewust doe”, zei ze. "Ik denk dat het gewoon ... Ik weet het niet. Mijn verleden misschien?”

“De dood van je vader?”

Ze knikte.

“Dat is zeker een van de oorzaken”, zei ze.

En dan zijn daar zijn ook nog mijn reeks mislukte relaties, dacht ze, maar ze vond het niet gepast om dat te zeggen. En terwijl ze daarover nadacht vroeg ze zich plotseling af of de twee iets met elkaar te maken hadden, de dood van haar vader en haar relaties. Misschien was de oorzaak van beiden hetzelfde, de dood.

Zou ze er ooit van herstellen? Ze zag niet hoe dat kon. Hoeveel slechteriken ze ook achter de tralies zou zetten, niets leek ooit te helpen.

Hij knikte alsof hij het volkomen begreep.

“Ik begrijp het,” zei hij.

Ze keek hem met een licht spottende glimlach aan zodat hij zou begrijpen dat ze een grapje maakte en vroeg: “Ben je me aan het onderwerpen aan een psychologisch onderzoek, agent Ellington?”

“Nee hoor, ik ben met je aan het praten. Ik luister. Niets meer.”

Mackenzie dronk haar bier op en schoof het glas naar de rand van de bar. De barman pakte het meteen, vulde het opnieuw, en zette het weer voor haar neer.

“Ik weet dat ik me om die reden deze zaak erg aantrek”, voegde ze eraan toe. “Een man gebruikt vrouwen. Misschien is het niet voor seks, maar hij brengt hen pijn en schaamte toe om op die manier een gestoorde mening uit te dragen en een punt te maken."

“En dit is het eerste keer dat je zoiets overkomt?”

“Ja. Ik bedoel, ik ben naar een huiselijke ruzies geweest waarbij een man zijn vrouw hardhandig behandelde, en ik heb twee vrouwen ondervraagd nadat ze waren verkracht. Maar niets vergelijkbaar met dit.”

Ze dronk van haar bier en realiseerde zich dat het veel te lekker smaakte. Ze was nooit een grote drinker geweest maar dit bier, haar derde van die avond, bracht haar naar een denkbeeldige grens die ze na haar studententijd had geprobeerd te vermijden.

“Ik weet niet of mijn voorgevoel iets is waar je waarde aan hecht,” zei Ellington, “maar onze man wordt binnen een paar dagen betrapt. Ik ben er vrij zeker van. Hij wordt te zelfverzekerd en een van die aanknopingspunten die we blijven vinden zal uiteindelijk iets opleveren. En het feit dat jij je echt voor honderd procent inzet is ook een groot pluspunt.”

“Hoe weet je dat zo zeker?” vroeg ze. “Over mijn prestaties, bedoel ik? En waarom ben je zo aardig?”

Hij vervulde haar met vertrouwen en versterkte tegelijkertijd een eigenschap in haar waarvan ze wist dat dit een van de ergste in haar persoonlijkheid was. Ze wist dat ze de neiging had om zich te verdedigen tegen mannen die haar complimenteerden, vooral omdat het altijd betekende dat ze één ding wilden. Kijkend naar Ellington terwijl hij naar haar glimlachte, bedacht ze dat het misschien helemaal niet zo erg zou zijn als hij op zoek was naar dat ene specifieke ding. Sterker nog, ze begon te bedenken of ze niet gewoon ervoor zou gaan en er maar beter van kon genieten. Hij zou morgen weer weggaan dus de kans was heel groot dat ze hem nooit meer zou zien.

Misschien is dat precies wat ik nodig heb, dacht ze. Eén nacht. Geen emotie, geen verwachtingen, alleen het donker en deze FBI-agent die te goed is om waar te zijn en die alle juiste dingen lijkt te zeggen en..

Ze verdrong de gedachte, eerlijk gezegd, het was veel te verleidelijk. Toen besefte ze dat Ellington haar vraag nog steeds niet had beantwoord: Waarom ben je zo aardig?

Hij probeerde niet te lachen en antwoordde uiteindelijk.

“Omdat,” antwoordde hij, ”je verdient een break. Ik heb mijn positie gekregen omdat een vriend van een vriend de plaatsvervangende chef kende. En ik kan je garanderen dat de helft van die holbewoners van je korps hetzelfde of iets dergelijks kunnen zeggen.”

Ze lachte en het geluid ervan deed haar beseffen dat ze op het punt stond om die denkbeeldige grens te overschrijden. Terwijl ze zich probeerde te herinneren wanneer ze voor het laatst dronken was geworden, gooide ze de rest van haar bier achterover en schoof het glas weer naar de rand van de bar. Toen de barman kwam, schudde ze haar hoofd.

“Wil jij rijden?” vroeg ze. “Ik ben een beetje een lichtgewicht. Sorry.”

“Ja dat is prima.”

Toen de barman kwam met hun rekening, pakte Ellington snel de hare voordat ze die had kunnen pakken. Toen ze hem dat zag doen, besloot ze dat ze erachter zou komen hoe een emotieloze nacht met de man van haar dromen eruit zou zien. Tenslotte had ze nu het huis en haar bed helemaal voor zichzelf. Dus waarom niet?

Ze liepen naar buiten naar de auto en ze merkte dat hij extreem dicht bij haar liep. Hij opende de deur van de auto voor haar, waardoor hij nog charmanter leek. Terwijl hij de deur sloot en naar de bestuurderskant liep, liet Mackenzie haar hoofd tegen de hoofdsteun rusten en haalde diep adem. Van een verlaten huis met een dode vrouw vastgebonden aan een paal naar hier, op het punt om een man te verleiden die ze gisteren pas had ontmoet, was dit echt allemaal in minder dan twaalf uur gebeurd?

“Je auto staat op het bureau, toch?” vroeg Ellington.

“Dat klopt,” zei ze. En toen, met kloppend hart, voegde ze er aarzelend toe: “Maar we komen langs mijn huis, we kunnen daar gewoon stoppen als je wilt.”

Hij wierp haar een verwarde blik toe en zijn mondhoeken leken te vechten tussen een glimlach en een frons. Het was duidelijk dat hij begreep wat zij suggereerde en ze twijfelde er niet aan dat hij soortgelijke aanbiedingen eerder had gehad.

“Ah, Jezus,” zei hij en wreef over zijn hoofd. “Dan is dit het moment waarop ik mijn sterke wil en karakter toon en ik je vertel dat ik getrouwd ben.”

Mackenzie keek naar zijn linkerhand, dezelfde hand die ze verschillende keren in de bar had bekeken om er zeker van te zijn. Er was geen ring..

“Ik weet het,” zei hij. “Ik draag hem nooit wanneer ik werk. Ik haat hoe het voelt als ik voor mijn pistool moet gaan.”

“Oh mijn God,” zei Mackenzie. “Ik..”

“Nee, het is goed," zei hij. “En geloof me, ik ben meer dan gevleid. Ik meende alles wat ik daar zei. En hoewel ik er zeker van ben dat de oerman in mij hier de rest van mijn leven mentaal voor zal schoppen, ik hou heel veel van mijn vrouw en mijn dochter. Ik denk dat ik..”

“Kun je me gewoon naar mijn auto brengen?” vroeg Mackenzie beschaamd. Ze keek uit het raam en had zin om te schreeuwen.

“Het spijt me,” zei Ellington.

“Niet doen. Het is mijn fout. Ik had beter moeten weten.”

Hij startte de auto en reed de parkeerplaats af. “Beter dan wat?” vroeg hij terwijl ze terug reden naar het bureau.

“Niets,” zei ze, nog steeds weigerend naar hem te kijken.

Maar in de zware stilte op weg naar het bureau, dacht ze: ik had beter moeten weten dan te geloven in iets wat te mooi is om waar te zijn.

Terwijl ze zwijgend naar huis reden, wilde ze het liefste helemaal in elkaar kruipen en verdwijnen. Ze haatte zichzelf en vroeg zich af of ze zojuist de kans van haar leven om een stap vooruit te komen grondig had verpest.

HOOFDSTUK ZEVENTIEN

Mackenzie werd de volgende ochtend om 06.45 uur wakker door het geluid van een binnenkomende tekst. Ze was klaarwakker, gekleed in haar ondergoed. Ze controleerde het bericht en de moed zakte in haar schoenen toen ze zag dat het van Ellington kwam.

Op weg naar huis. Ik bel je later vandaag om in te checken.

Ze dacht erover hem meteen te bellen. Ze was zich er terdege van bewust dat ze zich gisteren als een onvolwassen tiener had gedragen. Ze was zelfs niet eens afgewezen. Ellington was eenvoudigweg trouw gebleven aan zijn karakter, en ze voegde ‘trouwe echtgenoot’ toe aan de lange lijst van bewonderenswaardige karaktereigenschappen.

Uiteindelijk liet ze het gaan. Ze voelde zich nog steeds beschaamd maar meer dan dat, ze voelde zich verslagen. En dat voelde ze zich niet vaak. De moordenaar liep nog steeds los rond en ze waren geen stap verder gekomen om hem te vangen dan drie dagen geleden. Ze had haar drie jaar lang inwonende vriend verloren en was minder dan vierentwintig uur later verliefd geworden op een FBI-agent. Tot overmaat van ramp had ze een glimp gezien van wat haar toekomst had kunnen zijn wanneer ze bij Ellington zou zijn geweest; ze had gezien hoe haar baan had kunnen zijn met iemand die haar met respect behandelde en in zekere zin ontzag voor haar had. En nu was dat weg.

Ze had alleen Porter en Nelson nog om naar uit te kijken, die omringden haar met twijfel juist nu ze volledig in beslag genomen werd door een zaak die ze zich persoonlijk erg aantrok.

Terwijl ze een shirt aantrok, ging ze op de hoek van haar bed zitten en keek naar haar mobiele telefoon. Plotseling was het niet Ellington die ze wilde spreken. Ze dacht aan iemand anders, iemand die dezelfde trauma's en hetzelfde gevoel van falen deelde dat ze zelf zo goed kende.

Met een plotselinge kriebel in haar maag pakte Mackenzie haar mobiele telefoon van het dressoir en scrolde door haar contacten. Toen ze de naam Steph zag verschijnen, drukte ze op CALL, maar bijna bedacht ze zich.

Tegen de tijd dat de telefoon aan de andere kant begon te rinkelen, had ze er al weer spijt van dat ze had gebeld. De telefoon ging twee keer over voordat ze werd opgenomen. De stem van haar zus aan de andere kant was bekend, maar een die ze bijna nooit hoorde.

“Mackenzie,” zei Stephanie. “Het is nog heel vroeg.”

“Je bent altijd al om vijf uur wakker,” merkte Mackenzie op.

“Dat is waar. Maar het gaat om het principe. Het is heel vroeg.”

“Sorry,” zei ze. Het was een woord dat ze veel gebruikte als ze met Steph sprak. Niet omdat ze het echt meende, maar omdat Steph haar altijd een schuldgevoel gaf over de kleinste dingen.

“Wat heeft Zack deze keer gedaan?” vroeg Steph.

“Het is niet Zack,” zei Mackenzie. “Zack is weg.”

“Goed,” zei Steph zakelijk. “Hij was een verspilling van ruimte.”

Het was even stil op de lijn. Het was duidelijk dat Steph gemakkelijk de rest van haar leven had kunnen leiden zonder ooit nog met haar zus te praten. Het was een feit dat ze meerdere keren duidelijk had gemaakt. Ze haatten elkaar niet, dat zeker niet, maar interactie met elkaar bracht het verleden naar voren. En het verleden was iets waar Steph het grootste deel van de drieëndertig jarige leven haar best had gedaan om het te proberen te vergeten. Zoals altijd klonk Steph half in slaap toen ze door de telefoon sprak.

“Het heeft geen zin om in details te treden. Rekeningen met moeite betaald. Alcoholisch vriendje met een reputatie voor het uitdelen van rechtse hoeken richting mij. Constante migraine. Wat zou je graag willen horen?”

Mackenzie haalde diep adem.

“Nou, waarom beginnen we niet met die vriend die je slaat?” zei Mackenzie. "Waarom geef je hem niet aan wegens geweld?”

Steph lachte alleen maar en antwoordde. “Teveel gedoe. Nee bedankt.”

Mackenzie beet op haar tong om niet op de andere onderwerpen terug te komen. Onder hen waren: Hoe zit het met het weer oppakken van je studie, te werken in de richting van je diploma en dan die baan zonder toekomst op te zeggen? Maar dit was niet het moment voor een dergelijk advies. Het telefoongesprek zou oppervlakkig blijven. Ze hadden allebei lang geleden geleerd dat het op die manier beter was.

"Dus vertel op," zei Steph. “Je belt alleen maar als het slecht met je gaat. Is het alleen omdat Zack is weggegaan? Want als dat zo is, laat me je dit vertellen, dat is het beste wat je ooit had kunnen overkomen.”

“Dat ook,” zei Mackenzie. “Maar er is ook een moordzaak die me zo erg raakt, zoals dat ik nog nooit heb meegemaakt. Het geeft me het gevoel, ik weet het niet, onvoldoende. Tel daar nog bij op dat ik gisteren een getrouwde man in bed heb uitgenodigd en …”

“En, was het leuk?” onderbrak Steph.

“God, Steph. Is dat alles wat je van het hele gesprek hebt opgevangen?”

“Het was het enige interessante wat ik hoorde. Wie was het?”

“Een FBI-agent die uitgezonden is om te helpen met de zaak.”

“Oh,”zei Steph, kennelijk klaar met het gesprek. Er viel ongeveer vijf seconden stilte voordat ze de vraag herhaalde: “En?"

 

“Nee.”

“Auw,” zei Steph.

“Heb je geen zin om te praten?” vroeg Mackenzie.

“Zelden. Ik bedoel, we zijn vreemden voor elkaar, Mackenzie. Wat wil je van me?”

Mackenzie zuchtte, overweldigd door verdriet.

“Ik wil mijn zus,” zei Mackenzie en verbaasde zichzelf. “Ik wil een zuster die ik kan bellen en die me van tijd tot tijd zelf belt om me te vertellen over de engerd op het werk die handtastelijk is.”

Steph zuchtte. Het geluid van de zucht leek de achthonderd kilometer te reizen die hen scheidde, en kwam via de telefoon als een klap in haar gezicht aan.

“Dat ben ik niet,” zei Steph. “Je weet dat altijd wanneer wij praten, papa naar boven komt. En vanaf dat moment gaat alles bergafwaarts. Erger nog, we beginnen over mama te praten.”

Het woord moeder stuurde nog een klap door de telefoonlijn. “Hoe is het met haar?” vroeg Mackenzie.

“Hetzelfde als altijd. Ik heb haar vorige maand nog gesproken. Ze vroeg om geld.”

“Heb je het haar geleend?”

“Mackenzie, ik heb geen geld om haar te lenen.”

Nog een stilte vulde de telefoon. Mackenzie had bij verschillende gelegenheden aangeboden Steph geld te lenen, maar elke poging had minachting, woede en wrok opgeroepen. Dus na een tijdje was Mackenzie gewoon gestopt met proberen.

“Verder nog iets?” vroeg Steph.

“Nog één vraag, als je het niet erg vindt,” zei Mackenzie.

“Wat is het?”

“Toen je met mam sprak, heeft ze het over mij gehad?”'

Steph was een tijdje stil en antwoordde toen eindelijk. Toen ze dat deed, was haar slaperige stem terug. “Wil je dit echt jezelf aandoen?”

“Heeft ze naar mij gevraagd?” vroeg Mackenzie, haar stem nu luider en veeleisender.

“Ja dat heeft ze. Ze vroeg of ik dacht of jij haar geld zou lenen. Ik zei dat ze het je zelf moest vragen. Dat was het.”

Mackenzie voelde zich overweldigd door verdriet. Dat was alles wat haar moeder van haar had gewild. Ze hield de telefoon tegen haar oor en voelde een traan, niet zeker van wat ze nu moest zeggen.

“Luister,” zei Steph. “Ik moet nu echt gaan.”

De verbinding werd verbroken.

Mackenzie smeet de telefoon op het bed en staarde er even naar. Het gesprek had niet meer dan vijf minuten geduurd, maar het voelde als een heel leven. Toch was het vreemd genoeg veel beter gegaan dan hun laatste paar telefoontjes, die waren geëindigd met ruzies over de familiedynamiek met betrekking tot wie de schuld had van de ondergang van hun moeder na de dood van hun vader. Maar op een bepaalde manier was dit gesprek pijnlijker geweest.

Ze dacht aan de jaren die als een zwarte sluier lagen tussen de nacht dat ze haar vader dood had aangetroffen en de nacht dat haar moeder voor het eerst naar de psychiatrische afdeling van het ziekenhuis was gebracht. Mackenzie was zeventien toen dat gebeurde; Steph was op de universiteit geweest en studeerde voor een diploma in de journalistiek. Daarna was alles bergafwaarts gegaan voor hen drieën, Mackenzie was de enige die het allemaal had kunnen verwerken en er naar omstandigheden nog redelijk uit was gekomen.

Terwijl ze zich aankleedde dacht ze aan haar moeder en vroeg ze zich af waarom de arme vrouw ervoor had gekozen haar overal de schuld van te geven en haar te haten. Het was een vraag die ze diep had weggestopt, en alleen naar voren kwam wanneer ze erg depressief was.

Ze deed haar uiterste best om te voorkomen dat ze die kant op ging en pakte haar telefoon, insigne en pistool. Daarna ging ze vastberaden naar haar werk. Maar waar zou ze naartoe gaan? Wat was haar volgende stap? Voor het eerst sinds ze gepromoveerd was tot rechercheur, had ze het gevoel dat ze vastliep.

Doodlopende weg, dacht ze, de woorden begonnen in haar hoofd vorm te krijgen.

Ze dacht aan de onverharde weg waarlangs het tweede lijk was gevonden. Was het niet daar waar het pad dood liep?

En hoe zit het met het verlaten huis? Het grindpad dat naar het huis liep en het pad waar het derde slachtoffer was gevonden, waren doodgelopen in een klein lapje grond voor het huis.

“Doodlopend,” zei ze hardop toen ze haar huis verliet.

En plotseling wist ze waar ze heen moest.