Za darmo

Bekentenissen van een strandvonder

Tekst
0
Recenzje
iOSAndroidWindows Phone
Gdzie wysłać link do aplikacji?
Nie zamykaj tego okna, dopóki nie wprowadzisz kodu na urządzeniu mobilnym
Ponów próbęLink został wysłany

Na prośbę właściciela praw autorskich ta książka nie jest dostępna do pobrania jako plik.

Można ją jednak przeczytać w naszych aplikacjach mobilnych (nawet bez połączenia z internetem) oraz online w witrynie LitRes.

Oznacz jako przeczytane
Czcionka:Mniejsze АаWiększe Aa

Zeshonderd voet beneden laaft de zee de brandende rotsen en klotst in de koele grotten en ofschoon het uitzicht er op belemmerd wordt door rotsen en geweldige boomen, zou een kunstenaarsziel, die zich zoekt te uiten, zeker dankbaar zijn voor haar glanzen. Bij den ingang van de grot liggen een paar verkoolde takken en een stuk parelmoerschelp, het begin van een vischhoek. Deze overblijfselen verleenen aan het tooneel een pathetische belangwekkendheid. Terwijl ik ze peinzend beschouwde deed een kikvorsch diep in de grot een weergalmend gekwaak hooren en een loophoen, dat boven ons in den grond krabde, maakte een steen los, die tikkelend naar beneden sprong. Tom, die mij vergezelde, maakte mij angstig opmerkzaam op deze manifestaties van den dooden schilder, maar ik liet mij niet afschrikken, al voelde ik eenigen schroom de plechtige rust te verstoren.

Bij de gedachte aan de uitbundige loftuitingen van al degenen die de fresco’s niet gezien hadden, was een gevoel van teleurstelling toen ik hen ontdekte onvermijdelijk. Zij kunnen bezwaarlijk hooger gesteld worden dan gewone lei-krabbeltjes, maar zij hebben een zekere symmetrie en gevoel van verhouding en het feit, dat hun maker een van de ruwste, laagst-staande menschelijke wezens was, is voldoende om hen in mijn oog even belangwekkend te doen zijn als het werk van menig wereldberoemd meester.

Klaarblijkelijk is eerst de oppervlakte van de rots eenigszins glad gemaakt, slechts in één geval volgt de teekening de oneffenheden. Al het werk is uitgevoerd in een kalkachtige aarde van dof-roode kleur. Schilderingen naar de levende natuur en stillevens komen beide voor. De schildpad is natuurgetrouw, maar de opvallendste en scherpst-omlijnde van alle teekeningen is het minst overtuigend. Zij doet denken aan de fantastische schrapjes en lijnen die sommige menschen in een abstracte bui of in verveling op hun vloeipapier zetten en die niets ter wereld beteekenen.

Bij een vergelijking van de twee kunstgalerijen lijdt het geen twijfel dat er op Dunk-eiland minstens twee kunstenaars hebben gewoond, waarvan de een zich toelegde op de realistische weergave van reptielen en menschen en de ander op conventioneele wijze de dieren en wapens van zijn tijd uitbeeldde. De een toonde zijn fantasie door een van zijn reptielen een half menschelijke gedaante te geven, de ander door een weelderige ornamentiek.

De meesten van ons hebben oogenblikken van vervoering gekend voor het werk van een of ander groot kunstenaar, wiens gaven zich in geestdriftig en volhardend streven naar volmaking ontwikkelden. Maar zijn niet ook deze onbeholpen teekeningen openbaringen van talent, oorspronkelijk en on-academisch? Zij zijn een eerste begin, een spontane kiem, zij getuigen van een wilde ziel, voor het eerst door bewuste aesthetische aandoening ontroerd en geleid. Zij zijn de eerste en eenigste pogingen van een onbeschaafd, onmondig ras om dat licht te bereiken „dat droomen tot daden wekt.”

BRIEF-STOKKEN

Op een goeden middag betraden een paar ballingen van Princes-Charlotte-baai – 300 mijlen noordelijk – ons strand. Verbannen voelden zij zich en zij hunkerden om weer naar hun land terug te keeren, ofschoon zij zich voor een half jaar verhuurd hadden voor de bêche-de-mer-vangst en hun tocht pas was begonnen. Een van hen stapte trotsch en gewichtig rond en ook de anderen hadden iets ongewoons over zich, een weerschijn van de glorie van Mattie’s gelaat straalde ook uit het hunne. Met al de waardigheid van een gezant, die een hoogst gewichtige tijding brengt, begroette hij mij.

„Hallo, mister, goeden dag.”

„Goeden dag,” antwoordde ik. „Kom je van dien kotter?”

„Ja, mister. Mickie hier zitten nu? Mij breng hem brief.”

„Neen, Mickie is op de Palm-eilanden.”

En Mattie, geheel terneer geslagen: „Bosoen gaf dat brief voor Mickie.” En een klein pakje te voorschijn halend, liet hij mij een stuk grijs hout zien van de grootte en vorm van een potlood en waarin twee elkaar kruisende lijnen gesneden waren.

De brief was niets anders dan een uiterlijk teeken dat de afzender nog leefde en vertrouwen stelde in den brenger, die al het nieuws mondeling moest meedeelen. Het was een groote teleurstelling voor Mattie te hooren dat Mickie er niet was en na het houten document een poosje te hebben geliefkoosd, wikkelde hij het weer zorgvuldig in en verborg het onder zijn hemd. En de teleurstelling was algemeen, uit alle gezichten was de glans verdwenen. Gedurende de volgende dagen kreeg elk om zijn beurt den kostbaren brief te bewaren en steeds was de bezitter te herkennen door een belachelijk vertoon van zelfbewustheid en trots.

Brieven van inboorlingen zijn zeer verschillend. Sommigen beweren dat zij in staat zijn ze te verklaren, maar volgens mijn ervaring, wordt onveranderlijk het nieuws dat zij heeten te brengen door den overhandiger verteld en is het volstrekt niet noodzakelijk dat de ruwe sneden en krassen op het hout ook maar eenige beteekenis hebben. De bewering van enkele negers, dat zij boodschappen uitsluitend door middel van stokken kunnen overzenden, wordt door allen die haar onderzocht hebben afgewezen.

Op een zekere plantage was eens de zoon van den eigenaar in een naburige rivier verdronken. Het verdriet der ouders werd door allen in de geheele streek gedeeld, ook door de negers in een naburig kamp, die, nadat de eerste schok voorbij was, besloten de droeve tijding ook aan meer verwijderde vrienden mee te deelen. Met veel moeite werd een brief opgesteld, bestaande uit een kort, vlak stuk hout, over welks geheele lengte een golvende lijn gesneden was die in het midden door een inkeeping werd doorbroken. Een bode vertrok en een week later wist men in kampen, honderden mijlen verder, tot in bijzonderheden wat er gebeurd was. Algemeen werd geloofd dat de brief het bericht had overgebracht, maar is het niet duidelijk, dat in werkelijkheid de bode alles mondeling meedeelde en de geheele brief, waarvan de golvende lijn de rivier en de inkeeping de noodlottige diepe plek voorstelde, slechts diende om zijn boodschap meer geloofwaardig te maken?

Eens vond ik George bezig een brief te schrijven; spiraalvormige, elkaar kruisende groeven in een stuk pijnboomhout van vier duim lang en een kwart duim breed. George beweert steeds dat hij Engelsch kan schrijven, maar hij is er nooit toe te bewegen zijn kunst te vertoonen. Ik was dus nieuwsgierig zijn literair talent eens op de proef te stellen. „Voor wie is dat, George?” vroeg ik. Lang en verbaasd staarde George op den stok, met een uitdrukking van diepe concentratie, tot hij eindelijk met een glimlach van verlichting antwoordde: „Voor Charlie.”

Charlie is de naam van een neger die kort geleden het eiland had bezocht.

„En wat staat er dan wel in?”

Weer een lang zwijgen, waarin George zijn verbeeldingskracht angstwekkend scheen te overspannen. Zijn voorhoofd rimpelde, zijn lippen beefden, zijn hoofd schudde heen en weer, een paar malen lichtte als een plotselinge ingeving over zijn gelaat, dat dan weer een uitdrukking van het diepste nadenken aannam. Eindelijk zei hij: „J-a-a. Ik vertellen mij soms zien Toby.”

Toby is een van de oorspronkelijke inboorlingen van Dunk-eiland.

„Vertelt hij niets méér?”

Hetzelfde zwijgen, de zelfde wanhopige inspanning. Dan: „Dit voor Johnny Tritton, vroeger in Cooktown, nu ergens hier wandelen.”

Ik vroeg nog verder, maar het was duidelijk dat de arme kerel zijn hersens vergeefs pijnigde om zijn brief een beteekenis te geven, voortdurend aarzelde hij en telkens sprak hij zichzelf op vermakelijke wijze tegen.

Mijn opvatting omtrent de beteekenis van briefstokken wordt wel het beste bevestigd door het volgende. De boschjesman30 die te paard de post onder de kolonisten van het binnenland rondbrengt, kreeg herhaaldelijk ook briefstokken van negers mee. Onveranderlijk ging zulk een opdracht vergezeld van een mondelinge boodschap: een verzoek om een pijp, een mes, een spiegel, een zakdoek, of een vraag naar het verblijf of de gezondheid van een bloedverwant of vriend. En de postbode ontdekte al heel gauw dat de soms zeer zorgvuldig bewerkte stokken in geen enkel verband stonden met de mondelinge boodschap, want herhaaldelijk raakten de stokken hopeloos door de war zonder dat er ooit het geringste misverstand door ontstond.

PARELMOER-VISCHHOEKEN

In deze streken is de kunst van het vervaardigen van parelmoer-vischhoeken verloren gegaan. Oude menschen weten nog te vertellen hoe zij gemaakt werden, maar konden het toch nooit praktisch voordoen. Om goede exemplaren te verkrijgen moest ik dus mijn toevlucht nemen tot archaeologisch onderzoek. Bij het overhoop halen van de resten van een oude kampeerplaats nu vond ik belangwekkende sporen van den vlijt en het geduld van vroegere geslachten. Het groote aantal begonnen en mislukte vischhoeken dat ik in deze oude „keuken” aantrof, bewees dat de zee wel het meeste voedsel leverde aan de toenmalige bevolking. De broosheid van het product en de ruwheid van de gebruikte werktuigen moeten het geduld der makers wel op een zeer zware proef hebben gesteld en hen veel teleurstellingen hebben veroorzaakt en bij menig onbehouwen exemplaar dat wij te voorschijn haalden, zullen hun geesten wel gezucht hebben: „Dat waren mislukkingen.” Maar eindelijk vonden wij er toch een die werkelijk in zijn soort volmaakt was, een kleine wassende maan van parelmoer, die van buitengewoon geduld en handigheid getuigde.

De wijze van vervaardiging was als volgt: met behulp van een scherp stuk kwarts werd een zwartlippige parelmoerschelp afgebikt tot een ronde schijf. Hierin werd met een ander werktuig een gaatje gemaakt, dat met een koraaltak verder werd uitgeschuurd tot de schijf een ring geworden was. Daarna werd er een segment uitgebroken en van de overschietende wassende maan de beide punten op een zachten steen geslepen. Er werd ook wel van de veel zeldzamer goudlippige parelmoerschelp gebruik gemaakt en als er niets anders te vinden was ook van de hamer-oester. Wij vonden ook het resultaat van een mislukte poging op een stuk glas, dat zeker van een of ander vergaan schip afkomstig was.

 

Hoeken van parelmoer zooals deze of van schildpad en zonder weerhaak kunnen misschien eenig licht werpen op het Homerische: „zij vingen visch met de horens van ossen.” De oude Grieken gebruikten vischhoeken van brons die geheel op deze Australische geleken.

Uit den toestand van het kamp en den leeftijd van den neger die mij bij het onderzoek hielp en die verklaarde dat dergelijke hoeken in zijn jeugd nog gebruikt werden, maar dat hij er nooit een had zien maken, trok ik de gevolgtrekking, dat deze producten van een verloren kunst dertig à veertig jaar oud moesten zijn.

Vanwaar de zoo bijzondere vorm der hoeken? Zij, die beweren dat alle menschelijke werktuigen aan voorbeelden uit de natuur ontleend zijn, vinden hierop spoedig een antwoord. De onderste schelp van de gewone oester neemt, als zij op het strand ligt, dikwijls de gedaante van een maansikkel aan en gelijkt dan sterk op de ruwe vischhoeken van parelmoer. Is het niet zeer aannemelijk dat de laatsten naar dit natuurlijke model werden vervaardigd? Opmerkelijk is het, dat de hedendaagsche negers, wanneer zij een vischhoek van ijzerdraad maken, hem nog steeds den vorm van een wassende maan geven, ofschoon zij toch ontelbare malen de meerdere voortreffelijkheid van het Europeesch model moeten hebben opgemerkt. Het schijnt alsof zij onbewust, als de vogels bij hun nestbouw en hun trek, hun voorouders nabootsen.

Een dergelijk voorbeeld van natuurnabootsing levert de boomerang. Reeds de kinderen ziet men spelen met de sikkelvormige bladeren der Acacia holcocarpa en zonder twijfel speelden de kinderen in een ver verleden op dezelfde wijze en lachten even vroolijk als het opgeworpen blad van zelf terug keerde. Misschien dat een knaap, terwijl zijn vader met een knots een kangoeroe vervolgde, zijn steenen bijl en schelpmes gebruikte om zich een sterker speelgoed te snijden. En misschien dat later, op jacht of in ’t gevecht, zijn speelgoed hem een zeer bruikbaar wapen bleek.

In elk geval bezitten wij in de wordingsgeschiedenis van den boomerang en den parelmoer-vischhoek onbetwijfelbare voorbeelden van onmiddellijke beïnvloeding der menschelijke kunst door de natuur.

WILDE DYNAMIET

Bij al de negers die ik ken zijn de ruwe kantjes der barbaarschheid min of meer afgesleten. Ik maak er dan ook geen aanspraak op in deze schetsen een volkomen nauwkeurige beschrijving van het oorspronkelijke ondergaande ras te geven, maar deel slechts verspreide feiten en waarnemingen mede die misschien, of misschien ook niet, van belang kunnen zijn.

Eens, toen wij op de klippen aan het visschen waren, raakte het aas op. Mickie zei: „Wel, wij vang hem massa kleine kerels-visch met wilde dynamiet.” En op mijn vraag wat hij van dynamiet wist: „Niet blanke man’s dynamiet, maar wilde dynamiet, ik laten zien.”

Op de glinsterende rotsen, met de wortels zich vasthoudend in de spleten, groeide een lage wingerd, of liever een soort kruipende struik met bladen als van de mirt en trossen witte bloemen. „Dat kerel wilde dynamiet,” zei Mickie, terwijl hij een paar bosjes uitrukte en bijeen pakte. Hij propte de planten in elkaar tot een klein bundeltje en wierp daarop de gekneusde massa in een geïsoleerd poeltje tusschen de rotsen waarin veel kleine visschen zwommen en dompelde haar herhaaldelijk met zijn nulla-nulla onder. Na een paar minuten begonnen de vischjes wild te worden en deden krampachtige pogingen uit het water te springen, totdat zij de een na den ander bedwelmd raakten en aan de oppervlakte kwamen drijven, waarop Mickie zijn hoed er mee vol schepte. De overige visschen kwamen, toen de bedwelmende kracht der bladeren had uitgewerkt, weer spoedig bij.

Mickie, die wel eens dynamiet had zien gebruiken om visch op groote schaal te dooden, had daarom dezen naam gegeven aan de plant die aan de inboorlingen bekend is als „Paggarra” en aan den plantkundige als Derris scandens.

Een andere manier waarop de negers de visschen uit door de eb achtergelaten poeltjes vangen is ze te bedwelmen met de binnenschors der „Koie-yan” (Faradaya splendida). Deze wordt met een schelp afgekrabd, op den bodem van een kuiltje in het zand uitgespreid en met gloeiende steenen bedekt. Ook wrijft men de heete steenen wel met het poeder der schors in. Terwijl de steenen nog warm zijn worden zij in het water geworpen, waarop de visschen bedwelmd worden en sterven. Hoe de negers achter deze eigenschappen gekomen zijn en hen leerden gebruiken, weet ik niet. De opeenvolgende geslachten nemen hun kennis van de voorafgaande over als van zelf sprekend, zonder eenige vraag of uitleg.

DE LEGENDE VAN EEN GROT

Volgens de negers heeft bijna iedere berg een geheimzinnig meer dat wemelt van visch en watervogels. Maar wanneer men hen vraagt naar de juiste ligging er van is het antwoord onveranderlijk: „Oud man, hij ben gezien hem,” en nooit komt die oude man voor den dag. Zonder twijfel is de oorsprong van dergelijke beweringen de behoefte om een verklaring te vinden voor het glinsteren van natte rotsen in de verte. Een neger gaf mij eens een zeer nauwkeurige beschrijving van een meer op den top van een der hoogste pieken van Hinchinbrook-eiland, waarin alle mogelijke soorten van zeevisch zouden voorkomen, maar zoodra ik hem op het onwaarschijnlijke daarvan wees gaf hij toe: „Mij denk, dat oud man humbug.”

Ook omtrent grotten en holen in rotsen of op bergtoppen zijn verschillende verhalen in omloop, maar nooit berusten zij op eigen onderzoek. Aan de noordzijde van Dunk-eiland, waar de zee tegen de fundamenten der heuvels beukt, bevindt zich een grot, die alleen per boot te naderen is. De ingang is omhangen met slingerplanten en varens en tusschen het mos dat den grond bedekt siepelt en kabbelt het water. Wanneer de brons-orchidee met haar mat-gouden bloemen de rotsen tooit heeft deze ingang weer een geheel ander karakter dan wanneer de glanzende bladen van de magnolia de versiering vormen en zijn lange trossen dofroode, kraalvormige bloemen de schitterende zonnevogels en de groote blauwe, groene en roode vlinders aanlokken. Zelfs als de zee fonkelt is de grot zelf, niettegenstaande de weelderige en bevallige tooi van haar ingang, niets anders dan een zwarte vlek, de toegang tot iets onbekends en onkenbaars, althans voor de negers. Nooit had iemand haar betreden en niemand zal het ook ooit doen. Lang, lang geleden, zoo verhalen zij, plukte een reus, „de duvel-duvel zelf,” met zijn geweldige vingers een stuk uit de rots en zette het neer „op de top daar bij Hinchinbrook.” Nu is de bewuste kegeltop te Hinchinbrook ten eerste twintig mijl verder en bovendien buiten alle verhouding tot den omvang der grot; toch denkt niemand er aan de waarheid der legende te betwijfelen. De grot, zoo heet het verder, loopt diep, diep onder den berg door. En ze is gevaarlijk, zoo gevaarlijk, dat er nog nooit een mensch in is geweest. „Als mensch daar ingaan, dan mensch ziek worden, dan mensch dood.”

Al deze tradities trotseerend liet ik mij eens, met een lantaarn bij mij, naar de grot heen roeien. Mijn roeiers deden al het mogelijke mij te weerhouden en geen van hen waagde het mee naar binnen te gaan. Een onderzoek van een minuut toonde aan dat de heele grot niet dieper was dan dertig voet. Zij was droog en de lucht was er zuiver. Maar nog altijd gaan de negers haar schuw voorbij. Opmerkelijk is het, dat de grot den naam draagt van „Coo-bee co-tan-you,” hetgeen beteekent „grot der vallende ster,” ofschoon de negers niettemin vasthouden aan de bovenstaande legende van haren oorsprong.

Van den kegeltop van Hinchinbrook wordt verteld, dat hij een diepe holte in den berg bedekt, waarin de winden en de regen zijn opgesloten. Nu en dan tilt een boosaardige duvel-duvel het deksel op en laat de woedende elementen ontsnappen, die als zij uitgeraasd hebben van zelf weer naar hun gevangenis terug keeren, waarna het deksel weer wordt gesloten. Het wordt dan weer helder en de top, die gedurende den storm in den mist verborgen was, wordt opnieuw zichtbaar.

EEN ZIELVOLLE DANS

Van de vele corrobboree’s31 die ik heb bijgewoond was wel de eigenaardigste eene die op Dunk-eiland werd uitgevoerd door een aantal negers die uit Princes-Charlotte-baai, ongeveer 200 mijlen noordelijker kwamen.

De meest voorkomende dansen zijn nabootsingen van het huppelen en vleugelkleppen der grootere vogels. De mannen, besmeerd met strepen en klodders van witte en bruine klei en het haar getooid met dons en veeren, vormen een cirkel en murmelen, hun lichaam naar voren buigend, in diepe tonen een begeleiding bij het zeer zachte tikken op hun boomerangs of het kloppen op weerklinkende blokjes hout. Op een gegeven oogenblik, bij een crescendo, slaan de uitvoerende hun armen uit, werpen het hoofd achterover en uiten gelijktijdig een geluid als het schreeuwen van een vogel. Dan springen zij op en draaien, met de armen klapwiekend in het rond, tot zij, als bij impuls, weer tegelijk ophouden.

De corrobboree van de bezoekers uit Princes-Charlotte-baai was eveneens een nabootsing van de natuur, maar van de natuur in een van haar meest ondichterlijke uitingen; haar motief was niets anders dan een zeer alledaagsch hondengevecht.

Terwijl het orkest op de boomerangs tokkelde, in de handen klapte en knorde, naderden twee spiernaakte negers met stijve sprongetjes, zonder de beenen te buigen, het vuur. Daarop deden zij de knieën snel en onophoudelijk tegen elkaar klapperen en stootten klanken uit als het knorren en brommen van nijdige honden. Naarmate het gevecht ernstiger werd namen bewegingen en geluiden in snelheid en sterkte toe. De groote kunst der vertooning bestond in het lang uithouden, in het in de maat blijven met het orkest en de natuurgetrouwheid der klanknabootsingen.

De meest volhardende danser was Yellowbelly. Het eerst danste hij met den grinnikenden Peter, daarna achtereenvolgens met den vetten Charley, den zwaren Johnny, den schuwen Mammeroo en den kleinen, dooven Anthony. Zijn lichaam glom en droop van het zweet en zijn oogen schitterden van trots om zijn ongeëvenaarde prestatie. Alle toeschouwers waren een en al dankbare verbazing. De geest van Terpsichore was over hem gekomen en zijn geestdrift steeg weldra tot een soort razernij, die niet alleen de bewoners van Dunk-eiland, maar zelfs zijn eigen vrienden in verrukking bracht. Nooit hadden zij een zoo klassieke uitvoering, zulke schitterende beenbewegingen, zulk een realistisch gegrom en gekef en gesmoord gezucht bijgewoond. Yellowbelly danste en danste zoo dat allen er door werden meegesleept en in ademlooze stilte toekeken, weg in zoete herinneringen aan een kamp ergens in hun vaderland, waar smerige honden vechten om wat rotte visch of schildpadbeenderen, temidden van het gekrijsch van vrouwen en kinderen. En toen de laatste tonen van het orkest eindelijk „in de stilte verstierven” stortte Yellowbelly hijgend en aamechtig op den grond. Maar als het orkest het nog langer had kunnen uithouden, zou hij zeker hebben doorgedanst tot den morgen.

DE OORSPRONG VAN HET ZUIDERKRUIS

Volgens Mickie is het Zuiderkruis van aardschen oorsprong. Hij verhaalt zijn geschiedenis als volgt.

„Jij zien dat kerel. Dat eene noem ik dooey-dooey, net als de haai, dat kerel u ben geschoten in zee. Twee kerels, meer groot, komen achter dooey-dooey, twee zwarte. Twee zwarte waren gaan visschen langs rif daar bij kaap Marlow. Zij ben gezeten in kano en spietsen dat dooey-dooey, o, groote kerel! Dat dooey-dooey, als hij speer krijgt, duikt naar beneden, onder boot, gooit hem om. Twee zwarten zwemmen, heel lang, kunnen dat kano niet pakken. Zwemmen, zwemmen, langweg, achter kano, komen nooit aan strand. Een kerel zeggen: „Broeder, waar nu?” „Lang weg, zwem verder, broeder.” Komen bij Barrier. Twee zwarten zwem, zwem, zwem, voorbij Barrier. Zwem, uit, goeien dag, komen niet terug. Zwemmen waar wolken raken de zee. Zwemmen hooger, hoog, lang naar boven. Nu zitten daar boven, allemaal. Dooey-dooey eerst, twee kerel-negers achter.”

 
30Boschjesman, kolonist in het Australisch binnenland.
31Corrobboree, godsdienstige bijeenkomst met dansen en feestmaal der Australische inboorlingen.