Za darmo

De dood van Sherlock Holmes — De terugkeer van Sherlock Holmes

Tekst
0
Recenzje
iOSAndroidWindows Phone
Gdzie wysłać link do aplikacji?
Nie zamykaj tego okna, dopóki nie wprowadzisz kodu na urządzeniu mobilnym
Ponów próbęLink został wysłany

Na prośbę właściciela praw autorskich ta książka nie jest dostępna do pobrania jako plik.

Można ją jednak przeczytać w naszych aplikacjach mobilnych (nawet bez połączenia z internetem) oraz online w witrynie LitRes.

Oznacz jako przeczytane
Czcionka:Mniejsze АаWiększe Aa

„De busten,” riep Lestrade. „Nu, u hebt uw eigen methode, mijnheer Holmes en ik voor mij zal daarvan niets zeggen, maar toch geloof ik vandaag beter gewerkt te hebben dan gij. Ik heb de identiteit van den vermoorde vastgesteld.”

„Dat meent gij toch niet?”

„En ook de aanleiding voor de misdaad gevonden.”

„Maar dat is prachtig.”

„Wij hebben een inspecteur, Hill genaamd, die zich speciaal interesseert voor de Italiaansche wijk. Deze doode man had een katholiek embleem om zijn hals en daaruit maakte ik op, dat hij uit het Zuiden kwam, te meer daar zijn gelaat door de zon verbrand was. Inspecteur Hill herkende hem, zoodra hij hem zag. Zijn naam is Pietro Venucci van Napels en hij is een van de grootste halsafsnijders van Londen. Hij staat in betrekking tot de Maffia, die zooals u weet een geheim politiek genootschap is, dat zijn besluiten door moorden kracht bijzet. Nu ziet u de zaak duidelijk voor u, wil ik wedden. De ander is n.l. eveneens een Italiaan en lid van de Maffia. Hij heeft op de een of andere wijze tegen het reglement gezondigd. Pietro wordt op hem afgestuurd. Waarschijnlijk stelt de fotografie den man zelf voor, opdat de moordenaar niet den verkeerde zou van kant maken. Hij sluipt den man na, ziet hem in een huis gaan, wacht buiten op hem, en bij de worsteling krijgt hij zelf een doodelijke wonde. Hoe vindt u dat, mijnheer Holmes?”

Holmes klapte goedkeurend in de handen.

„Uitstekend, Lestrade, uitstekend,” riep hij uit. „Uw verklaring echter voor het vernielen van de busten heb ik nog niet gehoord.”

„De busten! Kunt u deze busten niet op zij zetten? Dat is toch niets, pure baldadigheid, hoogstens zes maanden. Maar in zake den moord doen wij een eigen onderzoek en ik zeg u, dat ik alle draden nu reeds in mijn hand houd.”

„En de volgende stap?”

„Is zeer eenvoudig. Ik ga met Hill naar de Italiaansche wijk, zoek den man, wiens portret wij hebben en arresteer hem wegens moord. Gaat u met ons mee?”

„Ik denk van niet. Ik geloof, dat wij op eenvoudiger manier tot het eindresultaat kunnen komen. Ik kan 't niet zeker zeggen, want alles hangt af van — wel, alles hangt af van een factor, waarop wij absoluut geen invloed kunnen uitoefenen. Maar ik koester groote hoop — inderdaad de kansen staan als twee tegen een — dat wanneer u van avond met ons meegaat, ik in staat zal zijn hem u in handen te spelen.”

„In de Italiaansche wijk?”

„Neen; ik denk, dat Chiswick een adres is, waar hij eerder zal te vinden zijn. Als gij van avond met mij naar Chiswick gaat, Lestrade, beloof ik u morgen mee naar de Italiaansche wijk te gaan en het uitstel zal in elk geval geen nadeelige gevolgen hebben. En nu denk ik, dat een paar uur slaap ons goed zullen doen, want ik ben van plan voor elf uur weg te gaan en het ziet er niet naar uit, dat wij voor het aanbreken van den dag terug zullen zijn. Blijf bij ons dineeren, Lestrade, en daar staat de sofa te uwer dispositie tot het tijd is om te vertrekken. Intusschen zoudt ge mij een dienst bewijzen, Watson, met even te telephoneeren om een besteller, want ik heb een brief weg te brengen, die van avond nog aan zijn adres moet worden bezorgd.”

Holmes bracht den avond zoek met snuffelen in de leggers van de nieuwsbladen, waarmee een van onze kleine kamertjes was volgepropt. Toen hij eindelijk terugkwam, straalde er succes uit zijn oogen, maar hij zeide niets tegen ons over het resultaat van zijn nasporingen. Wat mij betreft, ik had stap voor stap de methode gevolgd, volgens welke hij de verschillende symptomen van dit ingewikkelde geval had ontleed en ofschoon ik mij nog niet kon voorstellen, waar de zaak op zou uitloopen, begreep ik zeer goed, dat Holmes verwachtte, dat deze zonderlinge misdadiger een poging zou doen, om de twee overblijvende busten in handen te krijgen, waarvan er een, zooals ik mij herinnerde, te Chiswick was. Ongetwijfeld was het doel van onzen tocht om hem op heeterdaad te betrappen, en ik kon niet anders als de gevatheid bewonderen, waarmede mijn vriend de bladen op een valsch spoor had gebracht, om zoodoende den man in den waan te brengen, dat hij ongestraft zijn werk kon voleindigen. Het verwonderde mij dan ook niet, dat Holmes mij aanraadde mijn revolver mee te nemen. Hij zelf had den met lood beslagen ploertendooder, zijn geliefkoosd wapen, in den zak gestoken.

Om elf uur kwam een rijtuig voor, en daarmede reden wij tot aan een punt, aan gene zijde van Hammersmith Bridge. Hier werd den koetsier gelast op ons te wachten. Een korte wandeling bracht ons bij een eenzamen weg met aan beide zijden huizen, die alle afzonderlijk stonden. Bij het licht van een lantaarn lazen wij „Laburnam Villa” op een der hekken. De bewoners waren klaarblijkelijk reeds naar bed gegaan, want overal was het donker, behalve in de gang, waar een lamp brandde, die een zwak schijnsel wierp naar buiten in den tuin. De houten schutting, die den tuin van den weg scheidde, wierp een donkere schaduw naar de binnenzijde, en hier bleven wij bij elkander.

„Ik vrees, dat u lang zult moeten wachten,” fluisterde Holmes. „Wij mogen van geluk spreken, dat het niet regent. Ik geloof niet, dat wij het zelfs kunnen wagen om te rooken, ten einde den tijd te dooden. Het is echter twee tegen een, dat wij iets bereiken, waardoor wij voor onze moeite beloond worden.”

Al spoedig bleek, echter, dat wij niet zoolang behoefden te wachten, als Holmes ons had doen vreezen, en het avontuur eindigde op een snelle en vreemde wijze. Op een gegeven oogenblik, zonder dat het minste geluid ons op de hoogte had gebracht van zijn komst, werd de tuindeur open gedaan en een slanke, donkere gestalte snel en behendig als een aap sloop over het pad. Wij zagen haar scherp afsteken tegen het licht, dat naar buiten scheen en daarna verdwijnen in de donkere schaduwen van het huis. Langen tijd was het stil en wij hielden onzen adem in. Daarna hoorden wij een zacht knarsend geluid. Het raam werd opengebroken. Het geluid hield op en weer heerschte er langen tijd stilte. De man was het huis binnengegaan. Wij zagen het licht van een dievenlantaarn in de kamer. Wat hij zocht was klaarblijkelijk niet daar, want even later bemerkten wij het licht in een andere kamer en daarna weer in een andere.

„Laat ons naar het open raam gaan, dan kunnen wij hem grijpen, terwijl hij er uitklimt,” fluisterde Lestrade.

Maar voor wij daar konden komen, was de man al weer buiten. Zoodra hij zich bevond in het schijnsel voor de voordeur, zagen wij, dat hij iets wits onder zijn arm droeg. Hij keek naar alle kanten om zich heen, de stilte van de eenzame straat stelde hem echter gerust. Zijn rug naar ons toekeerend, legde hij het voorwerp neer en het volgende oogenblik hoorden wij een slag, gevolgd door gerinkel van scherven.

De man was zoo verdiept in hetgeen hij deed, dat hij ons niet hoorde, terwijl wij over het gras naderbij slopen. Met den sprong van een tijger was Holmes op zijn rug en een oogenblik later hadden Lestrade en ik hem ieder bij een vuist en waren de boeien netjes aangedaan. Terwijl ik mij over hem heenboog, zag ik een afschuwwekkend gelaat, dat ons aankeek met van woede verwrongen trekken, en ik wist, dat wij inderdaad den man van de foto hadden gearresteerd.

Maar aan onzen gevangene schonk Holmes allerminst zijn aandacht. In gebogen houding op de deurstoep gezeten, was hij bezig nauwkeurig te onderzoeken, hetgeen de man uit het huis had gehaald. Het was een buste van Napoleon, zooals wij er dien morgen reeds een gezien hadden, en deze was ook weer op dezelfde manier aan stukken geslagen. Zorgvuldig hield Holmes elke scherf afzonderlijk in het licht, maar in geen enkel opzicht verschilden deze stukken van andere stukken gips. Hij was juist gereed, toen de deur werd geopend en de eigenaar van het huis, een joviale, rondborstige figuur, in zijn overhemd naar buiten trad.

„Mijnheer Josiah Brown, vermoedelijk?” vroeg Holmes.

„Ja, mijnheer, en u is ongetwijfeld mijnheer Sherlock Holmes? Ik kreeg het briefje, dat u zond per besteller en ik deed precies, hetgeen u daarin hebt gezegd. Wij hebben alle deuren aan de binnenzijden gesloten en wachtten verder af. Wel, ik ben blij te zien, dat u den schurk hebt. Ik hoop, heeren, dat u even binnen wilt komen en dat ik u iets mag offreeren.”

Lestrade was er echter op gesteld om zijn gevangene zoo spoedig mogelijk achter slot te brengen en daarom werd binnen een paar minuten ons rijtuig gehaald en reden wij alle vier terug naar Londen. Onze gevangene wilde geen woord zeggen, maar hij gluurde naar ons van onder zijn dikke wenkbrauwen en eenmaal, dat mijn hand binnen zijn bereik scheen, beet hij er naar als een hongerige wolf. Wij bleven lang genoeg op het politiebureau om te vernemen, dat er niets op hem werd bevonden als een paar shillings en een lang dolkmes, waarvan het heft de sporen van bloedvlekken van recenten datum vertoonde.

„Dat is in orde,” zeide Lestrade, terwijl wij afscheid namen. „Hill kent al deze heeren, en hij zal wel een naam voor hem vinden. U zult zien, dat mijn theorie van de Maffia uitstekend uitkomt. Maar toch ben ik u zeer verplicht, mijnheer Holmes, voor de uitstekende wijze, waarop gij de hand op hem hebt gelegd. Ik begrijp het echter nog niet geheel en al.”

„Ik vrees, dat het wel een weinig laat is voor het geven van explicaties,” meende Holmes. „Bovendien zijn er nog een of twee details, die niet af zijn, en juist een dezer zal de moeite loonen, de zaak geheel af te wikkelen. Wanneer u nogmaals om zes uur naar mijn huis wilt komen, geloof ik in staat te zijn u te kunnen bewijzen, dat gij zelfs nu nog niet de volle beteekenis hebt begrepen van deze zaak, waarbij zich eenige omstandigheden voordoen, waardoor zij geheel en al eenig is in de geschiedenis der misdaad.

 

„Indien ik u ooit toestemming geef om eenige van mijn kleine problemen te boekstaven, Watson, voorzie ik, dat gij uw bladzijden zult volpennen met een verhaal van het zonderlinge avontuur van de busten van Napoleon.”

Toen wij den volgenden avond weder bij elkander kwamen, bezat Lestrade vele bijzonderheden over onzen gevangene. Zijn voornaam was, zooals bleek, Beppo, verder onbekend. Hij was een bekende deugniet in de Italiaansche kolonie. Vroeger was hij een bekwaam beeldhouwer geweest, die een eerlijk bestaan verdiende, maar hij was den verkeerden weg opgegaan en had reeds tweemaal met de gevangenis kennis gemaakt — eens wegens diefstal en eens, zooals wij reeds hadden vernomen, wegens het doorsteken van een landgenoot. Hij sprak goed Engelsch. De reden, waarom hij de busten vernielde, was nog niet bekend en hij weigerde in deze op eenige vraag te antwoorden; de politie had echter uitgevischt, dat het zeer goed mogelijk was, dat deze busten eigenhandig door hem gemaakt waren, daar hij in dat genre gewerkt had bij Gelder & Co. Naar al dit nieuws, waarvan wij het voornaamste reeds wisten, luisterde Holmes met beleefde aandacht, maar ik, die hem zoo goed kende, kon duidelijk zien, dat zijn gedachten elders waren en ik las achter het masker, dat hij gewoon was te dragen, ongerustheid en verwachting. Plotseling luisterde hij en zijn oogen werden helderder. Er werd gebeld. Een minuut later hoorden wij iemand de trap opkomen en een oud mannetje met grijze bakkebaarden trad binnen. In zijn rechterhand droeg hij een ouderwetsche tasch, die hij op tafel zette.

„Ben ik hier terecht bij mijnheer Sherlock Holmes?”

Mijn vriend boog en glimlachte: „Mijnheer Sandeford van Reading, vermoed ik?”

„Ja, mijnheer, ik ben een weinig laat, maar de trein had vertraging. U schreef mij over een buste, die ik in mijn bezit heb.”

„Juist.”

„Ik heb uw brief hier. U schreef: „Ik wensch een kopie te bezitten van den Napoleon van Devine en ben bereid u tien pond te betalen voor die, welke gij in uw bezit hebt.” Is dat zoo?”

„Zeker.”

„Ik was zeer verrast door uw brief, want ik begreep niet, hoe u kondet weten, dat ik zulk een buste had.”

„Natuurlijk waart u verrast. De verklaring is echter eenvoudig. Mijnheer Harding van Harding Brothers vertelde, dat zij het laatste exemplaar aan u verkocht hadden en zij gaven mij uw adres.”

„O, zoo. En zeiden zij, wat ik er voor betaald had?”

„Neen.”

„Ik ben een eerlijk man. Ik betaalde slechts vijftien shilling en ik vermeen, dat u dit moest weten voor gij mij tien pond betaalt.”

Uw eerlijkheid is te prijzen, mijnheer Sandeford. Maar ik heb een prijs genoemd en blijf er bij.”

„Het is zeer vriendelijk van u, mijnheer Holmes. Ik heb de buste meegebracht. Hier is ze!” Hij deed de tasch open en eindelijk zagen wij een ongeschonden exemplaar van de buste, die wij reeds meermalen aan stukken hadden aanschouwd. Holmes haalde een papier uit den zak en legde een bankbiljet van tien pond op tafel.

„Wil u dit papier teekenen, mijnheer Sandeford, in het bijzijn van deze getuigen, het behelst alleen, dat u alle rechten op de buste, overdraagt aan mij. Zie, ik ben een nauwgezet man en men weet nooit, wat er kan gebeuren. Dank u, mijn heer Sandeford, hier is uw geld en ik wensch u goeden avond.”

Toen onze bezoeker was verdwenen, werd onze aandacht getrokken door hetgeen Holmes ging uitvoeren. Hij haalde een tafellaken te voorschijn, dat hij op tafel uitspreidde. Daarna plaatste hij zijn buste in het midden en kwam eindelijk met zijn ploertendooder en gaf Napoleon een fermen tik op zijn hoofd. De buste brak en Holmes boog zich snel over de brokken. Het volgend oogenblik hield hij met een triumfeerenden uitroep een stuk in de hand, waarin een rond donker voorwerp zat als een rozijn in een pudding.

„Heeren,” riep hij, „laat mij u voorstellen de beroemde zwarte parel van de Borgia's.”

Lestrade en ik keken verrast op en toen klapten wij spontaan in de handen, als bij een goed gespeelde scène in een tooneelstuk. Er kwam kleur op de bleeke wangen van Holmes en hij boog voor ons als de kunstenaar, die de bijvalsbetuigingen van het publiek in ontvangst neemt. In zulke oogenblikken hield hij voor een oogenblik op een denkende machine te zijn en verraadde hij zijn menschelijke liefde voor bewondering en bijval. Dezelfde trotsche en gereserveerde natuur, die afkeerig was van populariteit bij de groote menigte, werd tot in zijn binnenste geroerd door de plotseling opkomende bewondering van een vriend.

„Ja, heeren,” zeide hij, „het is de meest beroemde parel, die in de wereld bestaat en het is mijn goed geluk haar te hebben opgespoord van uit de slaapkamer van den prins van Colonna, in het Dacre Hotel, tot in het binnenste hiervan, de laatste van de zes busten van Napoleon, die door Gelder en Co. te Stepney zijn vervaardigd. Je zult je de sensatie herinneren, Lestrade, toen bekend werd, dat deze kostbare steen verdwenen was en de nuttelooze pogingen van de Londensche politie om de parel terug te vinden. Ik zelf werd in de zaak geraadpleegd, maar kon ook geen licht brengen in de duisternis. De verdenking viel op de kamenier van de prinses, die een Italiaansche was en het bleek, dat zij een broeder had te Londen, maar wij konden geen verband ontdekken. De kamenier heette Lucretia Venucci en ik twijfel er niet aan of die Pietro, die twee nachten geleden vermoord werd, was de broeder. Ik heb de data in de oude, leggers van de couranten opgezocht en ik vond, dat de verdwijning van de parel juist twee dagen voor de arrestatie van Beppo plaats had in de werkplaats van Gelder & Co., op het oogenblik dat deze busten werden vervaardigd. Nu ziet gij duidelijk den loop der dingen, maar gij ziet ze natuurlijk in tegenovergestelde richting als waarin ik ze zag. Beppo had de parel. Hij kon haar gestolen hebben van Pietro, hij kon de medeplichtige van Pietro zijn geweest, hij kon de tusschenpersoon tusschen Pietro en diens zuster geweest zijn. Dat doet er echter minder toe. De hoofdzaak is, dat hij de parel bezat en op 't oogenblik, dat hij haar bij zich had, werd hij door de politie achtervolgd. Hij snelde naar de werkplaats, waar hij arbeidde, wist dat hij slechts eenige minuten had om zijn kostbaren schat te verbergen, daar deze anders bij fouilleering op hem zou gevonden worden. Zes gipsen busten van Napoleon stonden in de gang te drogen. Een dezer was nog zacht. Oogenblikkelijk maakte Beppo, handig als hij was, een gaatje in het gips, stopte de parel er in en streek daarna de opening dicht. Het was een prachtige plaats. Niemand kon ze daar vinden. Maar Beppo werd veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf en intusschen werden zijn zes busten verkocht en gingen naar verschillende wijken van Londen. Hij wist: niet, welke zijn schat bevatte. Alleen door ze stuk te slaan kon hij 't zien. Zelfs schudden zou hem niet helpen, want daar de gips nat was, was 't waarschijnlijk, dat de parel er aan vast zou gekleefd zijn, zooals inderdaad het geval was. Beppo wanhoopte niet, maar begon zijn onderzoek met buitengewone handigheid en volharding. Door een neef, die bij Gelder werkt, vernam hij naar welke winkels de zes busten waren gegaan. Hij trad in dienst bij Morse Hudson en vond zoodoende drie busten. De parel zat er niet in. Door tusschenkomst van een Italiaansch employé wist hij ook achter de namen te komen van de koopers van de drie overig busten. De eerste was bij Harker. Daar werd hij gevolgd door zijn medeplichtige, die Beppo verantwoordelijk hield voor het verlies van de parel en hij doorstak hem in de worsteling, die volgde.”

„Als dat zijn medeplichtige was, waarom droeg die dan zijn portret?” vroeg ik.

„Als een middel om hem te vinden, wanneer hij aan een derde moest vragen om inlichtingen. Dat was de reden. Na den moord dacht ik, dat Beppo wel haast zou maken met het verdere onderzoek. Hij moest vreezen, dat de politie iets van zijn geheimen vermoedde en daarom haastte hij zich voor zij hem voor zouden zijn. Natuurlijk kon ik niet zeggen, dat de parel niet gevonden was in de buste van Harker. Ik was er zelfs nog niet zeker van, dat het de parel was. Maar het was voor mij duidelijk, dat hij naar iets zocht, daar hij de buste langs de andere huizen droeg om haar stuk te slaan in den tuin, die verlicht werd door de lantaarn. Daar de buste van Harker een van de drie was, stond de kans precies als ik zei, drie tegen een, dat de parel er niet in was. Er bleven twee busten over en het was duidelijk, dat hij eerst zou gaan naar de buste, die het dichtst bij was. Ik waarschuwde de bewoners van het huis, om een tweede drama te voorkomen en wij gingen met het bekende gelukkige resultaat. Toen wist ik natuurlijk reeds stellig, dat wij de Borgia-parel op 't spoor waren. De naam van den vermoorde was de ontbrekende schakel in de keten. Er bleef nu nog een buste over, die van Reading — en de parel moest er in zijn. Ik kocht ze in tegenwoordigheid van u van den eigenaar — en daar ligt ze.”

Wij keken een oogenblik zwijgend voor ons.

„Nu,” zei Lestrade. „Ik heb u zeer veel zaken zien behandelen, mijnheer Holmes, maar ik weet niet, dat ik ooit zoo iets scherpzinnigs en vernuftigs heb bijgewoond. Wij zijn bij Scotland Yard niet jaloersch op u. Neen, mijnheer, wij zijn zeer trotsch op u en wanneer u morgen komt, is er geen man van den oudsten inspecteur tot den jongsten rechercheur, die niet blij zou zijn u de hand te mogen drukken.”

„Dank je,” zeide Holmes. „Dank je,” en terwijl hij zich omdraaide, scheen het mij, dat hij meer aangedaan was dan ik ooit had bijgewoond. Een oogenblik later was hij weder de koude en practische denker. „Doe de parel in de brandkast, Watson,” zeide hij, „en haal de papieren van de Conk-Singleton zaak van valsche munters voor den dag. Goeden avond, Lestrade. Mocht er weder eens een probleem op uw weg komen, dan zal het mij aangenaam zijn, als ik 't kan, je een paar wenken te geven om tot de oplossing te geraken.”

Inne książki tego autora