Za darmo

Naakt model

Tekst
0
Recenzje
iOSAndroidWindows Phone
Gdzie wysłać link do aplikacji?
Nie zamykaj tego okna, dopóki nie wprowadzisz kodu na urządzeniu mobilnym
Ponów próbęLink został wysłany

Na prośbę właściciela praw autorskich ta książka nie jest dostępna do pobrania jako plik.

Można ją jednak przeczytać w naszych aplikacjach mobilnych (nawet bez połączenia z internetem) oraz online w witrynie LitRes.

Oznacz jako przeczytane
Czcionka:Mniejsze АаWiększe Aa

VIJFDE TOONEEL

Nellie, Herman

Nellie (komt aarzelig terug van de deur, scharrelt wat aan de tafel, verdwijnt in het keukentje en begint klaar te zetten).

Herman (naast de tafel zittend volgt haar met de oogen; hij zucht; stilte). Is ’t nog altijd zoo an – ?

Nellie. Och Henkie, begin daar nou niet weer over.

Herman (loopt pijnlijk rond en blijft voor den ezel staan). Ik kwam zeggen – ik kwam vragen, of je – na dit ding – nog es kwam – voor een nieuw stuk; (zich tot haar wendend) wit! en grijs en blauw – een nimf, als een droom in een bosch.

Nellie (aldoor bezig). Ja, later misschien, hè – maar nou kan ik niet. (naar de schilderij knikkend). Dàt moet eerst af – enne – ik ben nou van hem, hè.

Herman (met afwerend gebaar, dan met den rug van zijn hand zich het voorhoofd wisschend). Maar – jouw figuur is immers toch bijna af, – en dan beloof je me toch – dan kom je weer – voor de nimf – ik moet je dan hebben, zie je – (hij gaat weer zitten en dringt nader) ik moet – .

Nellie (tegenover hem, brood snijdend). Och Henkie, zit nou niet te zeuren – ik ben nou hier.

Herman. „Hier” – „hier” (bitter) hier zijn er al zooveel geweest.

Nellie (geprikkeld). Och wat – „hier veel geweest” – en wat weet jij daar nou van! Dat is nou maar enkel, omdat je jaloersch bent. (stilte). En wat dan nòg? – ik ben toch maar een model! – ik ben toch vrij! (stilte). Och Henkie, toen ik bij jou kwam, was ik nog maar een schaap.

Herman (opspringend). Ja – ja, dàt is het! Ik was de eerste hè – en dan zie je niet zoo nauw! en nu je de smaak beet hebt, nu wil je ook de anderen leeren kennen! – Nou leer ze dan maar kennen! allemaal – den een na den ander – dan zul je zien, wat voor een egoïsten het zijn! egoìsten! egoìsten! – de heele wereld is egoïst! (stilte, weer naar haar toekomend, zachter). Maar wat ìk voor je voelde, zie je – dat zal je niet weer vinden – zie je. (hij komt weer zitten, terwijl zij brood snijdt. Stilte). Weet je nog – zoo snee je bij mij ook altijd brood, Nellie, – we hadden ’t toch goed samen, Nel, – hou je dan heelemaal niet meer van me – zeg – ?

Nellie (zachter). Och ja jongen – och jawel – . (Zij zet koffie, en legt daarbij haar arm over de tafel).

Herman (haar hand vattend). We hadden het zoo goed samen, zeg – kon het niet zoo blijven – ? kan het niet meer zoo worden, Nel – ? Ik heb je zoo noodig zeg – ik kan je niet meer missen – ! ik kàn niet buiten je!

Nellie (haar hand terugtrekkend). Och nee Henkie – toe! Ik kom wel es – ja, ik kom nog wel es – voor poseeren – misschien, (jagend) maar noù niet – noù ben ik hier, noù ben ik van hem – en ik hoù van hem! – ik heb hem lief – daàr: ik hoù van hem!

Herman. St – ! St! – niet zoo hardop! – (hij staat op, loopt kreunend rond, – dan bij de tafel terug). Hoe kun je dàt nou tegen me zeggen!

Nellie (een beetje verschrikt over haar eigen uitval). Nou ja – (luisterend, – opgelucht). Daar komen ze – !

Herman (haastig). Je spreekt hem toch nooit over – ons – ?

Nellie. Och wel nee.

ZESDE TOONEEL

Nellie, Herman, Henri, Frits, Jules

(Rumoer op de trap. Henri komt met Frits en Jules druk in de deur. Herman is opgestaan en wischt zich het voorhoofd, terwijl Henri vluchtig een nieuwsgierigen blik op hem en Nellie werpt).

Henri. Ziezoo: – daar zijn we alle drie! Ik ontmoette ze juist bij de voordeur. (tot Frits en Jules). Kom binnen, kom binnen! (naar Herman) Jullie kent elkaar – (tot Nellie) en jij kent ze ook Nellie? – mijnheer Frits ken je…

Nellie. Ja, mijnheer Frits ken ik wel.

Henri. En dat is nou mijnheer Scheffer: Jules Scheffer – juffrouw Nellie.

Jules (wat jonger dan de anderen, levendig, gladgeschoren gezicht, modieus gekleed met kleurig dasje en met een bloemetje in ’t knoopsgat). „Enfant terrible”, juffrouw Nellie, onder al die kwasten.

Frits (wat ouder dan de anderen, rustiger, met iets van den arrivist over zich, maar toch joviaal met zijn puntbaard). Ja, jij bent een fijn nummer!

Jules. Hij bedoelt een „fijn penseel” juffrouw Nellie.

Henri (zet het gehaalde op tafel, terwijl de anderen met Herman naar den ezel komen). Nou Nel, hier is brood, en sardines en zoo – is alles klaar?

Nellie. Ja, maar ik moet natuurlijk de omelet nog maken.

Henri. O – , maar dan gauw hè, dan kunnen we beginnen.

Nellie. Ja – ja – (zij verdwijnt in het keukentje, waarvan de deur openblijft, terwijl Henri bij de anderen voor den ezel komt).

Frits. Knap werk, – maar wat bedoelt ie er eigenlijk mee?

Jules. Wel, zie je dat niet – dat is je reine duidelijke symboliek: twee violen en een baspartij – twee naakten op den voorgrond, als de lichte noten, en een soort kop op den achtergrond als de zware noot – Henri is altijd een „Schwerenöter” geweest – wat jij, ouwe jongen.

Henri (glimlachend). Ach jij met je onzin! Natuurlijk is ’t symbolisch, – maar toch bijna reëel hè, (uitleggend). Ik wou er een soort drieluik van maken, een synthese zoeken, zie je – daar moeten we toch weer heen: – de twee naakten op het voorplan als het veelvuldige, het dualistische – bijvoorbeeld ook het anti-monogame in ons…

Jules. A ha! —

Henri. De eeuwige tweestrijd, zie je – enfin. En daarachter, in het midden: „het gelaat” – als het symbool van het monistische hè, het ideaal achter de dingen – als het beeld van de ziel, zie je, die zich losmaakt van de naakte werkelijkheid… (Nellie is onderwijl in het keukentje aan het klutsen gegaan, wat Henri afleidt). Nou is ze daar waarachtig aan het klutsen! – (naar de open deur van het keukentje gaande). Nellie – wat is dat nou voor manier van doen!

Nellie (met een schotel in de deur). Ik moet toch klutsen voor de omelet!

Henri. Nou maar doe dan de deur dicht – (zij schijnen nog wat te harrewarren, waarna Henri de deur sluit).

Frits (onderwijl met de anderen voor den ezel). Dat rechtsche naakt staat er mooi op – maar de idee van die kop in het midden lijkt me wat erg vaag.

Jules. De baspartij speelt altijd min of meer in het obscure – dat noem je: „tremolo in oscuro.”

Herman. De idee vind ik juist mooi.

Henri (intusschen weer bij hen gekomen). Zie je: dat linksche naakt moet de tegenstelling van het rechtsche worden – een naakt van hooger orde – meer bezield, meer het geestelijke tegenover het lichamelijke naakt – enfin, daar ben ik nog niet aan toe, daar heb ik nog niet eens een model voor. En dan het gelaat als de bevrijding – bevrijding uit de banden van liefde en kunst, – de vrijheid —

Frits (plagend). A ha, nou begrijp ik Henri: „de vrije liefde en de vrije kunst” – en de vrije liefde op den voorgrond! (de anderen lachen, terwijl Henri glimlachend zijn schouders ophaalt).

Jules. Ik voel voor de vrijheid! Maar waarom zet je haar dan in afdeelinkjes? – en dan nog een lijst er om! – Dan zijn wij, modernen, toch consequenter; de lijst, dat heeft zijn tijd gehad: decoratief en fresco vadertje – dat is de toekomst, wat ik je brom. (Henri blijft in gedachten voor zijn ezel staan, terwijl de anderen meer naar de rustbank komen).

Frits. En waarom ga jìj dan niet es voor, met je praatjes?

Jules. Ik wacht ouwe heer: het gaat me momenteel wat te gauw. Ik wacht tot er stagnatie komt, en dan sticht ik eenvoudig een nieuwe richting – je zult nog van me hooren – , maar mijn theorie is nog niet heelemaal klaar.

Herman (verontwaardigd). En vroeger zei je precies andersom, dat je nooit moest schilderen naar een theorie!

Jules. „Andersom?” – nou natuurlijk: een mensch moet toch niet altijd hetzelfde zeggen! Dat zou waarachtig een vervelende boel worden! Mijn hemel, laat een mensch toch wat spatie in zijn particuliere meeningen!

Frits. Ach wat, al dat getheoretiseer en geïdealiseer – jullie leeft allemaal veel te veel in de wolken! De kunst is een vak als een ander: – als jong broekje zie je er hoog tegen op – maar kunst is talent en werken, en als je eerst maar een beetje gerangeerd bent en je vak verstaat —

Jules (met zijn duimen in de armsgaten). Ah jawel: als je „gerangeerd” bent, dan merk je eerst „wie leicht sich’s leben lässt!”

Henri (die zich uit zijn gedachten voor den ezel weer bij de anderen voegt). Ja, jij hebt mooi praten – jij bent tegenwoordig maar het heertje met je portretten!

Jules (tot Frits). Nee maar ouwe heer, nou stel je je zelf toch weer te plat voor, nee —

Herman. Hoe kun je het idealistische in kunst ontkennen!

Frits (wat in ’t nauw gebracht). Dat zeg ik ook niet, volstrekt niet, ik zeg alleen, dat jullie te veel in de wolken leeft en te weinig practisch bent – en te weinig werkt misschien ook – , tegenwoordig is er geen respect meer voor talent en voor arbeid.

Jules. Jawel vadertje, „arbeid” – nou ja, alle respect, en „talent” – nog mooier, maar: „een chique kunstziel” zie je, dàt is eigenlijk de quintessens van het neodandinisme in de kunst! – en „rood”, vadertje, rood! de toekomst is aan de rooden: „sociaal-monumentaal!”

(Nellie komt intusschen uit de keukendeur nog een paar dingen klaar zetten, waarop Herman ook bij de tafel komt scharrelen om haar te helpen).

 

Henri. O ja „rood” – dat ben ik eigenlijk ook.

Frits. Een „chique kunstziel” en „rood” – „wie reimt sich das zusammen?”

Jules. Dat is eenvoudig ordinair achterlijk, om dat niet te laten rijmen!

Frits. Nou ja, op die manier zijn we allemaal rood, (lachend met een knikje naar Herman) Herman is ook rood.

Jules. Maar de nuance – de nuance vadertje!

Frits. „De nuance?” – ja, wat weet jullie tegenwoordig nog van nuancen – ! – je zet de hoofdkleuren maar fel tegen elkaar…

Henri. Ik niet! Nee daar heb je gelijk in: de nuance is eigenlijk alles. Kijk hier: (hij haalt de anderen weer bij zijn ezel) – dat vleesch, – en de atmospheer van dat heele lijf – God, wat is levend naakt anders dan „nuance!” Nuance is de „idealiteit” van het naakt!

Frits (gekscherend). En de realiteit?

Nellie (met de omelet uit het keukentje komend). De omelet is klááaar – !

Jules. Ah – !

Frits. Zie je: – de omeletten en de modellen, dat zijn de aangenaamste realiteiten van het leven!

Jules. En de omeletjès – ?!

Frits (maakt afwerend gebaar; allen gaan lachend aan tafel en bedienen zich, terwijl Nellie koffie schenkt, waarbij Herman helpt. Nellie zit rechts, aan haar rechterhand Herman, dan Jules, Henri tegenover haar, Frits links vooraan).

Henri (het gesprek weer opvattend). Maar dat is het beroerde hè – : het ideale losse naakt, dat vind je niet – je zit altijd met modellen!

Frits. Tja, ik heb in ’t buitenland eens een bekend „Berliner” gesproken, die nam altijd zijn modellen – zijn naaktmodellen – uit „die Gesellschaft” – zooals hij zei. „Ik neem nooit van die beroepsmodelletjes, of ateliermeisjes of zoo,” zei hij – „alleen maar die Damen aus der Gesellschaft, mijnheer – die kunnen zich veel beter bewegen, die begrijpen je altijd dadelijk.”

Jules. „Compris”! – maar daar moet je zoo een fijne puntbaard voor hebben als jij!

Henri. Nou maar dat is opsnijerij!

Herman. Nee – ik vind juist: die eenvoudige modellen, dat is het liefst wat je hebt – (schouderophalend) wat zijn nou „die Damen aus der Gesellschaft”!

Henri. Maar mijn God, ze zijn dan ook zoo onhandig, de meeste modellen!

Jules (tot Herman). Ken jij dan zoo goed „die Damen aus der Gesellschaft”? – Nee vadertje, Frits heeft schoon gelijk: (met een knipoogje naar Nellie) die modellen moesten eenvoudig afgeschaft worden voor „die Damen aus der Gesellschaft”!

Nellie (die door het drukke bezoek en in ’t bijzonder door de zorg voor de omelet wat zenuwachtig is geworden). Nou, ben ik dan zoo slecht model – !? (tot Henri). En je hebt juist zoo dikwijls gezegd, dat ik zoo goed model was! – (met tranen in haar stem). Nou heb ik een uur voor die omelet staan zorgen, en nou – O! wat zijn jullie mannen toch ondankbaar! Weet je wat jullie zijn – ? – „egoïsten”! dát zijn jullie – egoïsten! (zij pruilt met haar hoofd in haar hand; allen willen sussen en troosten; Herman neemt schuchter haar andere hand, Frits staat op en geeft haar van achter een zoen in haar halsje).

Henri. Ajasses, wees nou niet zoo flauw! – nee – daar kan ik heelemaal niet tegen —

Herman. Ach, dat bedoelt ie niet zoo erg.

Frits. De omelet is eenvoudig prachtig!

Henri (tegen Frits, als hij Nellie weer een zoen in haar halsje geeft). Wil je daar wel es afblijven!

Jules (met zijn kop koffie opstaande). Ik drink op de modelletjes in het algemeen – en op juffrouw Nellie’s halsje in het bijzonder!

Nellie (weer bijtrekkend). Nou jongens – zoo is ’t genoeg hoor – , zoo is ’t genoeg. (allen gaan weer lachend zitten en eten). – Zeg, jongens: Tootje komt straks.

De anderen. Tootje – !?

Jules. Het nieuwe sterretje! (Een Fransch wijsje neuriënd)

 
„Un poète m’a dit
Qu’il savait une étoile,
Où on aime toujours – ”
 

Herman (tot Frits). Jouw Tootje?

Frits (zijn schouders ophalend). Mijn Tootje – !? – Nou maar het is een aardig snoetje hoor.

Nellie. Ajakkes, hoe kun jullie die nou zoo aardig vinden – ! Zoo’n brutaal nest! – dat komt nauwlijks onder en boven ’r broek uit!

Jules (effen). Nou, als ze de broek maar uitkomt.

Nellie. O, hoor dat! (hem met den vinger dreigend). Ik geloof, dat u een erg gevaarlijke man bent, mijnheer Jules.

Frits (voor zich heen). Nee, zulke „erg” gevaarlijke mannen, zijn juist nooit zoo erg „gevaarlijk”.

Henri. Ja, maar ze moet dadelijk weer weg, want ik krijg een leerling.

De anderen. Een leerling – !?

Nellie. Ja jongens, hoe vindt jullie: Henri heeft een nieuwe leerling – en wat een fijne, hè Han?

Henri. Nou.

Nellie. En ze heeft hem ook een brief geschreven – nee, die moet jullie toch eens hooren!

De anderen. Laat hooren! – laat hooren!

Henri (protesteerend). Ach, wel nee – nee, nee!

De anderen. Toe – toe!

Jules (plagend). Laat es zien, of het waar is.

Henri (een beetje gevleid glimlachend). Nou, es kijken – één zinnetje: – ik weet geen eens, of ik hem bij me heb – (hij haalt den brief meteen uit zijn binnenzak; hem inziende) Nou maar – e…

De anderen. Draai af! – draai af!

Henri. Hm – (lezend). „Zeer geachte heer” – (hij mompelt eerst een paar zinnen door) – „ik houd van uw werk, als van een vriend – zag het vaak – en bewonder de idealistische kuischheid van uw naaktfiguren – ik – ” nou maar met de rest heb jullie ook verder niets te maken.

Frits. „Hear! hear! hear!”

Jules. Heel pikant!

Frits (zich den geur van de enveloppe, waar Henri den brief weer ingestopt heeft, toewuivend). Nou – nou!

Nellie. Ja jongens – nou moet jullie es ruiken!

Henri (na eenig protest). Nou netjes hoor! – netjes! (de enveloppe gaat langs de neuzen).

Herman (ruikend). Nee, daar houd ik niks van.

Jules (snuivend). Beslist idealistisch kuische geur! (aan Henri teruggevend). Nou maar dan is ze bij jou wel aan het goede adres!

Nellie (haar vingers nog naruikend). Een fijne dame! – Maar ik vind dat toch een gekke brief voor een dame hoor, – zou ze mooi zijn?

Jules. Natuurlijk is ze mooi! – Pas maar op!

Nellie. O, mijnheer Jules, u bent een nare vent – een reuzeplaag!

Herman. Och, zulke dames zijn nooit mooi.

Frits. Nee, Herman heeft schoon gelijk Nellie: idealistisch kuische dames zijn nooit mooi – mooi zijn alleen de realistisch onkuische modelletjes!

Nellie (niet goed wetend hoe het op te nemen, pruilend). Nou maar, ik vind jullie niks lief, hoor. (Frits geeft haar een handkus).

Henri (op zijn horloge ziend, zenuwachtig). Zeg es lui, we moeten voortmaken: over een half uurtje zou ze al kunnen komen – en dan moet jullie weg wezen, hoor.

Jules. En hij moet zich eerst nog prepareeren!

Nellie. Nou, jullie zijn ook klaar, hè?

Henri. Hier zijn sigaren. (hij en Herman steken een pijp op, Frits een sigaar).

Jules (een cigaret aanstekend). De moderne sleutel van alle hooge inspiratie is de cigaret. (er wordt geklopt).

Henri. God! dat kan ze toch nog niet zijn!? – (allen staan op).

ZEVENDE TOONEEL

De vorigen, Tootje

Tootje (om de deur). Mag ik binnenkomen – ?

Henri. O – ’t is Tootje. Ja, kom maar binnen! – Maar je moet dadelijk weer weg – ik kan je niet gebruiken, hoor: ik krijg een leerling, en oompje – die mijnheer van beneden – heeft om je gevraagd, – (rondwijzend) je kent de heeren toch?

Tootje (pruilig coquet rondkijkend). Nou, of ik de heeren ken, van haver tot gort, hoor – (Frits bemerkend) alleen mijnheer Frits ken ik heelemaal niet – (zij gaat meteen wat uitdagend op Frits’ knie zitten).

Jules (zich kwasi gechoqueerd afwendend). Nu niet zoo familiaar!

Tootje. „Niet zoo familiaar” zeit ie! (Jules aankijkend, kwasi verschrikt). O, maar ù ken ik echt niet!

Frits. Heb je mijnheer Jules dan nooit bij me ontmoet?

Jules (neuriënd). „Och Toosje, mijn Roosje, mijn suikerdeprij – ”

Tootje. Nou maar, nou mag ìk wel zeggen: „niet zoo familiaar!” – (zij ziet Jules’ cigarettenkoker, en haalt er brutaal een uit). Daar heeft u zeker eentje voor mij in bewaard? (zij steekt haar cigaret op aan Frits’ sigaar; Herman ziend). En daar heb je Herman ook! Hoe gaat het ouwe jongen?

Herman. Kleine rakker!

Tootje (tot Henri). En wat zei u nou van „naar beneden?” (pruilend). Ik zal hier toch wel mogen blijven?

Henri. Nee – : ik krijg plotseling een leerling, en nu heeft juist oompje, van beneden, om je gevraagd.

Tootje. Nou maar dat is wat moois – wie is dat nou: – mijnheer „oompje” – daar heb ik nooit van gehoord!

Jules. O, dat is een heel aardige jonge man.

Henri. Veel aardiger dan ik.

Herman. Pas maar op: ’t is een oude doordraaier, hoor!

Frits. Een groote bok met een groote sik!

Tootje. Ajakkes! – Nou maar ik blijf veel liever hier, – waarom moet ik naar beneden toe? (boozig verwijtend tot Henri). U heeft me besteld!

Henri. Nou nou, zoo erg is het niet; troost je maar voor dezen keer, – (hij neemt een bonbon uit het zakje van Nellie, waar deze juist zelf een uitgenomen heeft, en steekt die Tootje in haar mond) de anderen moeten straks toch ook allemaal weg.

Nellie. Dat zijn mìjn bonbons!

Tootje (met uitdagend zuigend snoetje). Ze smaken niet slecht – , (met een oogje van Nellie naar Henri) jij weet ook wel, waar de lekkerste bonbons zijn te krijgen!

Nellie (haalt verontwaardigd haar schouders op).

Herman (voorzichtig plagend). En wat een mooie hoed – !?

Tootje (coquet haar hoed schikkend). Ja, vind je niet – ? die heb ik gister ook pas gekre… (met een oogje naar Frits) gekocht. Mooi hè, met die bos veeren, – en ze wapperen zoo!

Frits (laat haar paardje rijden en blaast in de veeren). Kijk ze wapperen! (Hij klapt met de tong).

Henri (neuriënd) „… En wie zal dat betalen…”

Tootje. Nee Frits, schei nou uit, zeg. – Nou, je moet toch als model goed gekleed gaan! – de mannen willen toch, dat je altijd wat knaps aantrekt, altijd „gekleed” bent!

Jules (voor zich heen). Integendeel!

Tootje. De mannen willen toch niet die pruldingen uit een modebazar.

Nellie (geërgerd). Ach kind, jij met je „mannen” – je komt nauwlijks kijken! wat weet jij nou van de mànnen – ? – wat weet jìj nou van de mannen!

Tootje (schamper). „Ik van de mannen – ?” – nee: dat zal ik aan joù vertellen! – ha, ha – wat ìk van de mannen weet!

Jules. Ktsch! Ktsch! —

Tootje (tot Jules). Poeh – , – zij gééft in ieder geval meer om de mannen dan ik, hoor: – ik geef niets om de mannen – daar: geen cent hoor!

Jules. Als de mánnen maar centen geven!

Henri. En hoeden. (Nellie lacht).

Tootje (tot Jules). Mijnheer … hoe heet u ook weer – ?

Frits. Mijnheer Jules.

Tootje. Nou – mijnheer Jules, ik geloof, dat u een impertinent mensch bent.

Jules. Integendeel – ik mis die deugd!

Henri. Lieve Tootje, nu moet je heusch naar beneden hoor.

Tootje. Maar ik wil niet naar dien ouden vent toe! – ik vind het hier veel te leuk – ofschoon jullie heelemaal niet aardig zijn, dat moet ik zeggen.

Henri. Het is een hééle lieve man – en heel royaal!

Tootje (ongeloovig, nieuwsgierig). Heel royaal – ?

Herman. En hij houdt veel van de meisjes.

Nellie. Dat komt goed uit – jij geeft immers geen cent om de mannen!

Tootje. Ach, bemoei jij je er niet mee – ga jij dan!

Nellie (haalt haar schouders op).

 

Henri. Nee, hij heeft expres naar jou gevraagd – „om je mooie handjes”.

Tootje (half pruilend, half gestreeld haar handjes bekijkend). Om mijn mooie handjes – ? (opstaand van Frits’ knie) Ach wat – ! Dag – dag (zij neemt vluchtig afscheid en gaat schoorvoetend naar de deur).

Henri. ’t Is hier vlak beneden: eerste deur links, – en-ne – netjes gedragen hoor!

Tootje (bij de deur uitdagend omziende). Als jullie je hier maar netjes gedragen, (met een nijdigen blik naar Nellie) en jìj vooral, met je „mánnen”! (af).

Inne książki tego autora