Czytaj tylko na LitRes

Książki nie można pobrać jako pliku, ale można ją czytać w naszej aplikacji lub online na stronie.

Czytaj książkę: «De Ridders», strona 2

Czcionka:

Vierde tooneel

Dezelfden. De worstverkooper.

Worstverkooper.

 
150Wat is er? Waarom roep je?
 

Tweede Slaaf.

 
Wat is er? Waarom roep je? Kom toch hier, en hoor
Hoe’n welgelukzalig en voorspoedig man je bent.
 

Eerste Slaaf.

 
Zeg, neem jij hem maar dadelijk z’n worstplank af.
Vertel hem dàn, wat het orakel hem voorspelt,
En ik ga op post staan bij den Paphlagoniër.
 

(Nikias af)

Vijfde tooneel

Demosthenes. De worstverkooper.

Tweede Slaaf.

 
155Kom, leg jij eerst maar je bagaadje op den grond,
En groet daarna eerbiedig d’aarde en de goôn.
 

Worstverkooper

(legt z’n boel neer).

 
Ziedaar. Wat is er?
 

Tweede Slaaf.

 
Ziedaar. Wat is er? O gelukkige, rijke man!
In ’t heden niets, maar morgen overmachtig groot!
„O hertog van het zalige Atheensche volk!”
 

Worstverkooper.

 
160Laat jij me liever darmen schoonmaken, beste vrind,
En beuling verkoopen. Waarom hou je me voor den gek?
 

Tweede Slaaf.

 
Wat voor een beuling, gekke kerel? Kijk ’t publiek!
„Ziet gij geschaard der volken rijen?”
 

Worstverkooper.

 
„Ziet gij geschaard der volken rijen?” Ja, dat zie ’k.
 

Eerste Slaaf.

 
„Van al die scharen zult gij zelf de hertog zijn,”
165En van de markt, en van de havens, en de Pnyx,
Den raad zal je trappen, klein zal je houden de generaals,
En binden en boeien, en vrouwen pakken op ’t stadhuis.
 

Worstverkooper.

 
Ik?
 

Tweede Slaaf.

 
Ik? Jij, welzeker! je ziet nog niet eens je heele macht.
Stap op het tooneel, ga op je eigen worstplank staan.
170Zie d’eilanden die in een kring gelegen zijn.
 

Worstverkooper

(doet dit).

 
Die zie ik.
 

Tweede Slaaf.

 
Die zie ik. De handelsplaatsen en de schepen ook?
 

Worstverkooper.

 
Ik zie ze.
 

Tweede Slaaf.

 
Ik zie ze. Ben je dan niet een overgelukkig man?
Kijk nu eens met je rechteroog naar Karië,
En met je linker moet je tot Karthago zien.
 

Worstverkooper.

 
175Ik verrek m’n oogen, noem je dat soms m’n geluk?
 

Tweede Slaaf.

 
Dat niet, maar alles wordt op ùwen wenk verkocht.
Gij wordt in waarheid, zóó als ’t oud orakel zegt,
Een man van aanzien.
 

Worstverkooper.

 
Een man van aanzien. Zeg mij eerst, hoe zal ik ooit
Van aanzien worden, als ik niets dan worst verkoop?
 

Tweede Slaaf.

 
180Juist dàt is de reden dat j’ een man van aanzien wordt,
Je komt van de markt, je fopt de menschen, bent brutaal.
 

Worstverkooper.

 
Maar ’k vind niet dat ik zelf zoo’n aanzien waardig ben.
 

Tweede Slaaf.

 
Wat zeg je? vindt je zelf niet dat j’ een rang verdient?
Het komt me voor dat jij jezelven heel goed kent.
185Ben je soms van nette ouders?
 

Worstverkooper.

 
Ben je soms van nette ouders? Bij de goden, neen!
Dat zou ’k je kunnen leeren…
 

Tweede Slaaf.

 
Dat zou ’k je kunnen leeren… Zalig is dan uw lot,
Dan zijt g’ uitnemend voor het staatsbestuur geschikt.
 

Worstverkooper.

 
Maar beste man, ’k bezocht niet eens de lagere school,
De letters ken ik, maar ik schrijf ze als een smid.
 

Tweede Slaaf.

 
190Het eenige nadeel is dat je nog een beetje schrijft!
Om ’t volk te leiden heeft men nù geen lagere school
Meer noodig, en ook geen menschen meer van goed fatsoen,
Wèl dommen en schaamteloozen! Weiger niet het lot,
Dat in ’t orakel door de goôn is voorbeschikt.
 

Worstverkooper.

 
195Hoe zijn de woorden van ’t orakel?
 

Tweede Slaaf.

 
Hoe zijn de woorden van ’t orakel? Bij de goden! mooi,
Heel dubbelzinnig en heel wijsgeerig is voorspeld:
„Doch als de aadlaar van leêr, kromsnavelig, met zijn gebekte
„Den bloeddorstigen draak, den heer Domkop, vreeslijk gepakt heeft,
„Dan gaat meteen ook uw stank, Paphlagonische looier, verloren,
200„Aan de verkoopers van worst schenkt macht en aanzien de godheid,
„Wen ze niet liever besluiten om steeds dóór worst te verkoopen.”
 

Worstverkooper.

 
Slaat dàt nu op mij? leg dat ereis uit, m’n beste vrind.
 

Tweede Slaaf.

 
„Adelaar van leêr” is de Paphlagoniër dien je kent.
 

Worstverkooper.

 
En wat is „kromsnavelig?”
 

Tweede Slaaf.

 
En wat is „kromsnavelig?” Dat heeft ongeveer den zin,
205Dat hij met zijn handen, als een snavel, alles gapt.
 

Worstverkooper.

 
En wat is de „draak?”
 

Tweede Slaaf.

 
En wat is de „draak?” O, dat is duidelijk als de zon.
Een draak is lang, en ook een worst is altijd lang,
En bloed verslindt een worst zoowel als iedre draak.
Hij meent dus dat de draak den leêren adelaar
210Zal overwinnen, „wen hij niet geeft om zijn geklets.”
 

Worstverkooper.

 
Dat wen, daar kan ik aan wennen! maar ik sta verbaasd,
Hoe iemand als ik het heele volk regeeren kan!
 

Tweede Slaaf.

 
Een makkelijk werkje! Ga maar door met je beroep!
Haal alle zaken, of het een worst is, door mekaar,
215Ja alles, en geef altijd maar aan ’t volk zijn vet,
Dan houdt je het zoet met woordjes uit de keukentaal.
Volksleiderstalenten heb je overigens genoeg:
Een stem als een oordeel, lage komaf, aan de markt gewend,
Dat ’s alles wat er voor een staatsman noodig is!
220Het Delfisch orakel, en de andre, stemmen saam.
Zet gauw een krans op, en offer aan God Domkop nu!
Overwin dien andren kerel.
 

Worstverkooper.

 
Overwin dien andren kerel. Maar wie staat mij bij
In dit gevecht? de goede standen zijn bang voor hem,
En ’t arme volk, dat rilt en beeft al voor z’n stem.
 

Tweede Slaaf.

 
225Er zijn nog duizend ridders, heele flinke lui,
Die haten hem, en helpen ù door dik en dun,
Dan verder alle burgers die ontwikkeld zijn,
En van het publiek hier ieder die fatsoenlijk is,
En ik met hen, en de godheid zelf zal mèt u zijn.
230Wees maar niet bang, z’n tronie is niet nagevolgd!
Geen van de kappers heeft, uit pure vrees voor hem,
Z’n masker durven maken. Toch zal iedereen
Hem gauw herkennen. Het publiek is slim genoeg.
 

(De Paphlagoniër komt naar buiten).

Worstverkooper.

 
O wee, o wee, daar komt de Paphlagoniër.
 

Zesde tooneel

Dezelfden. De Paphlagoniër.

Paphlagoniër.

 
235Je zult er geen pleizier van hebben, bij de goôn.
Dat jullie tegen ’t volksbestuur zoo samenzweert!
Wat moet hier toch die beker uit Chalkidike?
Jelui wilt zeker den afval der Chalkidiërs?
Naar den donder, naar den bliksem, ontrouw slaventuig.
 

Tweede Slaaf.

(tot den worsthandelaar)

 
240Wat vlucht je? waarom blijf je niet? o edele
Koopman in worsten laat den staat niet in den steek!
 

(tot het koor:)

 
Komt te hulp, o eedle ridders. Simon en Panaetios!
Nu is ’t tijd, rukt allen aanstonds naar den rechtervleugel op!
 

(tot den worstverkooper)

 
Zie, men nadert. Op, verdedig u en keer terstond weerom!
245Uit dien stofwolk kunt gij leeren dat men oprukt allen saam!
Kom te hulp dan, en verdrijf hem, jaagt hem samen op de vlucht!
 

(De worsthandelaar keert terug, en valt met Demosthenes samen den Paphlagoniër aan, terwijl het koor de dansplaats binnentrekt).

(Het koor van 24 ridders trekt, in twee deelen gesplitst, de dansplaats binnen).

Zevende tooneel

De vorigen. Het koor.

Koor

(eerste halfkoor).

 
Sla den schelm, den grooten deugniet, ridderstandbezwadderaar,
Tollenaar, slokop en vraatziek, alverslinder als een kolk,
Ja, een schelm, een schelm der schelmen; dikwijls dient dat woord gezegd,
250Sla hem, geef hem op zijn baadje, en gooi alles op den kant,
Haat hem, zooals wij hem haten, val hem aan en schreeuw maar toe,
Laat hem niet den dans ontsnappen, want geen uitweg is hem vreemd,
En hij zal zijn biezen pakken als de slimme Eukrates.
 

De Paphlagoniër.

 
255O, mijn beste heeren rechters, kwartjesvinders zooals ik,
Die ik help aan uw bestaantje, ’t zij ik recht of onrecht schreeuw,
Komt te hulp, ik word geslagen door een samenzweerderstroep!
 

Koor

(tweede halfkoor).

 
Dat verdien je, staatsgeldvreter, vóór het lot nog heeft beslist!
Jij, die alle ambtenaren uitknipt als een stuk citroen,
260En bevoelt als waren ’t vruchten, rijp of onrijp naar den tast,
En als je iemand hebt gevonden, die bij de bondgenooten hoort,
Haal j’ ’m uit den Chersonesos, en je pakt terstond hem aan,
Tot j’ ’m onder hebt gekregen en geheel vernietigd hebt!
Jij! je aast op alle burgers, die nog dommer zijn dan jij,
265Mits ze rijk zijn, niet fatsoenlijk, komen ze in je kraam te pas!
 

Paphlagoniër.

 
Ga jelui mij óók vervolgen? Juist voor jullie krijg ik slaag!
Want ik wou juist voor gaan stellen, dat het méér dan billijk is
Om een standbeeld op te richten voor den dapp’ren ridderstand.
 

Koor.

 
Wat een zwetser, wat een draaier! Zie je niet, hoe hij ons fopt,
270Ons trakteert als oude kerels, altijd zich in bochten draait?
Mocht hij even overwinnen, toch is ’t gauw met hem gedaan,
Want wij stooten als de bokken, en verplett’ren hem het been.
 

Paphlagoniër.

 
Staat, ik roep u ten getuige, hoe ’k door beesten word vertrapt.
 

Koor.

 
Schreeuw maar door, dat is het middel dat je macht schonk in den staat!
 

Paphlagoniër.

 
275Ik zal schreeuwen, door mijn schreeuwen drijf ik jullie op de vlucht!
 

Koor.

 
Schreeuw eens harder dan deze kerel, dan verdien je een hoera!
Maar kan hij brutaler schreeuwen, dan wacht ons de zegekoek!
 

Paphlagoniër.

 
Deze kerel? Ik verdenk hem, ’k breng hem daadlijk voor ’t gerecht,
Want hij levert aan den vijand drijvend materiaal van soep!
 

Worstverkooper.

 
280Ik zal jòu voor den rechter brengen, jij die met een leege maag
Op ’t stadhuis komt, en er uitloopt met een dikken vollen buik!
 

Tweede Slaaf.

 
O, hij smokkelt verboden waren, zeker brood en vleesch en visch!
Perikles had dát niet noodig, die gaf nooit zoo’n ergernis.
 

Paphlagoniër.

 
Jij gaat zeker naar den bliksem.
 

Worstverkooper.

 
285Als jij schreeuwt, ik driemaal harder.
 

Paphlagoniër.

 
Ik zal schreeuwen dat je omvalt.
 

Worstverkooper.

 
Ik zal buldren dat je dondert.
 

Paphlagoniër.

 
’k Klaag je aan, als je gaat dienen.
 

Worstverkooper.

 
Als een hond laat ik je grienen.
 

Paphlagoniër.

 
290Ik ontmasker je als zwetser.
 

Worstverkooper.

 
Ik zal jou het beentje lichten.
 

Paphlagoniër.

 
Heb je lef om m’ aan te kijken?
 

Worstverkooper.

 
Wat? mijn ouders zijn jou gelijken!
 

Paphlagoniër.

 
Ik vermoord je, als je durft kikken.
 

Worstverkooper.

 
295’k Stop je in mest en laat je stikken.
 

Paphlagoniër.

 
Ik ben ’n dief – durf jij ’t beweren?
 

Worstverkooper.

 
Ik kan stelen – dieven leeren —
En nog valsche eeden zweeren!
 

Paphlagoniër.

 
Op mìjn terrein durf jij je wagen?
300’k Zal je voor den raad doen dagen,
’k Zal je met belasting plagen,
Dat je je leugen en valschen eed,
Alles uit je darmen zweet!
 

Koor.

 
Aaklige vent,
Dief zonder end,
En schreeuwer, je bent – mislijk!
305Jou en je kliek
Kent het publiek,
Je schreeuwt je nog ziek – gewislijk!
 
 
Ambtenarentractementen
En belastingdocumenten,
Advokaten en kliënten,
Weten hoe brutaal je bent,
Van je schreeuwen en je knoeien,
Je bedillen en bemoeien,
Doe j’ Athene overvloeien,
310Alles raakt hier op z’n end.
 

Aanvoerder van het koor.

 
Jij hebt met je stemgebulder heel Athene leeggepompt,
En gelijk een visscher azend kijk je naar belasting uit!
 

Paphlagoniër.

 
’k Ben allang reeds op de hoogte, wie mij dat toch heeft gelapt.
 

Worstverkooper.

 
315Zooals jij in ’t schoenenlappen, zoo ben ik in ’t worstenvak.
Jij die huid van slechte beesten handig te versnijden weet
En dan rondvent aan de boeren, of het dikke zolen zijn,
Voordat één dag is verloopen, is het leêr al uitgezet!
 

Tweede Slaaf.

 
Zeus zal m’n getuige wezen, dat heeft hij ook mij gelapt,
320Al de lui van mijn gemeente en m’n vrienden lachten m’ uit,
Vóór ik Pergase bereikte zwom ik reeds in iedren schoen.
 

Koor.

 
Kléon! je bent
Zoo’n slimme vent,
Want ’t is bekend
Sinds eeuwen:
Nu en altijd,
Gepeupel leidt
Brutaliteit
325En schreeuwen!
 

Aanvoerder van het koor.

 
Door je invloed in Athene melk je iedren vreemdeling,
Als hij ’t ziet, vergaat van woede ’t zoontje van Hippódamos.
 

Koor.

 
Maar er is een vent gekomen,
Die voor jou niet hoeft te schromen,
Die jou spoedig heeft genomen,
Veel gemeener nog dan jij,
330Ik verheug mij in zijn boosheid,
Want door listen en door loosheid,
En door sluwe schaamteloosheid
Dringt hij jou geheel op zij!
 

Aanvoerder van het koor.

 
Kom jij nu, ridder van de worst, en toon je fluks een kerel,
Toon ook dat een beschaafde man nu niets meer heeft te zeggen.
 

Achtste tooneel

Dezelfden.

Worstverkooper.

 
335Verneemt dan allen uit mijn mond, wat dát is voor een burger!
 

Paphlagoniër.

 
Laat mij toch gaan.
 

Worstverkooper.

 
Laat mij toch gaan. Ik zeker niet, ’k stam uit Jan Rap als uwees!
 

Tweede Slaaf.

 
Als hij niet buigt, zeg dan er bij dat j’ ouders ook Jan Rap zijn!
 

Paphlagoniër.

 
Laat mij nu los.
 

Worstverkooper.

 
Laat mij nu los. Bij Zeus!
 

Paphlagoniër.

 
Laat mij nu los. Bij Zeus! Bij Zeus!
 

Worstverkooper.

 
Laat mij nu los. Bij Zeus! Bij Zeus! Neen, nooit, bij god Poseidon!
 

(Zij vechten)

Paphlagoniër.

 
340Ik barst van woede en ergernis.
 

Worstverkooper.

 
Ik barst van woede en ergernis. Dàt zal ik je zelfs niet toestaan!
 

Tweede Slaaf.

 
Sta, bij de goden, hem toch toe van ergernis te stikken!
 

Paphlagoniër.

 
Wie geeft je zoo’n brutaliteit om tegen mij te spreken?
 

Worstverkooper.

 
Omdat ik spreken kan als jij, en lekkre soep kan koken.
 

Paphlagoniër.

 
Jij spreken? weet je wat je kan? wanneer er in je handen
345Een stuk rauw vleesch gevallen is, dàt kan je goed behandelen.
Met jou is het precies gegaan als met de meeste menschen.
Als jij tegen een mindren man ’n procesje hebt gewonnen,
Dan loop je nachten over straat en leutert tegen je zelven,
Drinkt niets dan water, schettert hard, verveelt je beste vrienden,
350En denkt dan dat je een spreker bent. Je bent een groote domkop.
 

Worstverkooper.

 
En wat heb jij gedronken dan, zoodat geheel Athene
Z’n mond moet houden en alleen naar jou geschetter luistert?
 

Paphlagoniër.

 
Wie stel je over tegen mij? ’k Ben iemand die in staat is
Om na een lekker vischdiner, met echten wijn beklonken,
355De veldheers, die in Pylos zijn, als snollen te behandelen.
 

Worstverkooper.

 
En ik kan ’n heelen ossenmaag met darmen van een varken
Inslokken, en het vet daarna, met ongewasschen handen,
En dàn nog al de redenaars, en Nikias, overdond’ren.
 

Tweede Slaaf.

 
Al wat je zegt bevalt me wel, maar één ding valt me tegen,
360Dat als jij aan de regeering komt, jij ’t vet alleen wilt slurpen.
 

Paphlagoniër.

 
Jij zult geen snoeken eten, en de Milesiërs verjagen.
 

Worstverkooper.

 
Ik eet een beest z’n pooten op, en pacht dan zilvermijnen.
 

Paphlagoniër.

 
Ik spring op eens, en met geweld breng ik den raad ten onder.
 

Worstverkooper.

 
Ik stop je achterste als een worst, en sla je op je donder.
 

Paphlagoniër.

 
365Jou pak ik eerst bij ’t achterste, en sleur je dan voorover.
 

Tweede Slaaf.

 
Dan pak je zeker mij meteen, jou godvergeten roover.
 

(Zij vechten)

Paphlagoniër.

 
’k Laat je krom sluiten in de boeien.
 

Worstverkooper.

 
Als deserteur laat ik je bloeien.
 

Paphlagoniër.

 
Ik zal je looien met gemak.
 

Worstverkooper.

 
370Ik zal je villen als een zak.
 

Paphlagoniër.

 
’k Hang je op aan huid en velletjes.
 

Worstverkooper.

 
En ik hak je tot frikadelletjes.
 

Paphlagoniër.

 
Al je oogharen pluk ik uit.
 

Worstverkooper.

 
En ik snijd je den krop uit je snuit.
 

Eerste Slaaf.

 
375Behandel hem, goddorie, maar
Precies of hij een varken waar’!
Sla hem een spijker in den snuit,
En haal daarna zijn tong er uit,
Wanneer aldus het heele dier
380Gespalkt is op de kunstmanier,
Dan onderzoek je of een wrat
Te zien is op zijn varkensgat.
 

Koor.

 
Leve de man,
Heet op de pan,
Die hèm nog kan
Bedwingen,
385Die door zijn mal
Gebrul en gebral
Kléon nog zal
Verdringen!
 
 
’t Was geen kwaad experimentje,
Om een nòg grooter schreeuwtalentje,
Om een nòg gemeener ventje
Uit te sturen in den strijd —
Kom, en sla hem op zijn baadje,
Geef hem niet het halve maatje,
Want de dwingland in ons staatje
Heeft het bijna afgeleid.
 

Aanvoerder van het koor.

 
Want wanneer je hem maar éénmaal in de worsteling verzwakt,
390Toont hij zich een laffen kerel, o ik ken z’n waren aard.
En zoo’n lafaard heeft waarachtig nog z’n heele leven lang
Voor een flinken vent gegolden! hij sneed riemen van andermans leêr!
Hij houdt nu de korenaaren van ’t vijandelijk korenveld
Hier gevangen, en steekt later al hun losgeld in z’n zak.
 

Paphlagoniër.

 
395Ik ben niet bevreesd voor jullie, zoolang als de raad nog leeft,
En zoolang van alle spelers Volk het domste bakkes heeft.
 

Koor.

 
Met z’n gesnoef
Wil ons de boef
Nù nog den loef
Afsteken!
Glad als een aal,
Altijd brutaal
Is nog zijn taal
Gebleken!
 

Aanvoerder van het koor.

 
400’k Haat je erger dan de dekens, waar Kratinos zich in bevuilt,
Erger dan de slechte drama’s, waar vriend Morsimos in huilt!
 

Koor.

 
Jij, die als een ontaarde bij
Kruipt en gonst in alle zaken,
En je honing tracht te maken
Uit de bloem der omkooperij!
Moge ’t slechtverworven eten op ’t stadhuis ook slecht je smaken!
405Mocht het lot ons zóó iets schenken,
Mocht jij raken in den druk,
Dan zou ik een lied bedenken:
„Laat ons klinken, laat ons drinken,
Laat ons juichen van geluk!”
 

Aanvoerder van het koor.

 
Ja, ’k wed, de zoon van Bulias, de meisjesgek op jaren,
Spant jou ter eere nog Apol en Bacchos op z’n snaren.