Za darmo

Naakt model

Tekst
0
Recenzje
iOSAndroidWindows Phone
Gdzie wysłać link do aplikacji?
Nie zamykaj tego okna, dopóki nie wprowadzisz kodu na urządzeniu mobilnym
Ponów próbęLink został wysłany

Na prośbę właściciela praw autorskich ta książka nie jest dostępna do pobrania jako plik.

Można ją jednak przeczytać w naszych aplikacjach mobilnych (nawet bez połączenia z internetem) oraz online w witrynie LitRes.

Oznacz jako przeczytane
Czcionka:Mniejsze АаWiększe Aa

VIJFDE TOONEEL

Nellie, daarna Helena

Nellie (komt langzaam van de deur terug en blijft nadenkend voor de schilderij op den ezel staan, dan gaat ze snikkend op de rustbank zitten, en veegt met het broekje, dat daar nog is blijven liggen, haar tranen weg. Er wordt geklopt, zij krimpt ineen, – als er voor de tweede maal geklopt wordt, springt zij op, veegt gauw over haar gezicht, ziet dan naar het broekje in haar handen en gooit het verfrommeld in een hoek achter een ezel, dan kijkt ze angstig naar de deur en roept weifelend met een klein stemmetje) Binnen!

Helena (in vroeg voorjaarstoilet met bonten boa. Na even een aarzelenden blik in ’t rond). O – bent u zoo vriendelijk mij te ontvangen voor mijnheer Henri?

Nellie (terwijl Helena het atelier binnenkomt, wat terugwijkend). Hij komt dadelijk.

Helena. Ach – u bent zeker (zich kalm op de rustbank vlijend, met een oog over de schilderij op den ezel) – ik geloof, dat ik u herken als de trouwe helpster van mijnheer Henri?

Nellie. Ik ben zijn model.

Helena. Ach ja, hij heeft mij van u gesproken: juffrouw – juffrouw Nellie, niet waar? Ja (haar vriendelijk opnemend) u heeft ook wel een bizonder figuur voor poseeren – ja, ik schilder zelf ook, – en poseert u al lang?

Nellie. O – ja.

Helena. En – bevalt het u te poseeren? Houdt u er van te poseeren?

Nellie. O – jawel.

Helena (met warmte pogend haar aan ’t praten te krijgen, naar de schilderij ziende). Ziet u, juffrouw Nellie, dat lijkt mij nu het bizonder mooie van het poseeren: – u helpt als het ware mee, om iets moois te scheppen – u geeft iets moois van u zelf aan een kunstenaar – iets moois, dat hij zonder u niet kan verwerkelijken, – weet u wel dat ik eigenlijk heel jaloersch op u moest zijn?

Nellie (heeft van de rechtsche tabouret haar hoed genomen, dien zij voor het spiegeltje, op zij van den ezel hangend, wil opzetten; ongeloovig verrast). Op mij – ?

Helena. Ja zeker, op u – (merkend dat zij zich gereed wil maken te vertrekken). Nee maar, wilt u mij nu al alleen laten juffrouw Nellie – dat vind ik heelemaal niet aardig! Toe, houdt u me nog wat gezelschap – (op haar aandringen en terwijl zij zelf zich van hoed en boa ontdoet, gaat Nellie met den hoed in haar handen bij de tafel zitten). Ik stel belang in uw werk en in dat van mijnheer Henri; ik zou graag met u – ik zou graag weten – o! ik zou graag een heeleboel van u willen weten! Ik interesseer mij voor uw vak ziet u, en voor alles wat een schilder raakt.

Nellie (met een wantrouwenden blik). Wat komt u hier dan eigenlijk doen?

Helena (glimlachend). Wat ik doen kom? Wel, ik kom les nemen – ik schilder zelf, maar ik kan nog heel wat van mijnheer Henri leeren. O, ik bewònder zijn kunst! hij schildert prachtig het naakt – en de heele verbeelding, die hij daarin legt – , en het naakt is toch eigenlijk het hoogste in de schilderkunst. Ja, en een deel van die schoonheid dankt hij zeker aan – aan zijn model, aan u – en daarom stel ik ook belang in u.

Nellie. Maar – mijnheer Henri heeft het heel druk! – hij moet veel werken, en – hij moet véél werken!

Helena (op haar spraakzaam worden met denzelfden toon ingaande). O ja, maar ik kom ook – ik mag ook maar niet zoo dikwijls komen! Nee, daar zorg ik wel voor: wij moeten bij een kunstenaar zijn tijd respecteeren. Maar – (lachend den aanval keerend) ik hoor mijnheer Henri zoo dikwijls over ù spreken: – respecteert u zèlf zijn tijd wel?

Nellie. Ik – ?

Helena. Ja, ja, dat mag ik wel vragen: – als ik mijnheer Henri zoo dikwijls hoor zeggen, dat hij u wacht…

Nellie. Maar ik ben zijn model!

Helena. Jawel – maar hij zal toch niet altijd schilderen? En verleden hoorde ik hem zelf klagen over heeren en dames, die hem telkens zoo van zijn werk afleidden – ja, en ik geloof de dames vooral!

Nellie (minachtend). Maar ik ben volstrekt geen „dame”!

Helena (zich even verslagen voelend). Geen… nee – o, maar in dien zin ben ik ook eigenlijk volstrekt geen dame, juffrouw Nellie. Nee, nee, u moet mij heelemaal niet als zoo’n „dame” beschouwen. U meent zeker, dat ik zoo’n rijke vreemdelinge ben, zoo’n Amerikaansche juffrouw of zoo, hè? Nee – u moet maar denken, dat ik – dat ik een zwerfster ben door de kunstenaarswereld – zoo maar een verschietend sterretje – een – ziet u, ik ben eenvoudig zelf schilderes – en ook wel eens model – enfin, eigenlijk net zooals u.

Nellie. Poseert u dan ook?

Helena. O dikwijls! dikwijls! Ja, daar weet ik alles van; die vermoeiende standen, hè – en op ’t laatst weet je je niet meer te houden, en dan wil je tòch, hè? En dan de heerlijkheid van er even uit te komen – (zij rekt zich behagelijk. Als Nellie haar ongeloovig aanziet). Gelooft u me niet?

Nellie. Poseert u dan ook voor naakt model. – ?

Helena (een moment verwonderd). Nee-ee, nee dat nu niet – dat niet bepaald, – maar dat vind ik nu eigenlijk van minder belang, is ’t niet: gekleed of ongekleed.

Nellie (met geringschatting). Oh!

Helena. Maar ik schilder zelf veel naar naakt model, ziet u. Ja – eigenlijk had ik u juist willen vragen, of u niet eens voor mij zoudt willen poseeren?

Nellie. Ik – !? (zij staat verontwaardigd op en wil haar hoed opzetten om te vertrekken).

Helena. Maar daar moogt u toch niet zoo verwonderd over zijn, juffrouw Nellie? Ik schilder heusch al zoo lang – wij zijn toch, om zoo te zeggen, van hetzelfde vak.

Nellie. Ik poseer niet voor dames.

Helena. Maar ik heb u immers al daareven gezegd, dat ik heelemaal niet zoo’n „dame” ben, ik ben…

Nellie. En bovendien wil Henri – wil mijnheer Henri volstrekt niet, dat ik voor iemand anders dan voor hem poseer – volstrèkt niet!

Helena. O maar wat dat betreft, dat zal – mijnheer Henri wel goed vinden.

Nellie (dringend). En dat wou ik u in vertrouwen nog wel even zeggen: mijnheer Henri is gevaarlijk – een gevaarlijke man voor vrouwen, voor dames, past u maar op voor hem!

Helena (glimlachend). Gevaarlijk!? – Ja, dat heb ik ook al wel gemerkt (lachend). Ja, een beetje gevaarlijk is hij misschien wel – .

Nellie. Ja, daar hoeft u niet zoo om te lachen – hij is een echte vrouwenverleider, hoor!

Helena (haar poging om Nellie voor zich in te nemen opgevend, – langzaam met een spottenden glimlach). En als ik nu juist eens verleid wilde worden – ?

Nellie (versteld). Wat zegt u – ! – ?

ZESDE TOONEEL

Nellie, Helena, Henri

Henri (binnenkomend). Ach! neem me niet kwalijk, ik wist niet…

Helena (nog lachend om haar laatste woorden op hem toegaand). Ah – ! mijn vriend!

Henri (innemend). Neem me niet kwalijk, maar ik moest juist even beneden bij een kennis zijn. Heeft Nellie je goed ontvangen? (gekscherend tot Nellie). Heb je de „honneurs” goed waargenomen Nellie?

Helena. O, juffrouw Nellie heeft me heel lief gezelschap gehouden – wij hadden het juist over jou.

Henri. Over mij – ?

Helena. Ja – juffrouw Nellie waarschuwde me ernstig voor je gevaarlijkheid – (lachend) voor je mànnelijke gevaarlijkheid!

Nellie (ziet haar verontwaardigd aan; zij is intusschen op de rechtsche tabouret naast den ezel gaan zitten en steekt het haar wat vaster om haar hoed op te zetten, waardoor zij, met opgeheven armen en wat achterovergebogen, een overeenkomstige houding heeft met de rechtsche naaktfiguur, – terwijl Helena gedurende de volgende woorden op de linksche tabouret naast den ezel gaat zitten en, met de handen in haar schoot naar Henri opziende, een houding heeft, die eenigszins met de schets der linksche naaktfiguur overeenstemt).

Henri (die tusschen hen voor den ezel is komen staan, half korzelig, half gevleid glimlachend). Ach, wat een onzin! – Nee, wat een onzin! Ik gevaarlijk?! (boozig tot Nellie). Wat heb je juffrouw Helena nou voor gekkigheid op de mouw gespeld? Ik gevaarlijk! – Nee (tot Helena): er bestaat maar één groot algemeen gevaar – en dat is de vròùw – , dè vrouw! – (hij kijkt van hen naar de schilderij en ziet plotseling in hun houding zijn naaktfiguren; verrast). Kijk! – Ah! – Blijf zoo zitten – blijf zitten! (een stap terugdoend). Ah! dat is – (Helena en hij zien elkaar, na een snellen blik van haar naar de schilderij, een oogenblik strak aan en alle drie begrijpen zij tegelijk de plotselinge gedachte. Een moment zijn alle drie verward, dan haalt Henri een schetsboekje uit zijn zak, en doet nog een stap terug). Even! – éven maar! – blijf zitten – (hij maakt een vlugge krabbel van Helena, terwijl Nellie stil opstaat en naar de deur treedt, hetgeen Henri ternauw bemerkt, en slechts even met de hand doet terugwenken). Nee, blijf nou zitten (doorteekenend) – zoo zitten (hij teekent verder) zoo – zoo (Helena en hij zien eerst verrast terzijde, als Nellie de deur achter zich sluit).

ZEVENDE TOONEEL

Helena, Henri

Henri (wat onthutst zijn boekje opbergend) Ah – ! – ? (hij doet een paar stappen naar de deur, maar wendt zich dan tot Helena). „Voilà la femme!”

Helena. „Voilà l’hòmme!” – jullie zien altijd de vrouwen als theoretisch allemaal ’t zelfde.

Henri. Maar in de practijk proeven wij ze apart!

 

Helena. Nee – wees nu niet zoo cru.

Henri (wrevelig voor zich heen). En wat valt er nu aan haar te proeven (half tot Helena). Wat heb je aan die modellen après tout!

Helena. Dat mag je niet zeggen! Ik vind dat een heel lief, naïef kind. Het was een heel ding voor haar me hier gezelschap te houden – nee, je mag niet zoo cru zijn!

Henri. Juist cru! De dingen zeggen, zèggen – en niet alleen dènken! Wat zou de wereld verder zijn, als iedereen maar zei wat hij dacht – (zachter, met een zucht) en wat zouden wìj verder zijn.

Helena (ontwijkend). O nee – nee, de menschen zouden veel te veel schrikken.

Henri. Laat ze dan maar eens schrikken en door elkaar geschud worden! O, die eeuwige conventie! – Het is soms als watten, als een wolk die op de wereld ligt, – zij hangt over de menschen en dekt ze toe – ons allemaal! Zie je, ik voel me soms als mensch en als kunstenaar te kort gedaan door de conventie, beschadigd, gekortwiekt aan mijn vrije ziel – gedeukt en gedrukt – ja, gedrukt vooral! als een dier gevangen onder een net! Wij, conventioneele menschen, kunnen de wereld en de hemel, en Onze Lieve Heer er bij, alleen nog maar zien door de mazen van het net – door vierkantjes! – alles door vierkantjes!

Helena. Ja – zoo voel ik het ook dikwijls, daar heb je gelijk in.

Henri. En, zie je, ik geloof soms, dat dat de eenige taak, de hoogste taak van een kunstenaar is – of van ’t genie in ’t algemeen: het dóórbreken van de conventie. Wat hebben alle grooten eigenlijk anders gedaan, alle genieën en denkers en kunstenaars, dan een scheur te geven in het net, en er boven uit – o! er boven uit te komen!

Helena. Ja, ja – dat moet jij ook!

Henri (peinzend). En dat is ’t mooie van de vrouw: jullie zijn soms meer dan wij „er boven uit” – jullie dùrven soms meer.

Helena (onzeker). Ja – soms.

Henri (haar onzekerheid bemerkend). Tenminste – ja, zie je, dàt is nou wel ’t mooie van zulke modellen, als die Nellie nou bijvoorbeeld, – ah! zulke kinderen kennen geen conventie, hè.

Helena. O nee Henri, zeg dàt niet – nee, nee dàt is niet waar: juist zij, juist die standen zitten vol met conventie en duffe begrippen!

Henri. Maar ik kèn haar toch, ik weet toch, hoe de meesten van hen denken – hoe vrij zìj bijvoorbeeld is, hoe…

Helena. Ah! ja, jij denkt alleen aan – jawel, jawel in dat ééne opzicht: het diertje, het … nee, nee daarin ben je nu weer de echte man, die de vrouwen maar allemaal over één kam scheert en te laag taxeert! Nee: juist bij de vrije, zelfstandige en moderne vrouwen, juist in die tusschenlagen, of hoe je ’t noemen wil, vind je een eerlijkheid en een vrij zijn van conventie…

Henri (onstuimig in de rede vallend). Juist niet! juist niet! hoe kùn je dat nu zeggen Helena! – En jìj dan – jij – ! O, hoe zou je me kunnen helpen! (hij grijpt haar hand) als je maar woudt – en als jij óók maar niet vastzat aan een conventie!

Helena (haar hand terugtrekkend, onzeker aanvallend). Niet zoo cru, Henri! niet zoo – dat kan ik niet hebben – ik ben nu eenmaal níet zoo’n model – ik voel nu eenmaal – anders.

Henri (ietwat verschrikt aflatend). O nee – nee, natuurlijk. (stilte, dan zuchtend voor zich heen). Ach! wat zijn jullie vrouwen subliem onlogisch!

Helena (onzeker). Wij zijn misschien spontaan – maar er is een vrouwlijke spontaniteit, die hooger gaat dan jullie mannelijke logica.

Henri (met zijn handen in de zakken voor de schilderij). Nou ja, dat zijn per slot maar woorden (stilte). Zie je, (naar de figuur van Nellie wijzend) dat is af, aan haar kan ik niet meer doen. Dat is het naakt op zichzelf hè, waar een kunstenaar niets meer bij te voegen heeft – het aesthetisch physieke naakt. Daarachter ligt niet meer iets anders – je zou bijna zeggen: „daar ligt geen ziel meer achter”, – het „classieke” naakt, dat is ’t eigenlijk!

Helena. Classiek?

Henri. Nou ja, dat is natuurlijk als een moderne impressie geschilderd, maar in heel algemeenen zin toch „classiek”. Het naakt, dat leeft, dat ademt – maar ook niet meer, hè, – ja, als „soort” van kunst kun je ’t natuurlijk impressionistisch noemen. – Nou, dat is af – dat is af. Maar nu dat andere! Dat is het naakt met een sluier, met een sfeer, of liever met een ziel – dat is de „romantiek” van het naakt! Dat eerste is het lichaam als verschijning, hè, maar dàt moet het lichaam als ziel worden, als een wonder – als iets waar zoo veel nog àchter ligt, – het naakt als een levend bloembed, waar de warme hemel over trilt!

Helena (zacht). Ja, dat is juist wat ik in je stukken altijd zoo mooi vind, – (weifelend, naar de rechtsche figuur) dat ligt daar misschien niet zoo in – .

Henri. Maar dat heb ik nog nooit heelemaal bereikt, dat wat ik wil! Zooiets groeit met je leven als schilder, en zelf groei je er naar toe; en in zoo’n groot ding als dit groeit dat onderwijl – (mismoedig) groeit alles wat je zou willen je over je hoofd.

Helena (voorzichtig). Maar – dat alles, wat je er in ziet, dat leg jij er in, dat is toch van jou, van jou eigen – en dat alles kan je toch zien – in elk mooi model?

Henri. Nee! nee! juist niet – hoe kun jij dat nu zeggen, jij, die toch weet wat kunst is! Er moet toch een wisselwerking zijn, je kan toch niet alles uit je zelf alleen phantaseeren – er moet toch een bezieling uitgaan van iets, waar je een ziel in wil leggen! En zulke modellen zijn dood – dood. Om dat te bereiken wat ik wil, moet ik in een roes zijn Helena – moet ik betooverd zijn! betooverd! (vurig aandringend). En nou zie ik voor me, wat ik zoo lang heb gezocht! nou zie ik jou Helena! – nou zie ik jou, die betoovert en me dàt kan geven!

Helena (die teruggeweken is op de rustbank en naar de schilderij staart, terwijl Henri aan haar voeten gaat zitten en haar hand neemt). En het gelaat – ? het gelaat – ?

Henri (zich afwendend). Het gelaat? – O, daar ben ik nog niet aan toe. Dat is het eind, het symbool van de beide anderen – dat wat de beide anderen opheft in een louter geestelijke sfeer. (glimlachend naar de schilderij). Ik noem het wel eens hun „hemelvaart” zie je – ja, maar daar ben ik nog niet aan toe, dat komt later.

Helena. Misschien kan ik je daar ook aan helpen – ?

Henri (afgetrokken). Daarbij? – Nee – ja, misschien, – maar dat is voor later, ik zie je nu alleen zóó.

Helena (zich werktuiglijk een zijden sjaaltje dat zij draagt vaster om de schouders trekkend). Maar – hoe weet je, dat ik mooi zou zijn, hoe weet je, dat al mijn vormen – en de kleur…

Henri. Maar dat zie ik Helena! Ik heb toch oogen! Dacht je, dat ik je niet zag – dacht je, dat ik niet wist hoe mooi je bent – ? Ik ben toch schilder! – Ach, dat spreekt zich immers in alles uit, dat verschil van jou met – met al die anderen. – Kijk nou je haar alleen (op Nellie’s figuur wijzend) dat is haar – nou ja, dat is mooi haar, mooi als kleur, mooi als noot tegen die blanke huid – maar het is per slot niet meer dan een mooie kleurvlak. Maar jouw haar, dat heeft een glans, een wrong, een golving – dat is meer dan schildermooi, zie je, dat leeft – ! (allengs meer koel ontledend) En dan – jouw hals bijvoorbeeld: – zoo die lijn van jouw hals naar je schouder – o! dat vind je zoo zelden, dat is altijd onzuiver: (met zijn handen aan haar teekenend) dat is altijd te recht, of dan weer te kort, – en trouwens: je huid, dat soort van heel licht olijf…

Helena (onwillekeurig uitroepend). Maar zoo zie je me alleen als schilder!

Henri (zich vaag bij het doel voelend, maar niet wetend in welke richting hij moet antwoorden). Als – als schilder? Ja – wil je dan – je weet Helena, dat ik je ook in andere – opzichten bewonder, dat ik…

Helena (verward haar uitroep pogend te herstellen). O nee, nee dat bedoel ik niet – ik wil alleen zeggen, dat – ja, omdat je daarnet juist uitlegde, dat je in mij, in mijn figuur, meer dan ’t schildermooi zag – iets daar boven uit – je sprak toch over „meer dan schildermooi”, dat zei je toch?

Henri. Ja, natuurlijk – maar dat moet hier toch ook berusten op een lichamelijk schoon.

Helena. Jawel, jawel, maar – zie je, jij trekt die grens altijd zoo scherp, ik begrijp eigenlijk niet, dat je dat altijd zoo scherp kunt scheiden – als mensch en als schilder.

Henri (opstaand, geprikkeld over wat hem verward schijnt). O, jullie vrouwen! jullie speelt altijd – speelt met kunst, en met leven, en liefde – jullie spéélt! – En als ’t er op aankomt dan dùrven jullie niet!

Helena (gekwetst, tegenover hem). Ik speel niet, dat is niet waar, – en „durven”? – wat is daar voor durven aan – voor mij! Maar je begrijpt een vrouw niet, je begrijpt niet, dat sommige gevoelens van een vrouw nu eenmaal – anders zijn, dat een vrouw zich nooit zuiver als een schilderselement kan voelen! Zie je; als het er op aankomt, dan hebben wij juist meer ziel – meer menschelijkheid – !

Henri. Maar dat begrijp ik, dat respecteer ik, dat…

Helena (een beweging makend of zij de hand op zijn mond legt). Ik wil alleen zeggen, dat – als je me schildert – als je me zou schilderen – je me alleen moet zien, zooals je me zelf zei, als een – een model, dat „bezielt” – een model met een ziel…

Henri (in vervoering). O maar – wìl je! – wìl je! – je wilt Helena!?

Helena (ziet hem aan en stemt zwijgend toe).

Henri. Je wilt! – (hij kust hartstochtelijk haar hand). O, ik zal niet aan je komen – ik zal je niet aanraken Helena!

Helena (wat ontsteld door zijn hartstocht en door zijn woorden, verwijtend). Henri – !

Henri (zich herstellend). O! – nee, vergeef me, vergeef me, – het was alleen maar uit dankbaarheid, het was alleen uit vreugde!

Helena (nu weer zekerder van zichzelf). En – wanneer?

Henri. Vandaag! – Nu! (ronddenkend). Nee, nu kan ’t niet meer – ik geloof, dat Nellie nog terug zou komen. (op zijn horloge ziend). Ja, de tijd is om – ze zou nog wel terugkomen, geloof ik – , (zich bezinnend) maar – nee, vandaag kan ’t niet meer.

Helena (wat gejaagd). O komt ze nog terug? Ja, dan is ’t beter, dat ik nu maar ga, hè. (zij neemt haar hoed en maakt zich haastig klaar).

Henri. Ja, misschien is ’t dan ook beter, dat je nu maar gaat – voor ’t geval – (blij) maar dan hebben we morgen ook den heelen dag, den héélen dag voor ons! Ik zal haar dan afzeggen, en wij zijn alleen, den heelen dag voor òns – den heelen dag Helena!

Helena (hem de hand drukkend en snel afscheid nemend). Tot morgen – ! (zij ziet nog even naar de schilderij en gaat dan snel heen).

Henri (haar uit de deur geleidend). Tot morgen Helena, tot morgen! tot morgenochtend!

ACHTSTE TOONEEL

Henri, daarna Nellie

Henri (hij blijft even in gedachten, en komt dan langzaam, neuriënd naar voren, terwijl hij de aria van het champagnelied uit Mozart’s „Don Juan” tracht te zingen. Daar hij niet muzikaal is, wil het niet best. Hij probeert nog eens de wijs te vatten, zich in den kleinen spiegel naast den ezel beziende en daarbij met het zakdoekje van Helena manoeuvreerend, als d’Andrade met de handschoenen. Juist wanneer hij het zakdoekje bij het overmoedige slot triomfantelijk ophoudt, ziet hij in ’t spiegeltje Nellie achter zich de deur openen. Hij blijft even, zich bedenkend, in dezelfde houding, en keert zich dan kalm om). Tja – (het zakdoekje wegbergend). Ja, je zou nog terugkomen, hè – dat is waar ook (neuriënd). Ken je die wijs nog uit de „Don Juan”, Nellie? (hij tracht de laatste noten van de aria te herhalen).

Nellie (is stil op de bank gaan zitten en zwijgt).

Henri (niet goed wetend wat te zeggen, herhaalt nog eens neuriënd het slot). Hè – ? – dat is mooi – ?

Nellie. Daar heb ik toch geen verstand van, – je hebt me nooit meegenomen naar de opera.

Henri. Nooit meegenomen! – En we zijn laatst nog naar dat nieuwe café-chantant geweest? (als zij minachtend lacht). Ja, God, dat gaat nu eenmaal moeilijk! En bovendien heb ik daar geen tijd voor: – ik kan niet eeuwig naar de schouwburg loopen! – O, maar dat is ook al zoo lang geleden, die „Don Juan” – ha, ik weet geen eens de wijs precies meer. Ze zeggen wel eens, dat ik heelemaal niet muzikaal ben, – onzin natuurlijk: ieder mensch is eigenlijk muzikaal – maar daarom hoef je nog niet dadelijk zoo’n wijs te kennen – (hij probeert nog eens neuriënd).

 

Nellie (die zwijgend voor zich uit is blijven kijken). Moet ik nog poseeren?

Henri. Poseeren – ? – Ja, dat is waar ook, hè: je komt – (hij gaat voor den ezel zitten). Ja, maar eigenlijk zijn we klaar, (de figuur van dichtbij bekijkend) – nee – ik durf er voorloopig niet meer aan te komen.

Nellie (opstaand). Nou, dan zal ik maar gaan.

Henri (verward opkijkend). Gaan – ? Nee kind – zet nog wat thee, – dan drinken we een kop thee, hè? – Je begrijpt: voorloopig moet dat nou wat rusten, ik moet nu aan de linksche figuur – .

Nellie. En daar heb je nou een ander voor.

Henri. Daar hebben we ’t nu al eens meer over gehad, hè. Je weet, dat ik je voor de linksche figuur nu eenmaal niet kan gebruiken.

Nellie. „Gebruiken” – juist: nou die ander er is, kan je mij heelemaal niet meer „gebruiken”, hè?

Henri. Nou, nou, „gebruiken” – dat zeg ik niet, wat is dat nou voor een uitdrukking.

Nellie (uitbarstend). Dat zeg je wèl – en je bedoelt ’t ook, gemeenert! O, ik heb het altijd wel geweten, dat ik hier maar was tot je er genoeg van zou hebben! (naar de schilderij wijzend). Dáárvoor had je me alleen maar noodig, hè? en de rest was maar bijzaak – en nou laat je me in de steek, nou dat malle spook hier komt – nou ben ik hier te veel, hè?

Henri (driftig). Wel allemachtig, hoe heb ik ’t nou! – Wat is hier gemeen – ? Ik zou toch zeggen, dat dat werk voorgaat! – Ik kan je hier toch niet altijd over de vloer hebben, nou ik aan die tweede figuur begin!

Nellie. O, maak je maar niet ongerust hoor – ik zal heelemaal niet meer over je vloer komen. Je hebt al een ander, die je huishouden kan doen, hè? die voor je brood zal zorgen en voor je kleeren, hè? – nou, laat die fijne madam dan maar je sokken stoppen en je vuile rommel redderen – ìk zal mijn voeten hier niet meer zetten hoor – ik bedank je hier voor je meid te spelen – !

Henri (pogend te sussen). Nou, nou Nellie – zoo is ’t niet bedoeld. Mijn hemel wind je toch niet zoo op, – ik heb alleen maar willen zeggen, dat je niet meer zoo dikwijls – niet meer zoo elke dag…

Nellie. O, ik weet heel goed wat je bedoelt! Zoo zachies aan kant gezet, hè? Eerst wat minder komen, en dan voor goed de bons – net als je vorige. Nou maar, al ben ik dan niet veel – daar ben ik toch nog te goed voor, hoor! God, ik zal wel uit me zelf gaan! Maak je maar niet ongerust, ik zal ’t je niet lastig maken hoor, – als je dacht dat ik niet buiten je kon, dan vergis je je – ik gùn je dat malle mensch – dààr: ik gun je er!

Henri (driftig opstuivend). Hou je mond! Ik verkies niet, dat je hier zoo over mijn leerling spreekt!

Nellie (heftig, tegenover hem). „Jij verkiest” – !

Henri. Ja zeker: „ìk verkies”! versta je dat!? ik verkiès niet, dat je hier zoo over mijn leerling spreekt!

Nellie. „Zijn leerling” – ! – O! dat moet er nog bij komen, dat je me uitscheldt! Wat heb ik je dan gedaan, dat je me zoo behandelt – heb ik niet alles gedaan, wat je van me wou – àlles – en nou – (in tranen uitbarstend, aan de tafel) o, maar ik heb lak aan je leerling, hoor! ik heb lak aan je fijne madam! ik heb lak aan jullie! —

Henri (in de war, nog ingehouden driftig). Ik verkies niet, dat je hier zoo spreekt! ik verkies niet, dat je hier scènes maakt! ik verkies niet…

Nellie (snikkend). O! ik zal wel gaan! – ik zal wel gaan! – ik zal wel gaan! —

Henri (onder den indruk). Ach – Nellie – toe —

Nellie (te erger snikkend). Ik zal wel gaan! – ik zal wel gaan! —

Henri. Ach Nel – wees nou verstandig (hij klopt haar op den schouder).

Nellie (snikkend, zijn hand afschuddend). Nee – je hoeft me niet meer aan te raken! – je hoeft me niet meer aan te raken!

Henri (sussend). Nou, maak je nou toch niet zoo overstuur.

Nellie (zich allengs beheerschend). O wees maar gerust, ik zal je niet meer tot last zijn.

Henri. Daar is geen kwestie van Nellie. Je weet wel, dat je mij volstrekt niet tot last bent. Je weet toch, hoe graag ik je heb – we hebben ’t samen toch altijd goed gehad. Maar denk je nu toch eens in de zaak, – het is toch zoo eenvoudig mogelijk: – Ik moèt nu aan die andere figuur, – iemand wil me daaraan helpen – nou, natuurlijk neem ik dat aan! – Je weet toch immers, hoe lang ik daar naar gezocht heb! In dien tijd kan jij nu natuurlijk minder komen – , – later – daarna…

Nellie (voor zich uit starend). Herman had gelijk: – egoïsten zijn jullie! egoïsten! – egoïsten! —

Henri (zijn schouders ophalend). Ach, Herman – wat kan die je nou geven!

Nellie (uitdagend). O, meer dan jij!

Henri. Wat?! – Heb je hier dan niet alles gehad, wat je wilde? heb ik je niet alles gegeven, waar je om vroeg? heb ik je niet altijd met je kleeren geholpen, als je wat noodig had – ?

Nellie (opstaande, trotsch tegenover hem). En wat heb ìk je gegeven – ?

Henri (verbaasd, glimlachend). Jij – ? – ach, wat kan jij me nu geven, Nellie!

Nellie. Ik heb je àlles gegeven – àlles, alles – mijn lijf en mijn alles!

Henri (geprikkeld door haar houding). Ach wat „lijf”! – wat is een lijf! ik wil meer! – het „ideàal” van een lijf, als je me dát kon geven, ja…

Nellie. Ik heb je álles gegeven – mijn lijf en mijn ziel en…

Henri. Ach – „ziel” – ! —

Nellie (hem ontsteld aanziende). God, ik wist niet, dat je zóó hard was.

Henri (stampend, daar hij voelt het moreel te verliezen). Dat is niet hard, dat is wáár! Dat is een wáárheid! Maar de menschen willen geen waarheid – jullie kunt geen waarheid verdragen!

Nellie (zich terugtrekkend naar de deur). Ik wist niet, dat je zóó hard was.

Henri. Als ik zeg „meer”, dan bedoel ik dat overdrachtelijk natuurlijk, „ideëel” begrijp je – ach nee, dat begrijp je natuurlijk niet. – Dat is het juist, dat je me niet begrijpt – niet begrijpen kùnt – !

Nellie. Ik wist niet, dat je zóó hard was.

Henri (met zijn armen naar den ezel wijzend). Ik bedoel dàt, ik bedoel mijn kunst, begrijp je! Ik wil alleen mijn kunst! dàt zoek ik achter een lijf en een ziel en alles – en dáárvoor moet al ’t andere wijken – begrijp je.

Nellie (in de deur). Ik wist niet, dat je zóó hard was.

Henri. Nellie – ! (zij heeft de deur gesloten; hij weifelt een oogenblik, zet zich dan op de rustbank en staart met het hoofd tusschen de handen voor zich uit).

Scherm.

Inne książki tego autora