Za darmo

Mei-droom

Tekst
0
Recenzje
iOSAndroidWindows Phone
Gdzie wysłać link do aplikacji?
Nie zamykaj tego okna, dopóki nie wprowadzisz kodu na urządzeniu mobilnym
Ponów próbęLink został wysłany

Na prośbę właściciela praw autorskich ta książka nie jest dostępna do pobrania jako plik.

Można ją jednak przeczytać w naszych aplikacjach mobilnych (nawet bez połączenia z internetem) oraz online w witrynie LitRes.

Oznacz jako przeczytane
Czcionka:Mniejsze АаWiększe Aa

DERDE TOONEEL

Mei, geheel op het linker-achterplan gekomen, verdwijnt even tusschen het gewas; – dadelijk daarop snort een groote meikever, met het koor van DE KINDERS zoemend en trippelend daarachter, in een wijden boog naar het rechter-voorplan. – De jongetjes (als anemonen) in één kleur, gedempt groen, met een kring van zes witte bloembladen om het hoofd (dubbeltallen, waarvan de bovenste los zijn); de meisjes (als madelieven) in één kleur, licht-groen, met een kring van ongeveer twintig witte (enkele rozige) bloemblaadjes om het hoofd (waarbij eenige losse).

DE KINDERS

zingend en trippelend achter den meikever

 
Hoe zoemen
Wij bloemen
Van hommel en bij!
Wij wuiven, wij stuiven.
Wij groeien en bloeien
Met Mei!
Met Mei!
Met Mei!
 

Met de laatste woorden bewegen zij telkens hun hoofdjes heen en weer.

 
Wat snorren
Die torren
En kevers zoo blij!
Zij glanzen, zij dansen
De dagen, en dragen
Den Mei!
Den Mei!
Den Mei!
 

Als boven.

De vleugels van den kever gaan open, waaruit Mei te voorschijn stapt; – door zijn stafje aangeraakt, snort de kever rechts naar boven weg. – Mei wendt zich tot den man en de vrouw, van wie de laatste, iets oprijzend, zich op de rechterhand steunt, terwijl beiden verwonderd toezien.

MEI

op de kinders wijzend, zingend

 
Zie mijn geleide –!
Van heel de blijde
Bloeiende weide
Breng ik u beiden
Dien blonden pluk!
 

Onderwijl gaan de kinders in een kring hand in hand om den heuvel.

 
Voor u ontplooien
Zij al hun mooie
Harten en strooien
Om u te tooien
Hun bonten smuk!
 

Onderwijl plukken de kinders bloembladen uit hun hoofdkrans en strooien die voor den man en de vrouw.

 
Beeld van uw leven,
Droombeeld gebleven –
Doch dat u even
Een geur mocht geven
Van liefde en geluk!
 

Onderwijl knielen de kinders in een halven kring vóór den man en de vrouw, van wie de eerste zich nu ook, op de rechterhand steunend, opheft en de laatste tot zittende houding rijst. Na Mei's woorden groeit een lichte muziek, op welke de kinders vóór den heuvel dansen. Uit den dans ontwikkelt zich dan een wijde zingende kring om den heuvel, die telkens nauwer wordt, tot zij bij het derde couplet aan den heuvel rusten.

DE KINDERS

zingende om den heuvel

 
Wij geuren
En beuren
Ons hoofdje u bij!
Ons hoedde, ons voedde
Met luchtjes en zuchtjes
De wei!
De wei!
De wei!
 

Met de laatste woorden bewegen zij hun hoofdje en de als kelken daarnaast opgeheven open handjes heen en weer, van het eene beentje op het andere stappend.

 
En haast er
En blaast er
Het windje nabij –
Daar draaien en waaien
We als blaadjes en zaadjes
Voorbij!
Voorbij!
Voorbij!
 

Met de laatste woorden bewegen zij hun hoofdje en de handjes ter hoogte van middel en borst heen en weer, en gaan met droomdronken stapjes.

 
Gaat zachtjes
Met lachjes
Ons hoofdje op zij –
Dan: – zwijgende – neigende
Komen wij droomen
Van Mei!
Van Mei!
Van Mei!
 

Met het laatste couplet hebben zij zich in dichten halven kring tegen den heuvel gevlijd; – zij bewegen nog hun hoofdjes en neerhangende handjes zacht heen en weer, terwijl zij bij de laatste regels in slaap buigen, naast en boven elkaar, zoodat het schijnt alsof de heuvel bebloeid is. – Mei dekt hen met zijn stafje te ruste en gaat langzaam naar het gewas rechts. – De man rijst droomerig uit zijn half liggende houding naast de vrouw; – met een arm om elkanders middel en met de hoofden tegen elkaars schouder geleund, zien zij voor zich uit.

DE MAN
 
't Is of mijn hart zich weder heugt
Die eerst' ontroerde lentedagen
En ademt in de blijde vlagen
Van eene bloembedolven jeugd.
 
DE VROUW
 
't Is of mijn oogen mijne jeugd
En al de sterren wederzagen
Boven de bloesemende hagen
Aan alle wegen mijner vreugd!
 

Zij maakt haar arm los en ziet rond naar Mei, die op het linker-achterplan gekomen is, terwijl hij de jongeren wekt.

 
Maar zie hoe Mei door 't groene gras
Het hooger wazend hout al nadert.
En uit het glanzend jong gebladert'
Den bloei wekt van een nieuw gewas!
 
DE MAN en DE VROUW

oprijzend en staande uitziende, zingend

 
Zie! zie hoe Mei een versche vracht
Van groene levens gaat bestijgen –
En uit een wolk van witte twijgen
Ons zegevierend tegenlacht!
 

VIERDE TOONEEL

Mei is van het rechter-voorplan naar het linker-achterplan rondgegaan langs het gewas, waaruit hij, als haalde hij hen van het groene hout, enkele jongeren verzameld heeft, die hem volgen. Een oogenblik in het gewas verdwenen, komt Mei met den stoet van DE JONGEREN, na de eerste woorden van het gezongen couplet, daaruit te voorschijn. – De jongelingen dragen korte buizen met lange sluitende broeken, lichtgeel, met rooden zakdoek om den hals geknoopt, roode boordsels en knoopen, roode roos in het linker knoopsgat en achter het rechteroor, in de linkerhand een tak groen, bloote voeten. De meisjes eveneens in lichtgeel, met een rood sjaaltje om de schouders, roode knoopen en boordsels, een krans roode rozen om het haar, in de rechterhand een tak witte bloesems, bloote voeten. – De jongelingen links, de meisjes rechts, gaan zij paar aan paar, de eene hand, op armslengte afstand, op elkanders schouder en met de andere, waarin de tak blâren of bloesems, tevens een met rozen omvlochten koord omhoog houdende, hetwelk de twee voorsten alleen met beide handen vasthebben, en waarvan Mei, op de schouders van het laatste paar staande, de einden als teugels ophoudt. De stoet komt, als boven, in een boog naar voren en zwenkt dan naar rechts vóór den heuvel, zoodat eerst meer de witte, dan meer de groene takken gezien worden. – De vrouw hangt haar linkerarm om den hals van den man, die met zijn linkerhand hare hand op zijn schouder vasthoudt, terwijl hij zijn rechter om het middel van de vrouw slaat en deze, tegen hem aangeleund, haar vrije arm laat neerhangen. – Mei neemt in zijn linkerhand de rozenteugels en wijst met zijn stafje in de andere voor zich uit.

MEI

zingend

 
Ik spreidde over toppen
En berstende knoppen
Den blos van mijn bloed,
Door alle rosse
Bloeiende bosschen
Schemert mijn gloed.
 
 
Van nauwlijks ontbloote,
Ontluikende loten
Vlocht ik mijn stoet,
Mijn rozige teugels
Werden tot vleugels
Voor hun vluggen voet.
 

Behalve het laatste paar, of de beide laatste paren, knielen de andere op een knie; evenzoo Mei, die daarbij met de rechterhand de teugels boven het hoofd heft, zoodat, waar elk paar het rozenkoord iets hooger houdt, dit een zuiver opgaande lijn vormt.

 
Van liefde levende,
U liefde gevende,
Breng ik den groet
Dier nauw ontwakenden
Uw beider blakende
Min te gemoet!
 

Thans knielt ook het laatste paar, waarvan Mei afstapt. – De beide reien, het rozenkoord als een hangende guirlande vóór zich houdend, buigen achtereenvolgens in twee bogen naar voren, ter zijde achter de beide voorste jongelingen en meisjes blijvende, die half naar voren, half naar den heuvel gewend, een kwartet vormen. – Mei blijft op het tweede plan en ziet toe.

DE JONGEREN

Rei van jongelingen, zingend naar voren buigend

 
Wij zijn de sappen, die trekken
Van wortels tot wuivende kruinen.
Wij zijn de tuinders – de tuinen,
De driftige spruitende stekken,
Wij zijn de aders
De bladers –
De boom!
 

Rei van meisjes, zingend naar voren buigend

 
Wij zijn de bloemen, die wekken
Wier vleugels den hemel injagen,
Wij, die het doel uwer dagen
Met bloeiende beelden bedekken,
Wij zijn de bruiden
De kruiden –
De droom!
 

Het kwartet, zingend

 
Wij vlechten tot vlammende banden
Den bloei, die uw hart overlaadde,
Wij drijven tot stralende daden
Wiens hart onder rozen bleef branden,
 

Inne książki tego autora