Za darmo

Naakt model

Tekst
0
Recenzje
iOSAndroidWindows Phone
Gdzie wysłać link do aplikacji?
Nie zamykaj tego okna, dopóki nie wprowadzisz kodu na urządzeniu mobilnym
Ponów próbęLink został wysłany

Na prośbę właściciela praw autorskich ta książka nie jest dostępna do pobrania jako plik.

Można ją jednak przeczytać w naszych aplikacjach mobilnych (nawet bez połączenia z internetem) oraz online w witrynie LitRes.

Oznacz jako przeczytane
Czcionka:Mniejsze АаWiększe Aa

ACHTSTE TOONEEL

De vorigen, behalve Tootje

Henri (op zijn horloge ziend). Zoo – nu kunnen we nog een pijp rooken, en dan moet jullie ook weg, hoor.

Herman. Dat is me der ook eentje!

Frits. Laat haar maar gaan.

Henri. Die brengt het nog ver – in de liefde.

Nellie. Liefde – !? – wat weet zìj nou van liefde!

Jules. Lieve juffrouw Nellie: sommige vrouwen brengen het in de liefde juist het verst zonder de liefde.

Herman. Hoor nou! hoor nou! Nee – liefde is alles!

Henri. En schoonheid.

Herman. Ja – maar liefde is toch meer.

Henri. Hoe kun je dat zeggen, als kunstenaar – ! – Nee, schoonheid is alles.

Nellie (met de ellebogen op tafel en de kin in haar handen). Waarom – ?

Henri (korzelig). Waarom – !?

Nellie (merkend, dat Henri wat geprikkeld is). Jullie zijn allemaal aardige jongens, en ik geloof, dat jullie allemaal altijd een beetje gelijk hebben.

Frits (plagend). Maar Henri toch het meest – ?

Nellie (lachend afwerend). Och – ! (zij staat op en begint de tafel af te ruimen).

Henri. En wat zeg jij er van Jules – ?

Herman. Ja, wat zeg jij er van?

Jules (met dichtgeknepen oogen de rook van zijn cigaret opblazend). Nee – als jullie er ernst van gaat maken —

Frits. Nou, biecht nu eens op!

Henri en Herman. Nou – ? – Nou – ?

Jules. Wel – ik zou zeggen: de theoretische quintessence van alle schoonheid en van alle liefde, dat is de „inspiratie”, – en de practische quintessence van de kunst en de liefde, dat is: „je doe maar!” – Ik houd me aan de inspiratie.

Henri. Maar je moet toch werken! toch ploeteren, toch doen!?

Herman. Ja – anders kom je er niet.

Jules. Maar ik heb nergens te „kommen”, ik wil nergens „kommen”! – ik houd me eenvoudig aan de inspiratie, die is altijd veel mooier dan alle uitwerking. Verbeel je eens, wanneer Onze Lieve Heer het alleen maar bij de inspiratie had gelaten, en niet tot zoo’n miserabele uitwerking was gekomen – dàt zou een artiest zijn geweest! – Tegen een liefde en tegen een schoonheid en tegen een kunstwerk en tegen de wereld kun je redeneeren – maar de inspiratie blijft overeind: – ik houd me aan de inspiratie en aan den beredeneerd negatieven kant van de kunst!

Herman. Ja, jij hebt makkelijk praten: jij hoèft niet te schilderen: jij hebt geld, dan kun je wel leven van de inspiratie en negatief zijn – dat is makkelijk genoeg!

Jules (met dédain). O man, dat is veel moeilijker dan je denkt!

Henri. Nou maar dat noem ik eenvoudig met je welnemen: „artistieke luierij”.

Jules. Mis vadertje! – dan leef ik juist, dan zie ik, dan schilder ik, dan werk ik, dan „be-leef ik de idee”!

Frits. Maar bovendien is je uitgangspunt verkeerd: de uitwerking is niet minder dan de inspiratie, integendeel: – ik ben bij mijn portretten altijd weer opnieuw verbaasd, dat ik er nog zooveel van terecht breng! Nee hoor: bij wie de uitwerking altijd beneden de inspiratie staat – ik geloof, dat dàt de ware broeders niet zijn.

Jules (allengs zich opwindend). Ja, jawel: jullie hebt allemaal een gearrangeerde werkelijkheid noodig – een interieurtje of een bloemetje of een kippie of een hippie – en als je er dan lang genoeg aan gesabbeld hebt, ben je zelf verbaasd, dat de kopie nog zooveel op de werkelijkheid lijkt. Maar dat is ’t juist: ik neem alle willekeurige werkelijkheid aan, en arrangeer ze in mijn eigen ziel tot iets prachtig moois – dàt is kunst, dàt is inspiratie! – àlles is schoonheid, àlles is mooi – als je zelf maar mooi bent – ! – Dààr! (hij gooit wat kopjes, schoteltjes en eetgerei, die Nellie nog niet weggenomen heeft, door elkaar op een hoop, zoodat enkele breken) dààr, dààr – ! is dàt niet mooi!? Daar zie ik nou schoonheid in, in al die witte lichtvlakken tegen elkaar: dat ronde boven die punt, en dan dwars die hoek en dan een breed vlak, – dat is een harmonie van disharmonieën, dat is voor mij nou een schoonheid, een genot – een „genòt!” – In me zelf heb ik daar nou al een prachtig ding van gemaakt – en dat hangt nou al in den hemel – in mìjn galerij! Voilà! dàt is kunst, dàt is inspiratie – en dat is voor mij genoeg – (weer heel nuchter) en nou steek ik een cigaret op. (de anderen zwijgen even, wat verbluft).

Frits. Ja – dat is nu juist jullie symbool: je slaat den boel maar kapot – en dan heb jullie iets moois gedaan!

Herman. Dat is eenvoudig egoïsme, dat is anarchie!

Nellie (die juist de scène, uit de keuken komend, heeft aangezien, verontwaardigd). En mìjn koppen – !

Frits. O! ze zegt „mìjn koppen!” – Is ’t al zòò ver, juffrouw Nellie?

Nellie (haalt boozig haar schouders op en ruimt verder weg, waarna zij op de tafel gaat zitten). ’t Is wat moois!

Henri (korzelig uithalend). Ach – ! – ach – ! – ach – ! – (hij wendt zich schouderophalend af en neemt een mandoline, die aan een ezel hangt; hij grijpt in de snaren en probeert te spelen, maar haspelt).

Jules (klapt in de handen). Juist vadertje! je hebt gelijk: muziek, dat is de opperste uiting van alle inspiratie: – de edelste praktijk van „je doe maar”, dat is de moderne muziek.

Henri (spottend). Ja – maar ik houd eigenlijk juist zoo van de romantische.

Jules. Jammer – jammer voor jou, – ja, jullie zijn eigenlijk allemaal veel te sentimenteel, (hij blaast peinzend de rook van zijn cigaret naar boven) dat is jullie grondfout. (even toekijkend). Ik mag het anders zoo graag, zoo’n mandoline, hè – een viool is mooier, maar zoo langademig: (hij gooit zijn hoofd op zij en doet alsof hij een lange vioolstreek maakt) – , maar zoo’n ding, daar zit iets van het moderne leven in: (hij buigt zich over een denkbeeldige mandoline en grijpt zenuwachtig heen en weer, met zijn hoofd en heele lichaam in beweging) pang-pang-pàng – pang-pang-pàng! —

Henri (probeert nog verder, geeft dan de mandoline aan Herman). Nee, verduiveld, dat kan jij beter Herman: je weet, dat leuke ding van „Een lieve meid.”

Herman (speelt en zingt, – allen vallen in en zingen mee).

 
Een lieve meid,
Een mooi model,
Dat mag ik bliksekaters wel —
Ti rá la la,
Ti rá la la,
Ti rá la la la lá!
 

(Voor het tweede couplet aarzelt Herman even). Hoe is ’t ook weer – ?

Nellie (van de tafel springend en, met haar hand aan haar oor, zich naar den vloer buigend). Ik geloof waarachies, dat ik Tootje beneden hier kan hooren lachen – !?

Henri. O, dat kan best – dat is toch zoo’n gemeene vloer: je zou er soms bijna doorheen kunnen zien – (hij legt opeens een vinger op den mond) wacht – ! (terwijl de anderen luisteren, schuift hij de rustbank opzij en slaat een grooten hoek van het vloerkleed om, – dan legt hij weer een vinger op den mond) – nee, nee: we moeten juist doorspelen! Speel nou door, Herman! Speel nou door! (zij liggen met handen en knieën op den grond, links, tegenover de deur, Henri, rechts, met de deur achter zich, Jules en Nellie, tusschen hen Frits, gebukt).

Herman (naast Nellie staande en op haar neerziend, speelt verder en zingt nu alleen, een beetje sentimenteel uithalend).

 
Eens, ’s avonds, in
De Kalverstraat
Zoo’n snoepekoppie langs me gaat —
Ti rá la la,
Ti rá la la,
Ti rá la la la lá!
 

(Henri probeert eerst te kijken, dan dringt Nellie op, doch zij schijnen niets te zien).

Henri (probeert nog eens). Ik geloof waarachtig, dat ik wat zien kan (even opkijkend) speel nou door Herman!

Herman.

 
Wij bleven zoo
Bij toeval staan,
En zage’ elkaar beteuterd aan —
Ti rá la la
Ti rá la la
Ti rá la la la lá!
 

Henri (kijkend, maar niets ziende, voor de grap uithalend). Oh – ! (op dit oogenblik verschijnt Helena in de deur, welke zij nog onder Herman’s zingen heeft geopend, een moment door niemand gezien, daar allen, behalve Henri, die juist voorover op den grond ligt, met hun rug naar de deur zijn gekeerd en door ’t zingen van Herman niets gehoord hebben; als Henri, opkijkend, nog eens „Oh!” roept, ziet hij haar vanzelf recht tegenover zich). – Ah – !

NEGENDE TOONEEL

De vorigen, Helena

Helena (rijzige gestalte, achter in de twintig, donker haar met donkere wenkbrauwen en lange wimpers, waaronder lichte oogen, zuiver gesneden gelaat, met wat bleek teint; haar verschijning contrasteert tegen de groep door een zekere bewuste vrijheid van aristocratischen huize; zij draagt een eenvoudig maar gedistingeerd costume-tailleur. Weifelend in de deur). Neemt u me niet kwalijk, maar ik had al een paar maal geklopt – ik ben hier toch terecht bij mijnheer van Bergen – ?

Henri (die op een knie haar eerst nog een oogenblik verbaasd heeft aangezien, opstaand). Ah! – pardon – pardon! Zeker – neemt u me niet kwalijk: – wij zochten juist naar iets… naar iets, dat verloren was (hij wijst verward op den grond, zich dan bezinnend slaat hij ’t kleed weer recht en trekt de rustbank op haar plaats, terwijl de anderen zich naast de tafel retireeren, waar Nellie, die ook een oogenblik op haar knieën Helena’s verschijning heeft aangestaard, zich bij hen voegt. Zich thans beheerschend, op zijn horloge kijkend). Ach, maar ik was ook heelemaal den tijd vergeten: – ik heb toch het genoegen met juffrouw van Dijk te spreken – ?

 

Helena (knikt).

Henri. O, ja – (met uitgestoken hand haar tegemoet gaand) komt u binnen; wij waren eigenlijk allemaal den tijd vergeten, en mijn vrienden hebben zich wat verlaat: – (voorstellend) mijnheer Boogaert, mijnheer Scheffer, mijnheer ten Kate, juffrouw Nellie – juffrouw van Dijk.

Frits. Ja, we hebben ons verlaat: het is onze tijd.

De anderen. Ja – ja. (zij buigen vluchtig naar Helena en gaan).

Nellie (gaat het laatst, nadat zij Henri een hand heeft gegeven). Dag – ! (zij maakt een stijf buiginkje naar Helena en kijkt bij de deur nog even nieuwsgierig verwonderd om).

TIENDE TOONEEL

Helena, Henri

Henri (hoffelijk Helena naar de rustbank wijzend). Ik maak mijn excuses, dat ik u in zoo’n herrie ontvang, – maar ik had juist een paar vrienden hier… (Nellie komt nog even terug, en haalt rustig haar hoed, – Henri ziet haar wat korzelig na, waarop zij in de deur van het keukentje verdwijnt). Dat is een modelletje – een mo-dèlletje, – ze moet daar nog wat redderen.

Helena. Een modelletje – ? Och – maar gaat die nu weg voor mij? – had u haar maar laten blijven.

Henri (licht verwonderd over haar vrije manier). O – pardon juffrouw van Dijk, maar het is toch beter onze eerste lessen – later kunnen wij misschien naar het model werken. (nog wat geaffaireerd opruimend). Ik hoop, dat u mij niet kwalijk neemt, dat u zoo’n gezelschap hier vond – maar, het was een afspraak – en u hadt zoo laat geschreven – en dan die tabaksrook – hindert u die lucht niet – ?

Helena (met iets van teleurstelling over Henri’s conventioneelen toon). O nee mijnheer van Bergen, volstrekt niet – dat vind ik juist aardig, ik houd juist van tabakslucht – ik rook zelf ook wel.

Henri (haar nog even verwonderd van terzijde opnemend, biedt cigaretten aan).

Helena (een oogenblik aarzelend). O – ! – nee, dank u – nu niet – later.

Henri. O maar dat vind ik anders heel sympathiek: moderne dames, die rooken. Daar ligt iets heel gracieus in: „de dame met de cigaret”, (een elegant rookgebaar makend) ik zou bijna zeggen – daar ligt iets artistieks, iets voor een schilder in: een mooie lijn – .

Helena (meer geanimeerd). Juist, ja – de lijn, dàt is, geloof ik, wat me daar altijd in aantrekt; (lachend) kijk, daar geeft u me al een eerste les: „de lijn van het rooken”!

Henri. Maar de meeste dames vinden het rooken toch aantrekkelijk om andere redenen.

Helena. Waarom dan?

Henri. Ja, dat is niet zoo makkelijk te zeggen, dat is een kwestie van sentiment – ze zoeken er – ja, hoe zal ik dat zeggen – ze zoeken er een tikje van het scabreuze in. O, een tikje maar! een druppeltje – een homoeopatisch druppeltje misschien – begrijpt u?

Helena. Ja – of eigenlijk nee, niet precies: ik voel dàt er nu niet zoo in – of misschien… (uit haar gedachtengang opkijkend) maar ik ben volstrekt niet zoo tegen het scabreuze mijnheer van Bergen – wat verstaat u eigenlijk precies onder het „scabreuze” – ?

Henri (wat in de war gebracht, en opnieuw lichtelijk verbaasd) „Scabreus” – ? Wel, scabreus – dat is bijvoorbeeld een modelletje, (zich verbeterend) of nee, niet alle modelletjes natuurlijk – dit (met een gebaar naar het keukentje) was een lief modelletje, volstrekt niet scabreus – maar de meeste modelletjes zijn toch een beetje „scabreus”; of laat ik zeggen, met verlof: een „cocotte” nietwaar, pardon, dàt is „scabreus”.

Helena. O – maar ik heb toch wel cocottes gekend, die heelemaal niet scabreus waren.

Henri (die bij de tafel was gaan zitten, springt verbaasd op en staart haar even vragend aan). U zegt – ? – O – ja.

Helena (glimlachend). Ja, daar verbaast u zich natuurlijk over, dat ik cocottes heb gekend, – dat was een toeval, en dat waren ook maar enkelen, – (met een half spottend, half nieuwsgierigen blik naar hem) u zult er ongetwijfeld meer gekend hebben dan ik – , maar enfin die – die vrouwen waren niet wat ik meen dat „scabreus” is. – Wilt u wel gelooven mijnheer van Bergen, dat mij dat bijzonder aantrekt – ik bedoel bijzonder intrigeert: „het scabreuze” – ?

Henri (die haar aldoor met verbazing heeft aangehoord, ziet haar nu ook wat achterdochtig aan). Hoe bedoelt u – ?

Helena (die zijn gedachten raadt, lachende). O nee! ik ben zelf heusch geen cocotte mijnheer van Bergen – en heelemààl niet scabreus – „helaas”, zou ik bijna zeggen – maar begrijpt u niet, dat dàt ons, moderne vrouwen, juist interesseert, die streken van het leven, die altijd zoo gesloten voor ons zijn, en waarmee we eigenlijk toch zoo veel te maken hebben – althans zijdelings?

Henri (van zijn verbazing bekomend). O ja – o ja – maar…

Helena. Maar u vindt ’t eigenlijk niet te pas komen, dat ik daar maar zoo dadelijk over redeneer, – ik dacht anders juist, dat ik met u…

Henri (met warmte). O nee, zeker, zeker, dat interesseert me allemaal bizonder! Nee, integendeel, gaat uw gang. Maar, eerlijk gezegd, maakte u me even wat in de war met zoo te spreken, – u – ja, hoe zal ik dat uitdrukken: – u haalt om zoo te zeggen verschillende kringen door elkaar – de dames uit uw kringen zijn anders niet…

Helena. Maar ik ben juist een dame uit geen enkele kring, ziet u. Ja, ik begrijp wel, dat u dat maar niet zoo dadelijk aan kunt nemen: – u vindt, dat er verschillende kringen moeten zijn, en u had me vooraf alvast gerangschikt onder de nette, artistiek conventioneele dames! En nu raakte u even uit uw humeur, omdat u zich in de conversatie wat gedesoriënteerd voelde – . O! de mannen zijn zulke huichelaars – nog veel erger dan wij vrouwen: – de vrouw is tenminste sòms heelemaal waarachtig eerlijk, maar de mannen zijn ’t geloof ik nooit zóó heelemaal – daarom irriteert het ze zoo van een vrouw waarheden te hooren.

Henri (meer en meer geïnteresseerd, gaat naast haar zitten). Ik ben nu heusch heelemaal niet meer uit mijn humeur. (pogend het gesprek een andere wending te geven, om zijn autoriteit te herstellen). Maar juffrouw van Dijk, nu ik u zoo hoor, ben ik toch nieuwsgierig, waarom u juist tot mij komt om lessen – ?

Helena. O, noemt u me alsjeblieft niet juffrouw van Dijk: dat klinkt zoo – dat klotst – haha, dat klotst, zooals een biljartbal! Ik heet Helena – of Lena – of hoe u maar wilt.

Henri. O, ik wil graag zeggen wat u ’t prettigst vindt: juffrouw Helena – of Lena – of Helena —

Helena (weifelend). Nee – ik geloof dat dat wat te familiaar is om mee te beginnen, – zegt u dan maar liever juffrouw Lena.

Henri. Juffrouw Lena – (haar aanziende) nee, dat gaat toch niet goed: „juffrouw Helena” – dat past veel beter. En noemt u mij dan ook alsjeblieft bij mijn voornaam: Henri.

Helena. „Henri”, „Mijnheer Henri” – nee: mijnheer van Bergen en juffrouw Helena – dat klotst tenminste iets zachter.

Henri (met een aai door de lucht). Laten wij zeggen: dat „klutst”. Maar juffrouw van… juffrouw Helena, nu heeft u me nog heelemaal niet gezegd, waarom u juist naar mìj gekomen bent, om lessen te nemen – ?

Helena. Kijk, daar heb je nu de mannelijke ijdelheid! want u voelt zich al vooraf gestreeld door de redenen.

Henri (wat onthutst). O – nee – het is louter nieuwsgierigheid.

Helena. En dààr heb je de mannelijke huichelarij!

Henri (een weinig geraakt). U bent – u heeft wel een slechte meening van de mannen!..

Helena (als ze hem wat geraakt ziet, invallend). Och – dat moet u niet zoo ernstig opvatten! – (lachend) u moet me niet al te serieus nemen. Maar ik dacht dat alleen zoo, omdat de reden, waarom ik juist naar u kom, betrekkelijk zoo eenvoudig is: – ik had bij professor Muller van de Academie geïnformeerd, die mij ook uw naam noemde – en de rest heb ik u geschreven; – (eenvoudig) ik houd van uw werk, vooral van dat nevelig kuische in uw naaktfiguren – dat boeit me.

Henri (die zich, gevleid, toch even den meerdere voelt). En – heeft u al eens lessen gehad? u teekent zeker?

Helena (schalks bescheiden). O ja – zoo heelemaal niets niemendal ben ik niet: ik heb veel geteekend, en ook wel geschilderd, en – (met een lichte zucht) veel gezien, – een matig talentje, mijnheer van Bergen – een matig talentje, maar toch heusch wel eenig talent. Ik hield ook van uw schilder„wijze”, en daarom ook kwam ik naar u.

Henri (nog even in den toon van den leeraar). Dus – ’t is vooral voor het eigenlijke schilderen – ?

Helena (peinzend zijn woorden herhalend). Ja – „vooral voor het eigenlijke schilderen” – (levendig). O ja, maar ’t is dat niet alleen – het is de „sfeer”, die me altijd zoo aantrekt, ziet u; ik heb veel gereisd: Noorwegen, Italië, Amerika – maar het is „de sfeer”, die me altijd aantrekt en die ik wil begrijpen en doordringen – het is het „leven” – ja: het „leeren leven” ziet u – (zij rekt zich traag).

Henri. „Leeren leven?” – (glimlachend) „leeren leven!” – iemand, die zich zoo vrij beweegt – vrijer dan al die losse schilders hier – maar: u beweegt u nog veel vrijer dan ik!

Helena (even glimlachend). Nóg vrijer – ? – Ach nee, dat lijkt maar zoo, mijnheer van Bergen; al die vrouwen, die zich zoo vrij bewegen – ! Nee, ik ben niet zoo vrij – of misschien ook tè vrij – (haar gedachten afschuddend). Maar – ik zit hier maar te praten – (zij kijkt onwillekeurig zoekend rond en ziet de schilderij op den ezel; verrast). O – ! – is dat uw laatste werk? Ach, dat heb ik nog heelemaal niet gezien! (zij staat op en gaat er belangstellend voor staan, loopt dan terug en zet zich ten slotte op een stoel voor den ezel).

Henri (komt naast haar staan, terwijl zij even beiden zwijgend toezien; dan met ijver, maar toch met een lichten schijn van nonchalance, uitleggend, terwijl hij den indruk op haar bespiedt). Ziet u: – in de beide naaktfiguren heb ik het dualisme, de tweespalt in ons leven willen uitdrukken – de polen van het natuurlijke en het gecultiveerde in ons leven, – u ziet: de tweede naaktfiguur heb ik nog maar aangezet – er is zoo moeilijk een model voor te vinden, omdat ik er al het edele, geestelijke mee wil uitdrukken tegenover het primitieve, natuurlijke van de andere figuur. En dan op den achtergrond „het gelaat” – het zielsgelaat, als een beeld van het standvastig blijvende, dat als een stille lamp voor ons uitschijnt – enfin…

Helena (met warmte). Ja – ja – ! dat is mooi gedacht, dat vind ik mooi gevoeld, – daarin herken ik u weer – uw kunst.

Henri (lachend). Beter dan in den persoon?

Helena. O nee, dat niet – (hem glimlachend aanziend) daaraan mag ik nog niet toe zijn, – (weer naar de schilderij gekeerd) maar ja, in het algemeen geloof ik wel, dat de kunst zuiverder is dan de kunstenaar zelf.

Henri. O ja – ze vallen tegen in ’t gebruik!

Helena. Och, dat zegt u nu maar alleen, om een complimentje te krijgen – maar mijn beste compliment is toch mijn belangstelling voor uw kunst – want dat is toch in ieder geval het beste in een kunstenaar.

Henri. Nee maar zeker, zeker – dat geloof ik ook, – en daarom kan een kunstenaar zelf nooit meevallen: het beste in hem kennen de menschen al.

Helena (nog in de schilderij verdiept, mijmerend). Toch misschien niet altijd, – (zich plots omkeerend) maar mijnheer van Bergen: wij vergeten de les! (zij doet haar hoed af, legt haar handschoenen weg en bereidt zich ijverig voor op den arbeid; even vrouwelijk vleiend). Misschien zou ik mogen beginnen met een schets van uw eigen werk – ? dat zou ik graag – dan zoudt u mij meteen daar juist enkele dingen in kunnen wijzen…

Henri (die haar reeds een portefeuille en papier heeft gegeven, dat zij op haar schoot neemt, zet een tabouret met verdere benoodigdheden bij haar). Dat is best – ja, dat is best. – (Helena begint nu te teekenen, voor de schilderij gezeten, terwijl Henri achter haar is komen staan, met één voet op een spaak van de tabouret, terwijl hij, over haar heengebogen en enkele hoofdpunten aanwijzend, tevens met verwondering en nieuwsgierigheid op haar neerziet; op dat oogenblik komt Nellie met stoffer en blik uit de keukendeur om een rest van de gebroken koppen op te vegen, – zij ziet even naar hen beiden, die haar niet opmerken, knielt dan om te vegen, waarop Henri bij het geluid van het blik verstoord omkijkt en haar met een barschen wenk terugwijst; aarzelend wijkt Nellie naar het keukentje).

 

Scherm.

Inne książki tego autora