Za darmo

Het geval België

Tekst
0
Recenzje
iOSAndroidWindows Phone
Gdzie wysłać link do aplikacji?
Nie zamykaj tego okna, dopóki nie wprowadzisz kodu na urządzeniu mobilnym
Ponów próbęLink został wysłany

Na prośbę właściciela praw autorskich ta książka nie jest dostępna do pobrania jako plik.

Można ją jednak przeczytać w naszych aplikacjach mobilnych (nawet bez połączenia z internetem) oraz online w witrynie LitRes.

Oznacz jako przeczytane
Czcionka:Mniejsze АаWiększe Aa

De heer von Jagow ging zelfs verder, waar hij met groote vrijmoedigheid de werkelijke reden van Duitschland's optreden blootlei; deze kwam op niets meer of minder neer dan dat het er voor haar op aankwam, “Frankrijk langs den kortsten en minst bezwaarlijken weg binnen te rukken” en “den zuidelijken toegangsweg te vermijden,” daar “het hier te zeer aan goede wegen haperde en de fortenlinie zoo sterk was,” omstandigheden die “tot groot tijdverlies” zouden moeten leiden.

De verpletterende slotsom, dat wij, op grond van deze erkende feiten, in Duitschland en in niemand anders de schuldige hebben te zien, tracht een pamflet, getiteld: “De Waarheid over den Oorlog,” af te weren. Het verscheen onder de auspiciën van een aantal aanzienlijke Duitschers, die op hun beurt bij het Amerikaansch publiek worden ingeleid door Professor John W. Burgess van Columbia College. Volgens hem behooren zij tot “het zout der aarde” en tot “de grootste denkers, zedemeesters en wijsgeeren van de eeuw.” Om alle twijfel aan het gewicht van hun gezag bij voorbaat te ontzenuwen wordt ons verzekerd dat dit verweer den steun heeft van den grooten theoloog von Harnack; van den klaren en begaafden mathematicus en staathuiskundige von Schmoller; van den voortreflijken philoloog von Wilamowitz; van den welbekenden historicus Lamprecht; van den doorkneeden staatsman von Posadowsky; van den schitterenden diplomaat von Bülow; van den grooten financier von Gwinner; van den grooten bevorderaar van handel en scheepvaart Ballin; van den grooten uitvinder Siemens; van den eminenten evangelieprediker Dryander en den onmisbaren Directeur van het Duitsche Departement van Opvoeding Schmidt. (Al de hier gebezigde epitheten zijn van Professor Burgess zelf.)

De doorslag-Amerikaan is, zoogoed als elk doorslag-burger van welk beschaafd land ook, waar zijn natuurlijke hartstochten niet onnoodig worden opgewekt, geneigd, een zaak als die waarom het hier gaat van een zeer kalm, beslist en nuchter standpunt te bezien; eenmaal de conclusie voor zichzelven hebbende opgemaakt, zal het niet gemakkelijk vallen, hem tot een ander inzicht te brengen op het gezag van de Harnacks, von Schmollers, von Wilamowitzen, Lamprechts, von Posadowsky's, von Bülows, von Gwinners, Ballins, Siemensen, Dryanders en Schmidts, of van welke andere “vons” ook van het Duitsche “Who's Who?”9

Hunne verdediging van het Duitsche standpunt schijnt te rusten op de door niets gestaafde bewering, dat “Engeland en Frankrijk besloten waren, de onzijdigheid van België niet te eerbiedigen.”

Hieraan voegen zij dan toe:

“Het zou een misdaad tegen het eigen volk geweest zijn, als de Duitsche generale staf de vaststaande bedoeling van den tegenstander niet voorgekomen was. Wiens leven bedreigd is, die heeft op grond van het recht der zelfverdediging, dat niemand hem ontzeggen kan, ook de moreele vrijheid te schieten, waar dat onder gewone omstandigheden niet geoorloofd is.

“Toen België, ondanks het vertoog van Duitsche zijde, niet wilde toelaten dat Duitsche troepen, tegen belofte van het behoud van zijn onafhankelijkheid bij het sluiten van den vrede, door een klein gedeelte van zijn gebied trokken, moest de Duitsche generale staf, om zich niet de ernstigste militaire nadeelen te laten opdringen, den doortocht forceeren: Inter arma silent leges!”

Verder wordt ons nog verteld dat “Zooals in 1870–71 in Frankrijk, de Duitsche troepen met hun ongeëvenaarde tucht ook nu in België de persoonlijke vrijheid en het particulier eigendom zullen eerbiedigen” – een phrase, die deze geleerden, wijsgeeren, opvoeders en zieleherders dan nog aanvullen met de opmerking: “De Belgen zouden wijs gehandeld hebben, als zij vrijwillig den doortocht van de Duitsche troepen hadden toegestaan,” want “zij zouden daarmede de ongereptheid van hun gebied verzekerd, en met de goed en contant betalende Duitsche troepen geen slechte zaken gedaan hebben.”

Deze verdediging komt dus per slot van rekening neer op het betoog, dat België aan geld de voorkeur zou hebben moeten geven boven haar eer; dezelfde gedachtengang, naar het schijnt, die er de Duitsche Generale Staf toebracht, het verlies van eer te verkiezen boven dat van een oogenblikkelijk militair voordeel.

Deze erbarmelijke goedpraterij, gegrond op het vermeend recht van Duitschland om België te verderven om hierdoor zichzelven onnoodig verlies van menschenlevens te besparen, is een fraai staaltje van den diepgaanden invloed van Bernhardisme onder op den voorgrond tredende Duitsche denkers.

De bronnen van moreele sophisterij zijn zoo goed als drooggelegd bij het pogen dezer advocaten van Duitschland's gedrag om voor het gewelddadig binnendringen van België een verdedigbaar motief op te duiken.

De ethische zijde van het vraagstuk heeft zich echter, geheel onnoodig, al te uitsluitend bewogen om de met zooveel woorden gestipuleerde verplichtingen van Engeland, Duitschland en Frankrijk ten aanzien van België. De veroordeeling van Duitschland's houding werd buiten noodzaak gebaseerd op den engen grond, dat Duitschland bij het verdrag van 1839 – waarover straks meer – zoowel als bij de Haagsche Conventie van 1907 nadrukkelijk haar plechtig woord verpand had om de onzijdigheid van Luxemburg en België beide te respecteeren.

Maar ook zonder dat een Haagsche Conventie of een Londensch traktaat in het geval had voorzien – ook al hadden Duitschland, Engeland en Frankrijk zich, nimmer en waar ook, contractueel verbonden, België's onschendbaarheid onverlet te laten – dan nog zou, en wel op geen anderen grond dan die van de ongeschreven internationale wet, een binnendringen van haar grondgebied tegen haar wil met geen mogelijkheid te verdedigen of zelfs te verontschuldigen zijn geweest. Want – is het niet het allereerste beginsel van het recht, dat de onderlinge verhouding tusschen de verschillende staten beheerscht, dat elke staat de eenige en uitsluitende rechter zal zijn, aan wien de beslissing behoort te worden gelaten of, en zoo ja onder welke voorwaarden, hij aan een vreemdeling zal vergunnen, zijne grenzen te overschrijden? Zijn grondgebied moet als onaantastbaar, als heilig, worden aangemerkt. Geen natie ter wereld kan het zonder zijne toestemming betreden. Wordt dit toch gedaan, dan is een casus belli aanwezig en de indringer is voor den oorlog aansprakelijk. Het grondgebied van elken staat is zijn kasteel, zijn toevlucht, zijn heiligdom. Men zij er op bedacht, dit fondamenteel beginsel van België's recht niet te verwarren of uit het oog te verliezen door te zeer den nadruk te leggen op de inderdaad van geringer beteekenis zijnde speciale verplichtingen uit traktaat geboren, die Frankrijk, Duitschland en Engeland, i. c., zouden binden.

Een voorbeeld kan de juistheid dezer opvatting helder in het licht stellen. Laat ons eens aannemen, dat de legers van den Keizer het doel inderdaad hadden bereikt, waarvan zij zich zoo zeker waanden en dat zij niet slechts Parijs ingenomen, maar zelfs in Engeland vasten voet gekregen hadden – gesteld verder, dat de Duitsche Generale Staf met het oog op een volkomen vernietiging van het Britsche Rijk het plan had Canada aan te tasten en te overweldigen. Met dit doel voor oogen – laat ons verder stellen – richtten de Duitschers tot de Vereenigde Staten een gelijksoortige onbeschaamde eisch als zij aan België deden, van de Vereenigde Staten vorderend, dat zij de landing van een Duitsche armee te New-York zouden toestaan, waartegenover hunnerzijds de verzekering wierd gegeven, dat zij noch aan het grondgebied noch aan de onafhankelijkheid van Amerika afbreuk zouden doen, maar integendeel alle materieele schade door hen toegebracht, op royale wijze zouden vergoeden..

Laat ons verder ter wille van het argument aannemen – en waarlijk de onderstelling is niet gewaagd! – dat de Vereenigde Staten op dit vriendelijk voorstel van Duitsche zijde tot bescheid zouden geven, dat zij onder geen beding de landing van een Duitsche legermacht om deze tot een aanslag op Canada te gebruiken, in New-York of haar gebied zouden gedogen. Om de analogie volkomen te maken moeten wij dan nog een schrede verder gaan en ons voorstellen, dat de Duitsche vloot, zonder zich aan de ontvangen weigering te storen, een leger in de stad New-York zou ontschepen, dat de landingstroepen zich van New-York's burgervader zouden meester maken en aan de verontwaardigde burgers hunne pogingen om hun stad te verdedigen, betaald zouden zetten, door de Kathedraal, de stedelijke Kunst-Musea, het Stadhuis en verdere publieke gebouwen in puin te leggen en talrijke groepen van burgers te fusilleeren op grond van het feit, dat zich eenige non-combattanten hadden verstout, den inval niet met voldoende onderworpenheid jegens den Duitschen indringer te aanvaarden..

Zou zulk een optreden, vragen wij, ook al had Duitschland zich nimmer bij traktaat verbonden, het grondgebied van de Vereenigde Staten te zullen ontzien, anders kunnen worden opgevat dan als een schending van het hoogste van alle rechten, die een soevereine staat bezit? Zou een zuiverder casus belli den Vereenigden Staten kunnen worden geschonken?

9Bekend Engelsch jaarboek, waarin ieder die maar even voor vermelding in aanmerking komt, pleegt te worden opgenomen. Een populaire Almanach de Gotha. (Vert.)